De Nieuwe Taalgids. Jaargang 1
(1907)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
De ‘gevoelswaarde’ van het woord.Woorden zijn klanken die bij spreker en hoorder met een zekere begripsinhoud verbonden worden. Wanneer we in de dagelikse omgang in een bepaald verband b.v. de woorden zon, huis, dag, rood, staan horen, dan werken die klanken als signalen die een voorstelling te voorschijn roepen, beantwoordende aan de voorstelling die de spreker bezat. Maar woorden kunnen nog iets meer zijn dan tekens voor begrippen. Het woord kan een zekere stemming opwekken. De begripsinhoud kan omgeven worden door een onafscheidelike sfeer van stemmingen, b.v. van medelijden, verontwaardiging, afschuw. ErdmannGa naar voetnoot1) vergelijkt die ‘Begleitgefühle’ aardig met de boventonen, die meeklinken bij een bepaalde toon, en die aan het geluid zijn eigenaardig karakter geven. Een medelijdend toeschouwer die een hond ziet mishandelen, zegt: ‘Dat stomme dier!’ Het woord stom ontleent zijn eigenlike waarde hier niet aan de begripsinhoud (= zonder spraak) maar aan de sterke toon van medelijden die erin meeklinkt. In stakker en stumper klinkt die toon gewoonlik sterker mee dan in sukkel of in het minder gewone hals en bloed (vgl. daarentegen weer: zes bloeien van kinderen). Medelijdend klinken ook wicht - in Holland tenminste - en wurm voor een zuigeling; spottend: ouwejongejuffrouw voor een ongetrouwde dame op leeftijd; schertsend: vrijster voor meisje. Verbazing of bewondering uit zich door de keuze van hyperboliese woorden als: fabelachtig, geweldig, kolossaal, ijselik, razend, ontzettend. De ‘overdrijving’, die gewoonlik als het hoofdkenmerk van zulke hyperbolen wordt beschouwd, | |
[pagina 159]
| |
is de spreker zich vaag of in 't geheel niet bewust. Hoofdzaak is het gevoel van verbazing, bewondering of schrik, dat hij uitdrukken en wekken wil. Dat blijkt uit de vele woorden met gelijke kracht, waarvan de etymologie verbleekt of verduisterd is, b.v. verduiveld, verdraaid, allemachtig, beestig, crimineel en vele andere die tot de kategorie van vloeken naderen. Dat blijkt ook uit het gebruik van woorden als vreselik, verschrikkelik, akelig, ontzettend, schandalig, griezelig, miserabel, gruwelik, en het 17de-eeuwse te jammerlyck, als versterking van gunstige begrippen. Gewaarwordingen van weerzin of verontwaardiging kunnen opgewekt worden door woorden als: dief, moord, beul, galg, anarchist, revolutie; of sterven, begraven, pest, cholera, ontucht, dronkenschap, krankzinnigheid, enz. Hoe sterk die gewaarwordingen met de begripsinhoud geassocieerd zijn, hangt af van de persoon die ze gebruikt, en van het verband. Die associatie kan zò nauw worden, dat men om eigen gevoeligheid of die van anderen te sparen, het woord vermijdt, en dezelfde begripsinhoud verbindt met een andere woordklank of met een omschrijvende uitdrukking. Dan ontstaat een eufemisme. In het biezonder bij de laatste bovengenoemde groep van begrippen zijn - gelijk bekend is - de eufemismen talrijk. In al deze gevallen is met de woordklank niet alleen een zekere voorstelling verbonden, maar wordt tegelijk een emotie teweeg gebracht. Vandaar de aardig gekozen benaming ‘emotional words’, door Bradley gebruikt in The making of English.Ga naar voetnoot1) In navolging van de Duitse term ‘Gefühlswerth’ zullen we hiervoor de naam gevoelswaarde kiezen, en die met Erdmann ruimer opvatten. Behalve een emotie kan namelik ook een beoordeling, een waardebepaling van een persoon of zaak, van een eigenschap of handeling, herhaaldelik eng verbonden worden met een woord, en er zich dus aan hechten. Dezelfde persoon zal door de een sluw, door een ander slim genoemd worden; dat wijst | |
