Taal en Tongval. Jaargang 57
(2005)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tom F.H. Smits
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDit artikel stelt een sociodialectologische studie voor die wordt uitgevoerd in het kader van een doctoraatsproject aan de Universiteit Antwerpen. Het onderzoek betreft dialectverandering in een grensoverschrijdende constellatie: er worden klankaspecten en grammaticale aspecten van het Nedersaksische dialect in Winterswijk (Gelderse Achterhoek) en zijn tegenhanger in Vreden (West-Münsterland) nader belicht en vergeleken. In wat volgt zal dit project in grote lijnen worden beschreven (voor een uitvoeriger bespreking zie Smits 2002). Het eerste deel van deze bijdrage vat de belangrijkste taalkundige aspecten van het onderzoeksgebied samen, en dit zowel uit diachroon als uit synchroon perspectief. Daarbij wordt tevens nader ingegaan op het variëteitencomplex standaardtaal - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regiolect - dialect. Deze uitweiding zal onder meer waardevol blijken omwille van de verschillende onderlinge verhoudingen die in het Nederlandse en Duitse taalgebied bestaan. Vervolgens wordt de onderzoeksopbouw voorgesteld en worden drie onderzoekshypothesen geformuleerd. De derde paragraaf bevat een beknopt overzicht van fonologische, morfologische en syntactische taalaspecten die relevant zijn voor (grensoverschrijdend) taalkundig onderzoek van het Nederlands en het Duits, met klemtoon op het Nedersaksisch. Van deze aspecten wordt namelijk aangenomen dat ze gevoelig zijn voor verticale of horizontale taalverandering of hieraan reeds onderhevig zijn. Een meerderheid van deze variabelen vormt de linguïstische basis waarop de Antwerpse studie is gebaseerd. Ze werden samengebracht uit de bestaande vakliteratuur. Een beperkt aantal variabelen is afkomstig uit de weinige grensoverschrijdende studies die tot nu toe werden ondernomen. De meeste zijn echter afkomstig uit eentalige linguïstische studies in het grensgebied. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Onderzoeksopbouw en hypothesenDe dialecten van Vreden en Winterswijk zijn met elkaar verbonden door één van de vele schakels in het historische continentaal-West-Germaanse dialectcontinuüm. De eeuwenoude staatsgrens tussen beide steden heeft hun enge taalverwantschap lange tijd niet kunnen doorbreken. Ook de standaardtalen die zich in beide landen ontwikkelden, oefenden aanvankelijk geen invloed uit op de dialectsituatie: er ontstond diglossieGa naar voetnoot(2) met het dialect als low variety en de standaardtaal, i.c. de toenmalige geschreven taal, als high variety.Ga naar voetnoot(3) Pas toen de standaardtalen in de 19de en vooral de 20ste eeuw meer invloed kregen - door urbanisatie, verhoogde mobiliteit, uitbouw van het onderwijssysteem en niet in het minst de (massa)media - veranderde de situatie voor het dialect. Terwijl er al veel langer sprake was van een taalgrens tussen Winterswijk en Vreden op het niveau van de standaardtaal, maar niet op dat van de dialecten, en de desbetreffende dialecten niet met wetenschappelijk overtuigende argumenten tot het Nederlands, noch tot het Duits konden worden gerekend, moest Kremer (1979: 216) evenwel na een lexicaal onderzoek in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regio Achterhoek - West-Münsterland - Twente - Bentheim tot de conclusie komen dat ‘das dialektale Kontinuum zumindest der Tendenz nach und zumindest für den [...] untersuchten Teilbereich der Sprache, den Wortschatz, in Übereinstimmung mit dem Verlauf der deutsch-niederländischen Staatsgrenze unterbrochen wird.’Ga naar voetnoot(4) Ook op dialectaal vlak lijkt er zich dus een grenslijn kenbaar te maken die in alsmaar meer aspecten van de taal met de Nederlands-Duitse taalgrens samenvalt. Dat de positie van de standaardtaal steviger