Taal en Tongval. Jaargang 57
(2005)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans Hinskens
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Macroscopisch. Een typologie van grensdialectenIn het onderzoek van dialecten gaat het òf om hun structuur (grammatica, fonologie) en woordenschat òf om hun maatschappelijke rol (het functionele aspect) òf om combinaties daarvan. Sleutelbegrippen in verband met structurele en lexicale verschillen tussen dialecten zijn dialectconvergentie en dialectdivergentie, de processen waardoor verwante dialecten meer of juist minder op elkaar gaan lijken. Weinreich (1954: 395) definieert convergentie als ‘partial similarities increasing at the expense of differences’. Hij ziet convergentie, met divergentie, als het object van de diachronische dialectologie. Het verloop van de traditionele dialectgrenzen en isoglossenbundels is vaak verklaard als het resultaat van dialectdivergentie over grenzen van velerlei aard. König (1978: 143) bespreekt, behalve migratiebewegingen om economische, religieuze en politieke redenen, ook oude stamgrenzen, laat-middeleeuwse territoriale grenzen, politieke of kerkelijke grenzen en natuurlijke grenzen (rivieren, moerasgebieden, gebergten e.d.). Men neemt vaak aan dat de invloed van kunstmatige, door de mens geschapen, en in het bijzonder politieke of kerkelijke grenzen voor het dialectlandschap klein is vergeleken met die van natuurlijke grenzen, en niet langer relevant. Maar bij nadere beschouwing blijken de Europese staatsgrenzen die door oude dialectcontinua heensnijden soms een beduidende impact te hebben op processen van dialectveranderingen en in het bijzonder voor de daaruit eventueel resulterende processen van dialectconvergentie en -divergentie. In § 2.1 wordt ingegaan op relevante inzichten in de situatie buiten het Nederlandse taalgebied in Europa en elders. In § 2.2 worden de grenzen van het Nederlandse taalgebied onder de loep genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Europa en eldersIn talig opzicht zijn er uiteenlopende typen van staatsgrenzen. Wat dialecten en politieke grenzen betreft, kunnen in het huidige Europa minstens drie verschillende types van constellatie onderscheiden worden. In het eerste type wordt aan beide kanten van de grens dezelfde of vrijwel dezelfde standaardtaal gesproken; de staatsgrenzen zijn daarbij gewooonlijk jonger dan de dialectcontinua waar ze doorheen snijden. Voorbeelden zijn de grensregio tussen Frankrijk en het zuidelijke, Franstalige deel van België, de Duits-Oostenrijkse grensregio's, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grens tussen Duitsland en het Duitstalige deel van Zwitserland, en de historische grensregio tussen de Duitse Bondsrepubliek en de voormalige DDR. De verschillen in status tussen de niet-standaardvariëteiten aan beide zijden van de Engels-Schotse grens, in combinatie met vroegere fonologische veranderingen in de grensregio leiden Glauser (2000) tot de hypothese dat ze op den duur zullen samenvallen met de taalgrens. Een divergerende linguïstische invloed wordt ook uitgeoefend door de staatsgrens tussen Canada en de USA, aangezien de zogenaamde ‘Canadian Raising’ van de diftongen /ai/ en /au/ voor stemloze obstruentenGa naar voetnoot(2) halt maakt bij de staatsgrens. Kallen (2000) zoomt in op de politieke grens tussen Noord Ierland en de Ierse Republiek. De traditionele dialecten van het Iers en die van het Ierse Engels vertonen een noord-zuid verdeling. Gezien het enorme verschil in maatschappelijke positie van het Iers aan weerszijden van de grens lijkt het zeer waarschijnlijk dat er in de toekomst dialectdivergentie zal plaatsvinden langs deze betrekkelijk jonge politieke grens. In het tweede type van constellatie worden aan beide zijden van de grens verschillende, maar verwante standaardtalen gesproken. Een voorbeeld is de grens tussen Spanje en Portugal, en in het bijzonder de verhouding tussen het Galicisch en het Portugees. Met behulp van dialectometrische technieken beschrijft Goebl (2000) hoe één enkel geografisch continuum van Romaanse dialecten doorsneden wordt door verschillende staatsgrenzen, waarbij elke grens weer met een ander paar verschillende standaardtalen geassocieerd is. Elk van deze standaardtalen is op zijn beurt gebaseerd op dialecten die een grote structurele afstand vertonen ten opzichte van dialecten elders in het betreffende continuum. Een ander voorbeeld wordt gevormd door de leden van elk van de drie takken van de familie van de Slavische talen. Woolhiser (te verschijnen) bespreekt enkele bevindingen uit zijn recente onderzoek van de fonologie en de morfologie van Witrussische dialecten in de huidige Pools-Witrussische grensregio. Wat Woolhiser's onderzoek bijzonder interessant maakt is