[pagina 160]
| |
op een verschillend standpunt bij de beoordeling. Vergelijk b.v. het gebruik van trots en fier, traag en langzaam, karig en zuinig, omslachtig en uitvoerig, mager en slank, gladde en vloeiende verzen, stroeve en zware versritmen. Gewoonlik spreekt men dan van een ‘gunstige’ of ‘ongunstige’ betekenis, maar deze twee termen zijn natuurlik onvoldoende om alle schakeringen die daartussen mogelik zijn, aan te geven. Door zo'n indeling in tweeën wordt de werkelike taaltoestand te veel vereenvoudigd. Bij de genoemde adjektieven kan men niet beweren dat de eerste telkens absoluut ‘ongunstig’ is: dat is bij omslachtig b.v. in sterker mate het geval dan bij trots. Als iemand een meisje dik noemt, hangt het van zijn persoonlike smaak af of die eigenschap iets ‘gunstigs’ of ‘ongunstigs’ beduidt. Daarnaast staan aan de ongunstige kant vet en zwaarlijvig; aan de andere kant gevuld, mollig, poezelig; twijfelachtig: gezet. Elk van die woorden heeft zijn eigen schakering, die niet alleen door beschrijving van de begripsinhoud op te helderen is, en dus op de gevoelswaarde berust. In de tweede plaats is de gevoelswaarde van een woord, ook in de taal van eenzelfde persoon, niet iets konstants. De toon waarop het woord gezegd wordt - denk b.v. aan de ironie! - het verband waarin het voorkomt, doen hun invloed gelden. Als men b.v. op grond van de verbinding: een gemene kerel, een dronken vent tot de ‘ongunstige’ betekenis van die beide substantieven zou willen besluiten, dan ziet men over 't hoofd dat dezelfde persoon een ogenblik later zal zeggen: ‘mijn beste kerel!’ of: ‘dat is een aardige vent.’Ga naar voetnoot1) Op een dubbel verschil in gevoelswaarde tussen de woorden hoofd en kop berust het geestige puntdicht van Frans de Cort Hoofd en Kop (opgenomen in Dr. B's Analecta I). Het meest valt het verschil in gevoelswaarde in 't oog, wanneer naast elkaar twee woorden gebruikt worden, die een beroep of stand aanduiden, en waarvan het ene geringschatting uitdrukt, het andere meer neutraal is, b.v. schoolmeester naast onderwijzer; komediant naast toneelspeler; soms samen- | |
[pagina 161]
| |
gaande met een ander betekenisverschil, b.v. muzikant naast musicus.Ga naar voetnoot1) Zulke, geringschatting uitdrukkende, woorden naderen tot de scheldwoorden, waarmee iemand zijn spot, verachting of woede lucht geeft, en die dus een buitengewoon sterke gevoelswaarde hebben. Vandaar dat de begripsinhoud van dergelijke woorden dikwels vaag kan worden, ja geheel verdwijnen, zonder dat ze iets van hun kracht verliezen. Ze hebben dan, zegt Erdmann, uitsluitend gevoelswaarde.Ga naar voetnoot2) Vandaar ook de vele onbegrepen en vreemde woorden in deze groep (b.v. loeder, slet, smeerkanis, kernonje, scharminkel, serpent enz.). In Ernest Staas wordt een vrouw uitgescholden voor ‘betooverde negemassij’. In sommige streken hoort men in de volkstaal het onbegrepen woord filosoof als scheldnaam. Uit het wezen van de gevoelswaarde volgt dus, dat van algemeen-geldigheid geen sprake kan zijn. In verschillende kringen kan de gevoelswaarde geheel verschillen. Op een dorp kan hetzelfde woord meester of schoolmeester met respekt uitgesproken worden. Terwijl een deftig stedeling op een ‘juffrouw’ neerziet, spreekt men op een dorp van de ‘juffrouw’ van de dominee. In Protestantse kringen wordt het woord theologant soms geringschattend gebruikt, terwijl het voor Katholieken met theoloog gelijk staat. Het sterkst komt dit verschil uit bij partijnamen, als paap en geus, Jezuïet en Protestant, patriot en oranjeklant, aristokraat en revolutionair of proletariër, konservatief en socialist. De gevoelswaarde wisselt naar het standpunt dat men zelf inneemt. Wat voor de een een scheldnaam is, kan tegelijk voor een ander een erenaam zijn, die geheel andere gevoelens wekt. Soms wordt die gevoelswaarde een blijvend element, maar dan verliest het woord zijn karakter als partijnaam, b.v. dorper in de betekenis van | |