wordt, blijkt o.a. uit gevallen van transferentie.Ga naar voetnoot(5) Niet louter in het lexicale domein (Kremer 1979; Cajot 1989; Cornelissen 1991), maar ook fonetisch-fonologisch, morfologisch en syntactisch (Gerritsen 1991; Cornelissen 1993, 1996; Heeringa et al. 2000; Hinskens 1996). Het dialect wordt namelijk niet enkel in steeds minder situaties gebruikt (functieverlies), ook de structuur van het dialect wordt bijvoorbeeld door de standaardtaal beïnvloed (structuurverlies). In hoeverre de verschillende taaldomeinen resistent zijn tegen deze invloed, blijft onzeker. Wel is aan te nemen dat het opstellen van een algemene resistentievolgorde per linguïstisch domein (fonologie, syntaxis enz.) problematisch is (Hagen / Münstermann 1984: 82), omdat binnen elk domein het ene taalaspect sneller aan verandering onderworpen is dan het andere. Een constante lijkt evenwel te zijn dat sterk gelexicaliseerde en dus zwak gegrammaticaliseerde categorieën met een hoge bewustheidsgraad de minste resistentie vertonen (cf. o.a. van Bree 1990: 186 e.v.). In een grensoverschijdende situatie krijgt de kwestie van transferentie onder invloed van een standaardtaal extra betekenis; zeker in een situatie met twee nauw verwante dialecten die door opmerkelijk minder verwante stan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daardtalen worden ‘overkoepeld’.Ga naar voetnoot(6) In dit geval kan dialectverandering namelijk tot dialectdivergentie leiden. Divergentie (en convergentie) van dialecten is vanzelfsprekend niet enkel grensoverschrijdend vast te stellen en wordt ook niet enkel door de standaardtaal veroorzaakt. Zoals Hinskens (1996) heeft aangetoond voor het Limburgs, kunnen ook omringende dialecten of nog andere taalvariëteiten dit proces uitlokken. Laten we echter naar de zonet geschetste taalsituatie terugkeren. Als de beide dialecten (bijv. Winterswijks resp. Vredens) zich in toenemende mate naar de standaardtaal richten (bijv. Standaardnederlands resp. Standaardduits), zo zal transferentie (vanuit de standaardtaal) vaak tot dialectdivergentie leiden. Waar er voorheen een glijdende overgang was tussen twee variëteiten van één en hetzelfde diasysteem, ontstaat nu een kloof, een dialectgrens die met de taalgrens samenvalt. De dialecten zijn dan ook in dialectologische zin tot grensdialecten geworden, omdat ze zich niet enkel aan een staats- en taalgrens bevinden, maar ook aan de grenzen van twee gescheiden diasystemen. Een grensoverschrijdend onderzoek naar taalverandering tengevolge van transferentie in het gehele grammaticale domein werd m.i. voor het Nedersaksisch tot op heden nog niet ondernomen.Ga naar voetnoot(7) Zoals blijkt uit de betreffende literatuur, is zo'n studie echter wel gewenst (cf. Berns / Daller 1992: 28 e.v., 46 en in het bijzonder Kremer 1996: 56, 2001: 212). Het project dat hier wordt voorgesteld, wil aan deze wens tegemoet komen. Er zal onderzocht worden hoe (groot) de invloed is van de standaardtaal (of van een andere taalgrootheid) op de fonologie, morfologie en syntaxis van de dialecten van Winterswijk en Vreden en welke effecten deze heeft. Die invloed leidt namelijk tot transferentie, die op haar beurt divergentie veroorzaakt. Als hypothesen gelden allereerst de volgende stellingen. In wat volgt zullen we ze nader bespreken. Hypothese 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er wordt bij de grensoverschrijdende confrontatie van de dialecten bijgevolg géén samengaan van functie- en structuurverlies verwacht, wat alles te maken heeft met de verschillende structurele verhouding tussen dialect en standaardtaal in Oost-Nederland en Noord-Duitsland. Om dit verschil aan te tonen, dient eerst het variëteitenspectrum ‘onder’ de standaardtaal nader te worden bekeken. We vertrekken daarvoor vanuit de Duitse situatie, omdat hier de twee verschillende constellaties