De Nieuwe Taalgids. Jaargang 1
(1907)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Buigings-uitgangen mogen niet verwaarloosd worden.’Dit opschrift pronkt anno 1907 weer boven sommige opgaven voor onderwijzers-examens.Ga naar voetnoot1) Blijkens de afgedrukte diktee's is daarmee niet alleen de naamvals-n in den bedoeld - die mag men nog niet ‘verwaarlozen’! - maar antiquiteiten als eenen, mijnen (b.v. uit een | |
[pagina 75]
| |
diktee: ‘te voet spoedden zij zich naar eenen kant der hel verlichte bloemenwinkels en bestelden eenen reusachtigen krans’). Dat is niet konservatief, maar reaktionair. En dat op het ogenblik, dat de meerderheid van de Nederlandse onderwijzers aan de Minister verzoeken hun onderwijs van de nutteloze naamvals-n te verlossen! Zulke examinatoren zijn minstens een eeuw ten achter. In 1819 al schreef Wiselius in de voorrede van een toneelspel: ‘Het zal ongetwijfeld sommigen vreemd, misschien wel ongepast voorkomen, dat ik in dit stuk, en dus ook in proza, de voornaamwoorden doorgaands niet verbuig naar het geslacht of den naamval van het zelfstandige woord; de reden is: op onze Tooneelen heeft men over het algemeen de gewoonte, om letterlijk van buiten te leeren, wat men gedrukt ziet staan. Men hoort daarom gedurig zeggen mijne moeder, mijnen vader enz., iets dat allerhinderlijkst klinkt, dewijl wij zoo niet spreken, en geheel ondraaglijk wordt, als men het hoort in hartstochtelijke gesprekken en toestanden; en dit is het, wat ik getracht heb te vermijden.’ In 1820 schrijft Staring, in een Voorberigt: men zal in deze verzameling, hun voor hunnen, zijn voor zijnen enz. vinden. Omstreeks diezelfde tijd zegt Bilderdijk: ‘Afgrijslijk klinken thans die voornaamwoorden den rechtschapen Hollander in het oor, sedert dat men zich dit zoogenaamd declineren als een Grammaticaal vereischte heeft ingebeeld.’ Misschien zullen sommige examinatoren deze eis willen verdedigen als hulpmiddel om te zien of de kandidaten op de hoogte zijn van geslachts- en naamvalsonderscheiding. Maar dan nog is het middel verre van onschuldig. De kandidaten verliezen in hun taalbeoordeling het verschil tussen het belangrijke en het onbelangrijke uit het oog. Hoe velen brengen die onmogelike ballast van buigingsuitgangen die ‘niet mogen verwaarloosd worden’ in de lagere school, tot schade van hun onderwijs. Zie er de lees- en taalboekjes maar op na! Hoe velen bederven er hun leesonderwijs mee! De Groningse examen-kommissie voor de hoofdakte schreef verleden jaar in het verslag: ‘Verscheidene candidaten lieten angstvallig alle buigingsuitgangen hooren, zoodat vooral bij het lezen van eenvoudig proza de voordracht onnatuurlijk werd.’ Aan wie de schuld? C.d.V. |
|