[pagina 162]
| |
gemene kerel (ook als bijv. nw.; vgl. Fr. vilain uit villanus = dorpeling) of proleet. Ook in enger kring, zelfs in een bepaalde familie of bij een bepaald individu kan een woord een biezondere gevoelswaarde krijgen. Bovendien komt het verschil van streek in aanmerking. Een Vlaming b.v. noemt Benoit een groot muzikant, en vindt artist een minder eervolle naam als kunstenaar.Ga naar voetnoot1) Pol de Mont spreekt van ‘het bloederige, die warmte, welke ons in alle kunst zoo aangenaam aandoet.’Ga naar voetnoot2) Ook dienen we te letten op de wisseling van gevoelswaarde in verschillende perioden. Wie dat uit het oog verliest, kan de taal van een vroegere periode nooit ten volle begrijpen; daar schuilen juist de grootste moeielikheden. Hoogdravend doet Vondel nog denken aan ware verhevenheid, maar ons aan de onechte. Opsnijen en opvijzelen hadden in Van Effen's tijd een heel andere betekenis; die overgang is waarschijnlik te verklaren uit het misbruik van de reciteer-kunst. Als we bij Wolff en Deken zoet en ondeugent lezen, hebben die woorden niet de waarde die ze sedert in de kinderkamer gekregen hebben. Van Alphen gebruikt nog teergevoeligheid = fijn gevoel, en het sentimenteele = het gevoel; de reaktie tegen de sentimentele stroming heeft de gevoelswaarde van die woorden gewijzigd. Voor leden van een strijdende vakvereniging is het woord onderkruiper een diep beledigend scheldwoord geworden. Wanneer een rechter dus te oordelen krijgt in hoeverre een scheldwoord beledigend geacht kan worden, dan heeft hij niet te maken met de begripsinhoud van het woord, maar met de gevoelswaarde, die de gebruiker er aan hechtte.Ga naar voetnoot3) Het verwaarlozen van de gevoelswaarde heeft soms een | |
[pagina 163]
| |
enigszins komies effekt. Een winkelier zond b.v. aan zijn klanten een gedrukte kennisgeving dat hij ontvangen had ‘mantels voor dames en bakvisschen.’ In zijn onschuld had hij waarschijnlik in bakvissen een modieus woord voor jongemeisjes gezien. Een opmerkelik bewijs dat de gevoelswaarde een zeer wezenlik element van de woordbetekenis kan worden is het feit dat men in een debat zo moeielik die gevoelswaarde van het begrip scheiden kan. De vraag komt b.v. ter sprake of men de mensen ontevreden mag maken. Iemand meent van wel, en uit zijn verdediging blijkt dat hij ontevredenheid opvat als het streven naar een hoger peil van welvaart, van verstandelike en zedelike ontwikkeling. Toch zal hij tot tegenspraak prikkelen, omdat de gevoelswaarde die ‘ontevredenheid’ voor velen heeft, aan het woord blijft hangen.Ga naar voetnoot1) Eindelik nog de opmerking dat de grens tussen de objektieve kenmerken van een woord (de inhoud) en de subjektieve (de gevoelswaarde) niet altijd scherp te trekken is. Dat blijkt als men de aangehaalde voorbeelden aandachtig nagaat. Het verschil tussen straat en steeg zullen sommigen in de eerste plaats zoeken in uiterlike kenmerken; anderen zullen zich eerst het verschil van ‘stand’ tussen die beide woorden bewust worden, en in ‘steeg’ iets minachtends horen.
