Karakteristiek van Vondels ‘Altaergeheimenissen’.
.... Het gedicht is een apologie, geen dialoog van de ziel met de Bruidegom, zoals Thomas van Kempen gaf voor stichting, maar dialectiek zoals Thomas van Aquinen leverde voor verdediging. De gelovigen vergeet hij om het geloof, dat hij de ketters openbaren wil. Daarom richt alles zich naar de bezwaren van de hervorming. Het Altaar staat het Kruis niet in de weg, het steunt juist op het Kruis - dat is zijn hoofdmotief. De Miswijn lost Christus' Bloed nog minder op dan 't Doopwater. Maar zijn verklaringen zijn niet koel als het noorderlicht, ze branden als de zuiderzon. Hij heeft bij 't tabernakel zijn extaze: hier leeft het hart in troost, hier sterft de dood. Toch blijft hij wakker de stormen weren met zijn folianten. Het werk vertoont als titelblad een kring van scherpgetongde draken om de Harpenaar, die steunt op een leeuwekop met deze leus in zijn tanden: Justus fide vivit, Joost leeft van de lier, en tegelijk: de rechtvaardige leeft door het geloof. Hij staat gewapend op de trappen van 't altaar.
(Dr. Gerard Brom, Vondels Bekering).