die we zullen onderscheiden binnen één taalgebied voorkomen. Daarna beschrijven we de situatie voor het Nederlands. Voor de bepaling van variëteiten die noch de standaardtaal, noch (primair) het dialect betreffen, worden voornamelijk volgende begrippen gebruikt: Umgangssprache (omgangstaal), Substandard (substandaardtaal), Regionaldialekt (regionaal dialect) en Regiolekt (regiolect). Hieronder zullen we deze begrippen kort bespreken. Volgens Bichel (1980)Ga naar voetnoot(8) bestaan er twee opvattingen van het begrip omgangstaal, en wel (a) als taalgebruikswijze (mondeling, in een gesprek - in ‘de omgang’) en (b) als taalvariëteit, gehanteerd bij mondelinge communicatie. Deze taalvariëteit is groeps- en situatiegebonden en soms ook geografisch bepaald. Traditioneel wordt ze ingedeeld tussen de geschreven taal (standaardtaal) en het dialect. In die zin zou de term dus van toepassing zijn op niet-dialectale taalvormen. Ook Eichhoff (1977: 11) - en met hem Munske (1983: 1005) - situeert de omgangstaal in het spectrum tussen standaard en dialect, maar laat ze, zoals Bichel al aangegeven had (cf. Bichel 1973: 267, 401 e.v.), in zijn geografisch diversifiërende Stufenmodell wel met de dialecten verbonden blijven, waardoor de grens tussen omgangstaal en dialect vervaagt.Ga naar voetnoot(9) Cornelissen (1999: 95) definieert de bovenvermelde omgangstaalvarianten eveneens als (a) ‘Sprache des (alltäglichen) Umgangs’ (‘taal van de dagelijkse omgang’) en (b) ‘Zwischensprache’ (‘tussentaal’), maar ziet omgangstaal toch duidelijk als een ‘Dialekt ersetzende Substandardvarietät’ (‘substandaardvariëteit die het dialect vervangt’) die dus niet met dialect kan worden verward. Mattheier (1990), in navolging van Bellmann (1983), hanteert liever het begrip substandaardtaal. Deze term is bedoeld als ‘unmißverständlicher, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bisher unbesetzter Terminus’ (Bellmann 1983: 124) ter vervanging van het ‘ominöse’ (dixit Mattheier 1990: 2) begrip omgangstaal. Hij plaatst de sub-standaard als gesproken variëteit op het talige spectrum onder standaardtaal (‘sub-standaard’). Substandaardtaal betekent dus zowel omgangstaal (in de hierboven vermelde tweede betekenis) als dialect, en heeft eveneens een geografische dimensie.Ga naar voetnoot(10) Bij Bellmann (1983: 113) is er sprake van een regionaal dialect wanneer een lokale taalvariëteit gekenmerkt wordt door het ‘Nichtvorhandensein exklusiv-lokalen Sprachbestandes durch bereits vollzogenen Abbau (Substitution)’.Ga naar voetnoot(11) Het concept bevindt zich derhalve op een glijdende schaal tussen dialect en (sub)standaardtaal. Het betreft een labiele variëteit in de overgang van een lokaal dialect naar een bovenlokale of regionale taalvariëteit. Hoppenbrouwers (1986: 157, 1990) gebruikt voor zo'n bovenlokale variëteit de term regiolect, waaronder hij ‘een reeks tussentaalvormen met de standaardtaal als doel’ (cursivering T.S.) verstaat. Net zoals bij Eichhoffs (1997: 184) interpretatie van de omgangstaal, die eveneens ‘unter bewusster Verwendung des Plurals’ geformuleerd wordt, moet men ook hier denken aan een waaier van meerdere variëteiten, in uiteenlopende dialectale resp. standaardtalige vorm. Bellmanns regionaal dialect kan vermoedelijk als voorbeeld van één van deze tussentaalvariëteiten dienen. Bij het regiolectbegrip van Cornelissen liggen de zaken anders. Cornelissen brengt (tenminste voor Noordwest-Duitsland) de term weliswaar ook onder op een schaal tussen standaard en dialect, maar spreekt van hét regiolect (er is geen continuüm van tussenvormen).Ga naar voetnoot(12) Daarmee ontkent hij ook duidelijk de rol van de standaardtaal als doelvariëteit. Hij stelt namelijk voor om het regiolect als een bewuste keuze, als ‘intendierte Umgangssprache’ te beschouwen, ‘eine weitere Sprachform, die dem Sprecher | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in der Regel neben dem Hochdeutschen zur Verfügung steht’ (Cornelissen 1999: 96). Volgens Cornelissen veronderstelt het regiolect geen dialectcompetentie: ‘Für Nichtmundartsprecher, gerade der jüngeren Generation, fungiert der Regiolekt als Dialektersatz oder Ersatzdialekt’ (ibid.).Ga naar voetnoot(13) Verder luidt het: ‘[m]undartkompetente Niederrheiner benutzen in Situationen, in denen sie nicht das Hochdeutsche verwenden wollen, wahlweise Dialekt oder Regiolekt. Niederrheiner, die nicht monolingual als Hochdeutschsprecher großgeworden sind, treffen also, wenn sie den Regiolekt - wie gegebenenfalls auch den Dialekt - benutzen, eine Sprachwahl’Ga naar voetnoot(14) (Cornelissen 1999: 96 e.v.). Het is van belang te onthouden dat Cornelissen een scherp onderscheid maakt tussen dialect en regiolect en dat er geen overlap tussen beide bestaat. De pragmatische keuze voor dialect of regiolect is dus niet te vergelijken met de keuze tussen een basisdialectGa naar voetnoot(15) en een variëteit die voor zowat de helft uit dialectale en uit standaardtalige elementen is opgebouwd (men denke bijv. aan het regionale dialect van Bellmann). Tot zo'n keuze (meer nog: tot zo'n taalvariëteit) kan het bij (bijvoorbeeld) West-Münsterlandse sprekers nu eenmaal niet komen. Zij hebben niet de keuze tussen een reeks van alternatieve uitdrukkingswijzen, zoals bij Wiesingers (1990: 444 e.v.) zin Heute Abend kommt mein | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bruder nach Hause voor het Beierse dialectgebied (waaraan Scheutz 1996, 1999 nog verdere realisaties toevoegt):
De NederduitseGa naar voetnoot(16) dialectspreker heeft (althans op structureel vlak) slechts de keuze tussen dialect en standaardtaal. Bij hem bevindt zich tussen deze extremen geen continuüm. Wel is er één binnen het systeem regiolect - standaardtaal, maar dat is wezenlijk beperkter (minder variatieruimte). Het verschil tussen dialect en regiolect is m.a.w. hetzelfde als tussen dialect en niet-dialect: er dient zich bij de keuze van een taalvariëteit dus een beslissing voor of tegen het dialect aan. De taalsituatie in Noord-Duitsland verschilt dus sterk van die in Centraal- en Zuid-Duitsland. Dat sprekers van Middel- en OpperduitsGa naar voetnoot(17) wel kunnen beschikken over een variëteitenspectrum tussen dialect en standaardtaal hangt samen met het feit dat, zoals Bellmann (1983: 110 e.v.) het voor het Middelduits beschrijft, ‘strukturelle Nähe interferenzbegünstigend wirkt [...]. So ist die Standard/Dialekt-Interferenz offensichtlich im zentralen und östlichen Mitteldeutschen, also etwa im geographischen Bereiche des relativen Kontrast-minimums [...], am wirkungsvollsten [...].’Ga naar voetnoot(18) De Middel- en Opperduitse dialecten zijn veel nauwer verwant met het Standaardduits dan het Nederduits met het Standaardduits. Dit maakt dat transferentie tussen eerstgenoemden wel en tussen laatstgenoemden niet vlot mogelijk is. Naarmate meer of minder trans- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ferentie voorhanden is in de gebruikte taalvariëteit, bevindt deze zich hoger of lager op de schaal van tussenvormen tussen (basis)dialect en standaard. Het Nederduits heeft zoals bekend een aantal historische taalveranderingen niet doorgemaakt die in het Standaardduits wel hebben plaatsgehad, zoals bijvoorbeeld de tweede of Hoogduitse klankverschuiving. Verder beschikt de Nederduitse grammatica over eigenschappen zoals de eenheidspluralis, een prefixarm participium perfect, een specifiek persoonlijk voornaamwoorden-paradigma en een tweeledig casussysteemGa naar voetnoot(19), die dan weer volledig vreemd zijn aan het Standaardduits. Men kan in dit opzicht van een grote structurele afstand spreken. Het bewijs voor deze afstand ziet Niebaum (2003: 98) ook in de aanzienlijke resistentie van