Bij Erdmann wordt het begrip ‘gevoelswaarde’ nog veel ruimer genomen, dan wij tot hiertoe deden. Hij zoekt ook het onderscheid tussen zogenaamd ‘poëtiese’ en alledaagse woorden in hun verschillende gevoelswaarde.Ga naar voetnoot2) In tegenstelling met Erdmann willen we deze verschijnselen in een afzonderlike paragraaf behandelen, al is strenge scheiding van het voorafgaande niet mogelik. Wanneer men - zoals hij doet - van de taal uitgaat, komt men niet tot voldoende helderheid. | |
[pagina 164]
| |
Er zijn woorden die een gelijke of ongeveer gelijke begripsinhoud hebben, en toch een geheel verschillende indruk op ons maken, b.v. aanschijn, aangezicht, wezen, gelaat, gezicht, fysionomie, tronie, bakkes, bek, snuit enz., of: ontslapen, heengaan, verscheiden, overlijden, sterven, doodgaan, kreperen, enz. Het is duidelik dat etiketten als ‘dichterlik’, ‘alledaags’ en ‘plat’, ‘hogere en lagere stijl’, ‘schrijftaal en spreektaal’ niet toereikend zijn om die woorden hun plaats aan te wijzen. Daarvoor zijn de verhoudingen te ingewikkeld. De taal laat zich niet in twee of drie stijlsoorten verdelen, die in zich zelf homogeen zijn. Er zijn verschillende taalkringen met plaatselike en maatschappelike begrenzing, die naast veel gemeenschappeliks, ook iets eigens bezitten. Elke stand, elk beroep heeft een kring van denkbeelden en techniese begrippen, die de buitenstaander vreemd blijven: de taal van handwerk en industrie, van wetenschap en kunst, van bijbel en godsdienst, van wet en recht. Bovendien heeft iedere streek naast zijn dialekt het algemeen beschaafd met zijn nuancen, de taal van kranten, geschriften en poëzie, de taal van de kansel en van het stadhuis. Oppervlakkig zou men nu menen dat we al een heel eind gevorderd waren, als we van elk woord de kring bepaald hadden waarin het thuis hoort. Maar dan maken we opnieuw de fout dat we de taal als iets op-zich-zelf-staands beschouwen. Elk individu heeft namelik deel aan min of meer van die taalkringen. De cirkel die zijn individuele taal begrenst, snijdt vele andere. Daarbij moet in 't oog gehouden worden dat zijn aandeel niet alleen bestaat in de woorden, vormen en wendingen die hij zelf geregeld of nu en dan gebruikt, maar ook uit al wat hij uit het spreken van anderen, uit lektuur heeft leren kennen. De woorden van zijn dageliks gebruik zijn in de volste zin zijn eigendom; dan komen de woorden die alleen bij biezondere gelegenheden over zijn lippen komen; dan de woorden die scherper of vager in zijn herinnering bestaan, b.v. woorden uit dialekten die hij zelf niet spreekt, verouderde woorden, termen uit wetenschappen en beroepen die buiten zijn gewone gezichtskring liggen, dichter-woorden, enz. Hoe meer iemands levenservaring, ontwikkeling en belezenheid | |
[pagina 165]
| |
