De Nieuwe Taalgids. Jaargang 1
(1907)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Boekbeoordelingen.De Nederlandsche Taal in de Lagere School, door I. van Gelderen, Leeraar bij het M.O. te Utrecht. 1e stukje. 6e herziene druk. - Groningen. J.B. Wolters. - 1907.De druk is de 6e. De eerste verscheen in '89. Vóór de nieuwe taalbeweging dus. Het boekje heeft alzo alleen histories belang. En hoe redeneerde men dertig jaar vooraf? ‘Het is m.i. een volstrekte onmogelijkheid goed taalonderwijs te geven, als het niet uitgaat van en steunt op de kennis van de zindeelen. Is o.m. het doel van dat onderwijs de leerlingen er toe te brengen een juist gebruik te maken van buigings- en vervoegings-uitgangen en wat dies meer zij, dan moeten zij zich noodzakelijk rekenschap kunnen geven van de betrekkingen, die de verschillende woorden in den zin vervullen. Daarom ga ik in dit werkje van den zin en zijn deelen uit.’
Zo was destijds het standpunt. En dat uitgaan van de zin ging opvoedkundig, geleidelik. Eerst de aandacht gevestigd op 't onderwerp-alleen, waarvan iets gezegd werd. Dan, wàt van het onderwerp werd verteld: 't gezegde. Zo ontstonden zinnetjes, met een gezegde en een onderwerp, dat nu gedeeld werd in zelfstnw. en bepalende woorden. Dan 't lijdend voorwerp, dat de werking ondergaat. Maar om de wille van deze betrekkingen, welke de woordvorm moesten bepalen, werden dan ook zinnen gegeven, waarin deze betrekkingen duidelik, ja, waar enkel en alleen de duidelike betrekkingen zichtbaar voor de hand lagen; m.a.w. de zinnetjes werden uitgezocht: tot taal van 't taalonderwijs werd uitsluitend bestemd het tendentieuse materiaal voor een te bereiken morphologiese zuiverheid; en gemakkelik vond de mening ingang dat de 't meest formalisties beladen taal de uitgezochtste taal was. Nog tot heden werd deze mening door allerlei examen-opgaven voortgedragen en gevoed. Deze mening is 't, die bij 't maken van opstellen de jeugdige verhalers doet zinnen op ontbindbare zinnen, benoembare rededelen, verklaarbare vormen, kortom | |
[pagina 134]
| |
op taalvormen die onder de controle van de alles beredenerende spraakkunst staan. Doch daarmee zijn bij de onbeholpen zoeker, in z'n eenzijdig eclecticisme, uitgesloten de levende, ofschoon beschaafde spreekvormen welke gewoon zijn los van 't grammaticale juk te leven, en toch tusschen de gecultiveerde schrijftaalvormen de gang en de trant zoo ongedwongen en rhytmies-levend weten te houden. De jongens vergeten te praten, maar gewennen zich houterig te construeren. ‘De heren worden verzocht niet te roken,’ deugt niet. ‘We zijn met z'n drieën’ is fout. ‘Mijn broertje is gisteren de pokken ingeënt’ is ongehoord. ‘We zagen een hele lange reus’ is ongepermitteerd. ‘Dat weet nog niemand niet,’ is geen Nederlands.Ga naar voetnoot1) Geen wonder dat alle commissiën in hun verslagen weeklachten aanheffen.Ga naar voetnoot2) Jammer maar, dat hun middelen er juist op berekend zijn, de kwaal te bestendigen. Zij oogsten eenvoudig, wat zij helpen zaaien. Het enige middel is, om te beginnen, het ‘oefenen’ te staken in boekjes, die van de weg helpen. Van zelf krijgt dan het gezondere begrip gelegenheid om adem te scheppen, en tot ontwikkeling gekomen, zich in eigen oefenboeken een weg te banen. Van uit de levende, algemeen beschaafde taal zijn de verschijnselen op te sporen, en komt men tot de vormen, waarin die verschijnselen wisselen en leven, of waarin zij zijn blijven beklijven. De heer Van Gelderen behoort tot de ‘ouden.’ Zijn boekje, ofschoon voor ons uit de tijd, heeft - wat ook blijkt uit de herdrukken - in dat oude, een eenvoudig-methodiese en geleidelike gang. J.K. |
|