de Nederduitse (basis)grammatica (de zogenaamde matrixgrammaticaGa naar voetnoot(20)) tegen de invloed van het Standaardduits. Deze resistentie blijkt uit het feit dat er geen sprake is van een ‘variëteitenlandschap’ tussen de beide polen - buiten, met Cornelissen gesproken, hét regiolect. En deze variëteit is, volgens de dimensies van het verticale continuüm, net onder de standaardtaal te situeren (met geringe variatieruimte), waarbij er een brede linguïstische ‘kloof’ tussen dialect en regiolect ligt. Hoe dit regiolect er concreet uitziet, is een kwestie waarop hier niet kan worden ingegaan.Ga naar voetnoot(21) In elk geval bevat het in het noorden veel minder dialectkenmerken dan in het zuiden van het Duitse taalgebied. De onderliggende grammatica van het noordelijke regiolect is niet - zoals in het Middel- en Opperduitse gebied - de dialectgrammatica (met meer of minder transferentie van de standaardgrammatica), maar de grammatica van de standaardtaal an sich. Typische dialectaspecten van dit Noord-Duitse regiolect betreffen daarom vermoedelijk slechts ‘kleinigheden’Ga naar voetnoot(22) zoals het Nedersaksische diminutiefsuffix -ken, een dialectisch resp. regionaal accent of niet-verschoven vormen zoals dat, wat, et. Een systematische toepassing van Nederduitse klankwetten en grammaticale regels valt echter niet te verwachten.Ga naar voetnoot(23) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afrondend bekijken we de Nederlandse taalsituatie. Hoppenbrouwers' regiolect-definitie blijkt zich probleemloos in het hoger geschetste kader te laten onderbrengen. De Nederlandse standaardtaal en het Nedersaksische dialect dat in Winterswijk wordt gesproken, staan structureel dichter bij elkaar dan het Standaardduits en het dialect van Vreden. Daardoor gelden voor het regiolect aan weerszijden van de grens eveneens verschillende premissen. De Nederlandse situatie is in dit opzicht het best vergelijkbaar met die in Centraal- en Zuid-Duitsland. Het Standaardnederlands en het Winterswijkse dialect delen namelijk fundamentele structurele eigenschappen zoals het ontbreken van de tweede klankverschuiving en een (ver)eenvoudig(d) casussysteem. Bijgevolg laten de taalverhoudingen inderdaad toe om met Hoppenbrouwers van ‘een reeks tussentaalvormen’ te spreken, als zou deze vormenreeks het hele variëteitenspectrum tussen dialect en standaard beslaan.Ga naar voetnoot(24) Laten we nu met deze feiten in het achterhoofd terugkeren naar de onderzoekshypothesen 1 en 2. Zij stellen dat, gezien de verhouding tussen het Nedersaksische dialect en het Standaardduits, de groeiende rol van de standaardtaal niet resulteert in verandering, maar eerder in vervanging van de taalvariëteit (Sprachwechsel of language shift). Dialect en standaardtaal zijn in hun grammaticale grondstructuur immers dermate verschillend dat het dialect niet (diepgaand) d.m.v. transferentie kan worden omgevormd. Dialectsprekende Vredenaars worden bijgevolg met een taalkeuze geconfronteerd: dialect (met Nederduitse basisgrammatica) of standaardtaal (met Hoogduitse basisgrammatica). Een tussenoplossing is er niet (tenzij de regionale omgangstaal, maar die ontleent haar grammatica aan de standaardtaal, cf. supra). Deze situatie beperkt het dialect functioneel gezien verregaand (groter functieverlies) en leidt ertoe dat er zich geen bovenlokale variëteit in de zin van een regio(naal dia)lect | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkelt. Tegelijkertijd bemoeilijkt dit wel de structurele ‘aantasting’ van de dialecten door de standaardtaal (kleiner structuurverlies). De situatie in Winterswijk is echter anders. Hier bestaan tussen het plaatselijke dialect en de standaardtaal weliswaar ook aanzienlijke verschillen - de structurele afstand tussen standaardtaal en dialect is in het Nederlandse taalgebied bijna nergens zo groot als