toeneemt, hoe groter zijn aandeel in allerlei taalkringen wordt, en hoe rijker zijn taal. Met taalrijkdom wordt dan niet alleen het woordental bedoeld, maar ook het feit dat de woorden zelf meer ons eigendom worden, dat hun inhoud ons scherper voor de geest staat. Een vreemd woord dat we een of tweemaal lezen of horen, laat gewoonlik een vage herinnering na, die eerst na veelvuldige herhaling, telkens in ander verband, zich verscherpt. Daaruit volgt dat ieder mens, naar zijn positie en ontwikkeling anders staat tegenover wat men de ‘woordvoorraad’ van een taal pleegt te noemen, en dat hij bij verdere ontwikkeling telkens anders daartegenover komt te staan. Terecht schreef Van EedenGa naar voetnoot1): ‘Woorden zijn niet als kleuren, door allen nagenoeg gelijk gezien, - maar hun kracht is anders voor ieder mensch naarmate hij ze meer of minder of anders heeft hooren gebruiken.’ Nu wordt het dus duidelik, in hoeverre wij ook bij woorden waar van geen ‘emotie’ of ‘waardering’ sprake is, met Erdmann van een gevoelswaarde kunnen spreken. De woorden uit zo verschillende sfeer zijn niet eenvoudig onvergelijkbare grootheden, die we naast elkaar zetten, maar ze krijgen voor het individu die ze in zich heeft, een eigenaardige waarde juist door de sfeer - ik zou bijna zeggen de atmosfeer waarin ze thuis horen. Met een ander beeld zouden we kunnen zeggen: het woord ontleent aan die sfeer zijn eigenaardige kleur. Woorden als aanschijn, aangezicht, die aan de bijbel of de preek herinneren, krijgen iets verhevens of zelfs iets stichteliks. Woorden die we gewoon zijn van deftige mensen te horen, klinken deftig; vandaar dat voor een Drent de Hollandse woorden: koon, zoen, huilen veel ongemener en deftiger zijn dan wang, kus, schreien, die omgekeerd voor een Hollander ‘Zondagse’ woorden of zelfs ‘boekewoorden’ zijn. Een Vlaming vindt het Hollandse mooi ongemener dan schoon, dat het gewone woord in de volksmond is. Elke Vlaamse boer gebruikt de voor ons ‘dichterlike’ woorden wezen, dreef, wrocht. Daarentegen dragen woorden en uitdrukkingen uit de volks- | |
[pagina 166]
| |
taal, die men in beschaafde omgang vermijdt, het karakter van ruwheid en onbeschaafdheid. Wetenschappelike termen, die men gewoon is uit vakboeken of uit de mond van vakmannen te vernemen, krijgen daardoor een kleur, die de gelijkbetekenende volkswoorden missen. Zo komt het dat menig woord dat op het geslachtsleven betrekking heeft, ons onfatsoenlik of aanstotelik klinkt, terwijl de wetenschappelike term die uitwerking niet heeft, en dus als eufemisme dienst kan doen. Vandaar ook dat zoveel vreemde woorden als eufemismen in gebruik zijn: hun herkomst uit de taal van hogere standen maakt ze gedistingeerd. Woorden die we uitsluitend of voornamelik uit poëzie leren kennen, krijgen een biezondere gevoelswaarde. Hoort men ‘poëtiese’ woorden als: zwerk, beemd, dreef, hulk; laaien, deinen, prangen, dan zijn die klanken geassocieerd met vage gevoelens en herinneringen aan vroeger gehoorde poëzie, en daardoor omgeven van een ongemene sfeer. De frase bestaat dan ook in het speculeren op deze gevoelswaarde. Middelmatige en slechte dichters maken er opzettelik of onbewust gebruik van. Het duidelikst komt dat uit, wanneer ze als synonimieke sieraden gebezigd worden, b.v. in beemd en wei of bij Tollens: wat knelle of prang. Dit betekent natuurlik niet dat een echt dichter zulke woorden vermijden zal: ze kunnen voor hem onmisbaar zijn. Opmerkelik is nog, hoe bij dergelijke woorden een sterke gevoelswaarde vaak samengaat met een vage begripsinhoud, b.v. bij de drie eerstgenoemde substantieven. Staring noemt een heldere sterrenhemel: het zwerk; Van Lennep spreekt van het blauwe zwerk; voor anderen is het zwerk een bewolkte lucht of een zwarte onweerslucht. Voor mij hebben beemd en dreef heel lang de vage betekenenis van een mooie plek in de natuur gehad, zonder dat ik bij beemd aan een wei, of bij dreef aan een laan dacht.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 167]
