| |
| |
| |
Een Engelsman over onze zeventiende-eeuwse letteren.
Periods of European Literature, Edited by Prof. Saintsbury, In 12 8o Volumes, Price 5 s. each, Blackwood and Sons, Edinburgh and London.
Van dit bijna komplete werk wensen wij op deel VII de algemene aandacht te vestigen. De twaalf perioden zijn: The dark ages - The flourishing of Romance and the rise of Allegory - The Fourteenth century - The Transition period - The earlier Renaissance - The later Renaissance - The first half of the Seventeenth century - The Augustan ages - the Mid-eighteenth century - The Romantic revolt - The Romantic triumph - The Later Nineteenth century. Deel VII nu, The first half of the Seventeenth century (1906) by Herbert J.C. Grierson, M.A., Professor of English Literature in the University of Aberdeen, - geeft in de eerste plaats een overzicht van de specifiek XVIIde-eeuwse Litteratuur van Nederland. Het geschiedt in twee hoofdstukken (83 bladzijden), het eerste over Verse and Prose, het tweede over het Drama. In de Voorrede spreekt de schrijver over zijn verplichtingen aan Prof. Kalff en Prof. Te Winkel. My chief debt is to Professor Kalff of Leyden: During two visits to Leyden, one of a fortnight's and one of a months duration - he introduced me to the University library, gave me the benefit of his advice on any point regarding which I consulted him, and every possible assistance. Ik geloof niet dat men te veel beweert met te zeggen dat het boek inderdaad veel aan de Leidse Gids te danken heeft en wanneer ons vaderlands hart zich bij deze altijd sympathieke lektuur verkneukelt, dan hebben ook wij daarvoor, naast de auteur, Dr. Kalff te danken. Dat Prof. Grierson nog andere dan Kalff's werken studeerde, daarvan mogen de tal van noten wel getuigenis bevatten. Opmerkelik is echter dat zo menig goede arbeid op dit terrein hier schittert door afwezigheid. Aardig zijn in de tekst, ook de aanhalingen in onze moedertaal zelve maar meer nog de interes- | |
| |
sante proeven van vertaling. Vier koepletten vinden we overgebracht van Vondel's Geuzenvesper. Een staaltje:
Ay! content you now all preachers
Pray the saints of Dort to find your
'Tis in vain! the Lord stands knocking
And that blood will plead for vengeance
Een groot gedeelte van de Hymne aan God uit de Lucifer.
Who is it that, enthroned on high,
Deep in unfathomable light,
Nor time nor time's eternity
May measure being infinite?
The Self-existent, Self-sustaining,
By and in whom all things that are,
Their course prescribed unchanged retaining,
Move round as round their central star:
Graag schreven wij hier verder over! Is dit niet zeer de moeite van 't kennisnemen waard? Deze Engelsman heeft veel van onze dichters begrepen. Trouwens Vondel, en dit moest wel, heeft hem het meest bekoord, hem 't meest ook bezig gehouden. Zijn karakteristiek van de poëet en van al zijn soorten van werk is treffend juist. Minder tot hun recht komen, en dit is evenzeer begrijpelik, Cats en Huygens. Het is voor de vreemdeling niet wel mogelik op door en door nationale figuren als deze in korte tijd een goed gezicht te krijgen. Het zal de schrijver zelve niet onbewust zijn gebleven. In Holland, zegt hij in zijn voorbericht, is de periode die hij beschrijft, geweest ‘that of the rapid ripening - to be followed by a too rapid decay - of a literature inspired by admiration of Italy (ten aanzien van Hooft legt hij hier veel nadruk op) and France as well as the Classics, but thoroughly national in all its essential features’. Zijn overzicht is overigens opmerkenswaardig volledig en indien een Nederlands litterator het had geschreven, dan zou deze een verdienstelike arbeid hebben geleverd. Van belang is voor ons zeker zo menige trek van vergelijking met Engelse auteurs van die tijd en het aanwijzen van samenhang met algemene verschijnselen in het toenmalig geestelijk leven, een punt waarop bij ons veel te weinig
| |
| |
gelet is, althans in onze oudere litteraire werken. Goede opmerkingen treffen ons op tal van bladzijden. Zo lezen we omtrent Vondel's overgang tot de Roomse kerk: naar aanleiding van het Decretum Horrible: The lofty strain of consolation in which the poem closes indicates clearly what is was in Romanism - its appeal to the heart and the imagination - which charmed him. En elders: Vondel's conversion was a result of the same wave of reaction which produced the Anglo-Catholicism of Laud, and which carried Crashaw, with whose ardent and mystical temperament Vondel had much in common. The Arminians, with whom he fought his first battle against Calvinism, were liberally inclined, moving in the same direction as Hales und Chillingworth. Vondel's profoundly religious nature required more definite dogma, and it is clear from all his later poetry that he found in the faith and practice of the Church of Rome full and intense satisfaction heart and imagination. Grotius, whom he loved and admired, was carried in the same direction by his study of antiquity. Omtrent Vondel's drama's (uitvoerig besproken), lezen wij ook dit: His characters are sometimes almost ludicrously unheroic in act and speech. The Dutch as a people have, it may be, no great love for the dramatically heroic - the fine point of honour, splendid but desolating passions. No nation has done more heroic deeds; none has cared less for mere glory in comparison with duty, material prosperity, and domestic happiness.