in Noordoost-Nederland -, maar beide taalvariëteiten delen een gemeenschappelijke fonetisch-fonologische en grammaticale basisstructuur en staan daarom taalstructureel gesproken relatief dicht bij elkaar. In die zin is de voorwaarde voor interferenties sneller bereikt dan over de grens en ligt de weg open voor regiolectische afleidingen van het dialect. Zo blijft het dialect weliswaar langer bruikbaar, zowel in een geografisch als situationeel groter toepassingsgebied, maar wordt het volgens de hypothese ook (en misschien net om die reden) sneller structureel ondergraven. Wat hier dus met het dialectale structuurverlies correleert, is niet, zoals traditioneel gesteld wordt, het functieverlies, maar veeleer het functiebehoud van het dialect. De structurele omvorming van buurdialecten, met name wanneer die door de standaardtaal teweeggebracht wordt, leidt vermoedelijk tot wat ten slotte in een derde onderzoekshypothese wordt geformuleerd: Hypothese 3 Dat de hierboven beschreven talige ontwikkelingen op lange termijn onvermijdelijk evolueren naar een toestand als deze in hypothese 3 (zo ze zich tenminste onveranderd doorzetten), ligt voor de hand. Als er namelijk op een bepaald moment überhaupt geen dialectsprekers meer te vinden zullen zijn, is de dialectgrens automatisch een feit. Deze studie wil echter onderzoeken of er (uit structureel oogpunt) vandaag al overtuigend sprake kan zijn van ‘landgebonden’ dialectverschillen en dus grensoverschrijdende horizontale divergentie. Indien ja, zal dit een breuk in het dialectcontinuüm tot gevolg hebben die samenvalt met de staatsgrens. Ter verifiëring van deze hypothesen worden 40 ‘vlotte’ dialectsprekersGa naar voetnoot(25), samengesteld uit 20 Winterswijkers en 20 Vredenaars, aan de hand van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vragenlijst getest. Er werd gekozen voor Winterswijk en Vreden als onderzoeksplaats omwille van hun demografische en socio-economische vergelijkbaarheid, maar ook omdat het dialect in dit gebied nog relatief sterk staat.Ga naar voetnoot(26) Wat de sociolinguïstische structurering van het onderzoek betreft, moeten de informanten ofwel jonger zijn dan 45 (jongere generatie) ofwel ouder dan 55 (oudere generatie).Ga naar voetnoot(27) Verder wordt elke leeftijdscategorie symmetrisch ingedeeld volgens sekse, wat de volgende structurering oplevert:
Het sociale profiel van de informanten (opleidingsniveau, beroepscategorie e.d.) is ondergeschikt aan hun dialectvaardigheid, hoewel verwacht kan worden dat de deelnemersgroep wel een ‘traditionele’ samenstelling zal kennen, zoals we die in veel dialectologische studies aantreffen. In elk geval wordt van elke proefpersoon een profiel opgesteld dat naast bovengenoemde sociale gegevens ook informatie bevat over o.a. het vroegere en huidige, openbare en private taalgebruik en de dialectattitude van de spreker. Enkele gestelde vragen zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De antwoorden op deze vragen moeten toelaten 40 individuele sprekerprofielen op te stellen die als sociolinguïstische achtergrondinformatie zullen dienen bij de interpretatie van de linguïstische onderzoeksresultaten. Daarnaast kan aan de hand van deze gegevens worden onderzocht of er uiteenlopende tendensen in het dialectgebruik kunnen waargenomen worden wanneer de testpersonen volgens nationaliteit tegenover elkaar worden geplaatst. Ook bij de sociolinguïstische resultaten dient evenwel steeds voor ogen gehouden te worden dat de studie met een beperkt sample werkt dat enkel op de ‘goede’ dialectspreker georiënteerd is. De data worden mondeling verzameld. Wat betreft de linguïstische gegevens dienen de informanten zinnen, woordgroepen en losse woorden te vertalen vanuit de standaardtaal naar het dialect. Aan deze opdracht wordt een schriftelijke multiple-choice-opgave gekoppeld die