| |
Op een grondige behandeling van dit belangrijke hoofdstuk uit de betekenisleer maken de voorafgaande bladzijden geen aanspraak. Ik heb enkele hoofdtrekken willen geven, die ieder door eigen studie en waarneming kan aanvullen. Tot besluit een paar opmerkingen over de praktiese waarde van deze beschouwingen. Een helder inzicht in het wezen van de gevoelswaarde is nuttig: 1o. bij de beoordeling van de vraag of een vreemd woord gemist zou kunnen worden. Ik laat nu daar, in hoever die vraag zuiver gesteld is, maar meermalen hoort men taalzuiveraars beweren: dat vreemde woord heeft dezelfde betekenis als een ‘goed’ inheems woord, dus dient het geweerd te worden. Niet zelden blijkt dan bij nadere beschouwing de gevoelswaarde zozeer verschillend, dat het vreemde woord allerminst verdient over de grens gezet te worden. Op dezelfde wijze verwaarlozen de puristen, die een nieuw woord gebruiken of uitdenken voor een vreemd woord, de bestaande gevoelswaarde. Beets vervangt b.v. in zijn Camera: ‘een slecht sujet’ in een latere druk door: ‘een slecht voorwerp’. Potgieter gebruikt in plaats van parvenu: de nieuwelingsrijke; misschien heeft hij hierdoor opzettelik de geringschatting die zich aan het woord parvenu gehecht heeft, willen buitensluiten. 2o. Om oudere taal door en door te begrijpen, dienen we ons los te maken van de gevoelswaarde die dezelfde woorden nu voor ons hebben, en te trachten in de gevoelswaarde die | |
[pagina 168]
| |
ze voor de schrijver en zijn tijdgenoten hadden, door te dringen. Dat is meestal uiterst moeielik, en vereist zorgvuldige studie en fijn taalgevoel. De grovere betekenisverschillen zijn gemakkelik waar te nemen; de fijnste nuancen schuilen juist in het verschil van gevoelswaarde, het verschil van kleur. Het doet ons b.v. eerst vreemd aan als we Starter in een minnedicht horen spreken van ‘mijn juffrouw’, of als Hooft beteuterd gebruikt. Hoe dikwels heeft men Vondel niet van platheid beschuldigd, omdat hij in poëzie woorden koos, die nu door hun kleur daarin niet zouden passen? Wanneer we er niet in slagen de tegenwoordige gevoelswaarde van woorden als beneepen, naer, uitgelaten, vermaeck, verslingerd, paeien enz. van ons af te zetten, kan dat een blijvende belemmering zijn bij het genieten van Vondel's poëzie. Bij latere schrijvers zijn we nog meer geneigd, dit bezwaar over 't hoofd te zien. Denk b.v. aan woorden als naar en akelig bij Feith. Een aardig bewijs, hoe licht zulke fijnheden aan onze aandacht ontsnappen, vond ik in de Camera (blz. 247), waar Beets zich als 't ware verontschuldigt over het gebruiken van de uitdrukking ‘over 't hoofd groeien’, die dus blijkbaar in zijn tijd als minder beschaafd gold. Wie zou dat vermoed hebben, als het hier niet toevallig vermeld stond? 3o. Het verwaarlozen van de gevoelswaarde is een van de hoofdfouten in de gangbare synoniemenbehandeling. Dat zal in een volgend artikel nader uiteengezet en toegelicht worden.
Julie '07. C.G.N. de Vooys. |
|