Indien er nu uit een werk als dit van kleine omvang, wat de détails betreft voor ons niet veel kan te leren zijn, toch geeft het boek van Grierson antwoord op een vraag die voor velen van ons misschien nieuw genoeg is en waaromtrent een goede opinie te hebben, uit den aard der zaak niet zo gemakkelik is. Het ligt in het plan der Periods of European Literature, dat de vraag gestèld werd. De auteurs der reeks hebben tot richtsnoer een mening van Matthew Arnold ‘The criticism which alone can much help us for the future is a criticism which regards Europe as being, for intellectual and spiritual purposes, one great confederation, bound to a joint action and working to a common result’. Het kwam er dus op aan het algemene en internationale in het licht te stellen en uit dit oogpunt het biezondere van elke Litteratur aan te wijzen. Vooral voor een klein land als het onze is dit de enige goede manier. Sterk valt het in 't oog voor de tweede helft der XVIIIde eeuw. Wat er op 't laatst dier eeuw bij ons geschreven werd, ontleent zijn belang aan zijn betrekking tot het algemene geestelik leven van Europa in die tijd.
| |
| |
Alleen gezièn tegen de achtergrond van het prachtige Europese Litteratuur-wezen, kan het gekend en gewaardeerd worden. Met dit soort kennis, en wat daar buiten gaat is dilettantisme, is het bij ons slecht gesteld. Alleen met de Middeleeuwen staat het in dit opzicht beter, en evenwel, te oordelen naar onze Litteratuurwerken, niet goed genoeg. Voor we zeggen hoe Prof. Grierson nu onze XVIIde eeuwse Letteren in het aangegeven verband ziet, moet nog opgemerkt dat de Periods niet bedoelen een geschiedenis in de geest van b.v. Hettner's Literaturgeschichte des achtzehnten Jahrhunderts die is een Geschiedenis der Ideeën, dus van heel het Geestelik Leven, en van de vormen waarin dat leven zich uit. ‘Philosophers, theologians, historians, and men of science have been included only in so far as they were distinctly and admittedly men of letters.’ Geschiedenis dus van de Litteratuur in engere zin.
Ons boek nu beschouwt de gelijktijdige Litteratuur van Nederland, Engeland, Frankrijk, Italie en Duitsland, in een laatste hoofdstuk geeft het dan de algemeene vergelijking (Conclusion). Voor Nederland wordt in de eerste plaats opgemerkt: In certain aspects the literature of the early seventeenth century is a continuation of the literature of the Renaissance, the present volume a third chapter in the history whose first and second chapters are contained in Earlier Renaissance (Vol. V) and Later Renaissance (Vol. VI). This is notably the case as regards Holland and Germany, where the early years of the seventeenth century correspond, in the most important respects, to the last half of the sixteenth in France and England; although, of course, the very fact that the Renaissance movement came late in these countries was not without consequences for the literature which that movement produced. It came from the beginning under the influence of the religious agitations of the century. Ziehier een opvatting die in Holland zelve nog volstrekt niet algemeen is doorgedrongen maar die er toch gedeeld wordt door iedereen die zich de laatste vijftien jaren op de hoogte hield, die trouwens reeds bij Huet tot een klaar inzicht was geworden. Nieuws is het niet voor ons maar men ziet dat wij bij Grierson aan een goed kantoor zijn. Gaarne zal men nu vernemen hoe zich deze kenner velerlei litteraturen onze Letteren van zijn hoog en ruim standpunt af vertonen. It is especially in lyrical and dramatic poetry that the impulse of the Renaissance is still traceable in wellnigh all the literatures touched on here. The lyrical poetry of the Renaissance, that wonderful product, stimulated in its growth from Italy, but in all the countries north of the Alps striking a deeper root into the health-giving soil
| |
| |