hoofdzakelijk syntactische aspecten betreft. De antwoorden van de vertaalopdracht worden met een opnametoestel akoestisch geregistreerd en vervolgens getranscribeerd. De linguïstische variabelen die in dit onderzoek bestudeerd worden, behoren tot de domeinen van de fonologie, morfologie en syntaxis. Bij zo'n omvangrijke studie is een relatief gestroomlijnde werkwijze aan de hand van een vragenlijst noodzakelijk. Deze methode zou echter het nadeel kunnen hebben echovormen ten gevolge van interferentie vanuit de standaardtaal in de hand te werken. Voor de verzameling van de syntactische data, waar deze kans het grootst werd geacht, is daarom een aanvullende, vrijere methode met invul- en meerkeuzeopdrachten gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De linguïstische variabelenGrensoverschrijdende dialectdivergentie als gevolg van verticale taalverandering is vooral te verwachten bij variabelen die in de respectieve standaardtalen op een verschillende manier worden gerealiseerd, terwijl de basisdialecten aan weerszijden van de grens geen verschil vertonen. Standaardtalige transferentie kan in dat geval structurele dialectverschillen tussen beide dialecten teweegbrengen (cf. supra). De kenmerken die in deze paragraaf worden besproken, komen zowel in oudere als recente (linguïstische) vakliteratuur aan bod.Ga naar voetnoot(28) Ze zijn relevant in het onderzoek naar de verhoudingen tussen de Nedersaksische dialecten in het oosten van Nederland en die in het westen van Duitsland, maar ook wie niet grensoverschrijdend werkt, kan onderstaande lijst als inspiratiebron gebruiken. Uiteraard is dit overzicht is niet exhaustief. Een volledige opsomming en een uitvoeriger beschrijving is te vinden in Smits (2004). Eerst willen we nagaan bij welke fonologische linguïstische variabelen standaardtalige polarisatie voorkomt. Deze is te verwachten bij:
Op morfologisch vlak kan bij volgende variabelen met dialectdivergentie ten gevolge van standaardtalige transferentie worden gerekend: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We besluiten dit overzicht met volgende syntactische variabelen waarbij weerom standaardtalige polarisatie kan worden verwacht:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grensoverschrijdende dialectdivergentie kan eveneens veroorzaakt worden door de eenzijdige opheffing van een dialect-standaard-contrast (advergentie), zoals dat bij de klankontwikkeling van Wgm. ô mogelijk isGa naar voetnoot(29), en kan ten slotte ook eenvoudig het gevolg zijn van het verdwijnen van een dialectcontrast dat slechts aan één zijde van de grens bestaat. In het laatste geval spreekt men ook van horizontale dialectverandering of Ausgleich en rijst de vraag of de isoglosse zich naar de staatsgrens toe heeft verplaatst (of er ondertussen mee samenvalt). De verwachting op horizontale convergentie bestaat bij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. BesluitWat de dialectwoordenschat betreft, heeft Kremer (1979) voor het onderzoeksgebied Winterswijk - Vreden, maar ook ver daarbuiten, aangetoond dat dialectverandering heden ten dage in overgrote mate door standaardtalige transferentie kan worden verklaard. Mede hierdoor kan de Nederlands-Duitse grens nu al als breuklijn in het continentaal-West-Germaanse dialectcontinuüm worden aanzien. In zijn besluit m.b.t. de grensdialecten schrijft hij: Dieser Bruch wird in naher Zukunft noch ausgeprägter werden als heute. Für die übrigen sprachlichen Teilbereiche Phonologie, Morphologie und Syntax liegen bisher jedoch keine entsprechenden Untersuchungen vor, die diese Aussage zur allgemeingültigen Feststellung einer Bruchstelle erweitern könnten. (ibid.: 217)Ga naar voetnoot(30) Met de nieuwe studie zullen ook de nog openstaande vragen met betrekking tot de grammatica een antwoord krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|