of popular song, blooms in full splendour and fragrance throughout these years in England and Holland, blossoms even in Germany despite adverse circumstances, and in Italy puts forth late flowers. The poetry of Holland is above all things a lyrical poetry. In drama and epic, Holland, even in this ‘Heldenperiode’, achieved little of enduring value, but the harvest of lyric poetry which she brought forth is rich indeed, and in nothing more surprising than in the range and variety of its metres. It is difficult to do justice to it in this respect without appearing to exaggerate, which, in dealing with Dutch literature (immers in het buitenland veel beschouwd als quantité négligeable, zie pag. 2-3), I have been specially anxious to avoid. Recht heeft de schrijver ons evenwel overal in zijn werk gedaan. Hier in zijn Conclusion bewijst hij zijn stelling nog eens ten overvloede uit Vondel, pag. 363-364. Besides this wealth of metrical effect, the Dutch lyrical poetry has most of the beauties and affectations of Renaissance poetry, - the flamboyant mythology, the pastoral and amorous conventions, the conceits, Petrarchian and Marinistic in Hooft, Dubartist in Vondel, and touched in Huyghens with the intellectuality and obscurity of Donne. But this taste for conceit does not conceal the sincere, personal, natural note which distinguishes Dutch poetry, as it does Dutch art. - In Italy lyrical poetry lingers.- In France this lyrical spirit is already wellnigh extinct when the century opens. - Inderdaad is het overzicht van Chapter I en II vooral ook een betoog voor de juistheid ener waardering, die in de inleidende paragraaf (pag. 3-4) reeds in de volgende woorden was uitgesproken: The student of Dutch literature in the seventeenth century will not find a drama comparable, strictly as drama, with that of England or France or Spain, nor an epic and narrative poetry comparable to that of Italy, and of England as represented by
Milton. But he will find and enjoy a lyrical poetry of singular depth and richness, characterised by that feeling for nature which is such a striking feature of Dutch painting, by what the Dutch critic J.A. Alberdingk Thijm justly entitles ‘le naturel, la naïveté, la franchise, et le sentiment de la couleur qui paraissent être inhérents au caractère néerlandais.’ In naturalness, in the sense attached to the word when we speak of the ‘return to nature’, feeling for external nature, interest in the life of the people, the inclination to discard convention and make poetry the simple, direct, and vibrating utterance of the poet's own emotions, Dutch poetry, taken as a whole, partly because it is a bourgeois or middle-class product, seems to me in advance of the poetry of any country with which this volume deals. For this
| |
| |
simplicity and directness is not characteristic of Renaissance lyric poetry in Italy or the countries which caught their inspiration from Italy. Even in the case of Shakespeare's sonnets it is notoriously difficult to say how far the feeling is sincere, how far conventional. In English poetry one might say that lyrical poetry, as we have come to understand the phrase since Wordsworth, Byron, and Shelley wrote, begins with Lycidas - in the personal digressions - and Milton's sonnets. But poetry of this self-revealing outspoken character abounds in the literature with which this chapter deals, and although of course in form and style Dutch poetry is not unaffected by the conventions of the century, yet only one poet, Hooft, really mastered the courtly style, and caught the tone of the Italian Petrarchians and the Pléiade. Vondel and Brederoo and Huyghens are most effective when most natural and direct, not least so when they express themselves in dialect. In ardour and elevation there are few lyrical poets superior to Vondel.
Is het niet zo dat wij nu iets nieuws van Prof. Grierson geleerd hebben? En is dit iets niet van heel groot belang? Niet alleen is op een zeer voornaam punt onze wetenschap verhelderd, en vermeerderd, maar wij hebben daarbij iets vernomen dat ons zo ontzaglik goed doet. Van onze Litteratuur uit, konden wij onmogelik, konden wij nooit tot dit zekere en scherpe oordeel komen. De grote betekenis van de vergelijkende methode springt hier in 't oog. Alleen langs deze weg kan een bepaalde Litteratuur gekend worden, ook waardebepaling is alleen mogelik door vergelijken. Wij hebben er bij gewonnen. Onze nationale zelfkennis is toegenomen en, zo Grierson's oordeel stand mag houden (en bij de vreemdeling bleef de faktor der nationale vooringenomenheid althans buiten spel), dan hebben de Nederlanders tans ook litterair een eigen plaats in de Renaissancekultuur.
Wij moeten voor dit boek oprecht en hartelik dankbaar zijn.
v.d.B.
|
|