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het derde type van constellatie wordt een dialectgebied eveneens doorsneden door een staatsgrens, maar wordt de bijbehorende standaardtaal slechts aan één kant van de grens gesproken. Aangezien het dialect aan de andere kant van de grens niet tot hetzelfde diasysteem behoort als de nationale standaardtaal, spreekt men wel van een ‘dakloos’ (‘roofless’) dialect. Voorbeelden zijn de Zweedstalige minderheden in Finland, de Hongaarse dialecten die gesproken worden in Oostenrijk (Gal 1979), de Albanese dialecten die gesproken worden in Griekenland (Trudgill 1983) en het Spaans (de officiële taal in Mexico) in het zuidwesten van de Verenigde Staten. De Rijn vormt, naar bekend, voor een aanzienlijk deel de grens tussen Frankrijk en Duitsland. Volgens Klausmann (2000) heeft zich op de rechteroever tussen het standaard Duits en de traditionele Elsassische dialecten een tussenvariëteit ontwikkeld die niet bestaat op de linkeroever - waar het Frans de rol van standaardtaal vervult. Daar heeft het Frans zich als het ware een weg gebaand in het Elsassisch; in bepaalde situaties schakelen sprekers op de linkeroever over van het Elsassisch naar het standaard Frans. De Deens-Duitse grens is eveneens betrekkelijk oud, maar ze is in de loop van de geschiedenis in zuidelijke richting verschoven. Als gevolg daarvan zijn er sprekers van Nederduitse dialecten aan de Deense kant van de grens; er zijn evenwel ook nog sprekers van Deense (Jutlandse) dialecten aan de Duitse zijde (Pedersen 2000). Sarhimaa (2000) onderzoekt de vraag of
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een subtype van de derde constellatie wordt gevormd door díe gevallen waarin er geen onmiddellijke geografische aansluiting bestaat tussen ‘dakloze’ dialecten en onmiddellijk verwante niet-‘dakloze’ dialecten. Voorbeelden hiervan zijn de Albanese en de Griekse dialecten die gesproken worden in verschillende delen van Zuid-Italië (Katsoyannou & Karyolemou 1998), de dialecten van de oude Duitse enclaves (Sprachinseln) in Rusland, bestudeerd door Schirmunski (o.m. 1930) en, in het algemeen, dialectgemeenschappen van migranten. Bij gebrek aan verwante dialecten met een standaardtaal-dak, vormen de Keltische taalgemeenschappen in Groot-Brittanië en Frankrijk (waar de rol van de standaardtaal vervuld wordt door respectievelijk het Engels en het Frans) en de voormalige Jiddisch-talige gemeenschappen in Polen en Rusland weer een ander subtype. In een taalgemeenschap waarin de dialecten geen standaardtaal-dak hebben, is de standaardvariëteit van de dominante taal gewoonlijk een deel van het verbale repertoire; ze vervult ook veel van de functies van een standaardvariëteit voor de sprekers van het niet-verwante dialect. De sprekers van de ‘dakloze’ dialecten oriënteren zich in hun taalgebruik niet noodzakelijkerwijs op deze standaardvariëteit op de wijze waarop ze dat zouden doen ten opzichte van een ‘echte’ standaardvariëteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Het Nederlandse taalgebiedWat het Nederlandse taalgebied betreft: een constellatie van het eerste type wordt gevormd door de staatsgrens tussen Nederland en het noordelijke, Nederlandstalige deel van België. Taeldeman (1990) gaat uitgebreid in op de vraag in hoeverre de rijksgrens ook een dialectgrens is. Deprez (1981) en Van de Velde (1996) signaleren, zowel op het subjectieve vlak als objectief-linguïstisch (lexicon en fonologie), divergentiebewegingen van de Zuidnederlandse standaardtaal ten opzichte van de Noordnederlandse standaardtaal. De noord-zuid divergenties die zich voordoen lijken grotendeels een gevolg te zijn van noordelijke vernieuwingen (zoals bijv. de verstemlozing van (initiele) fricatieven, de diftongering van de lange middenvocalen, de verbreiding van de zogeheten ‘Gooise r’ en dergelijke) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die in het zuiden niet overgenomen worden. Het is niet duidelijk of aan het niet-overnemen ‘particularistische’ bedoelingen ten grondslag liggen. Tot het tweede type van constellatie behoren de dialectale overgangsgebieden in langgerekte stroken van de Nederlands-Duitse staatsgrens; zij maken deel uit van het grote oude Continentaal Westgermaanse continuum, dat oorspronkelijk één enkel Continentaal Westgermaans diasysteem vormde. Van noord naar zuid doorsnijdt de huidige staatsgrens een waaier van oude dialectcontinua. Op puur taalkundige gronden kunnen de meeste traditionele dialecten in de grensregio's niet geclassificeerd worden als Nederlands of Duits, aangezien de structurele verschillen tussen de dialecten aan weerszijden van de grens vanouds zo gering zijn dat de staatsgrens nergens een taalgrens vormde. De Amsterdamse dichter en graanhandelaar Willem de Clercq (1795-1844) hield tijdens de handelsreis naar Rusland die hij in 1816 maakte een dagboek bij. Ergens tussen Deventer en Bad Bentheim mijmerde hij, gezeten in een karos: ‘De afstand van Deventer naar Delden is agt uur. Een gewone Overijsselsche weg met broeklanden en moerassen, en alles werd meer en meer afwijkende van de Hollandsche zindelijkheid, en Goor draagt met regt dien toepasselijken naam. Nu reden wij verder en bemerkten hoe meer en meer de taal der landslieden geheel veranderde, dewijl de weg ons lang viel en de nacht reeds was gevallen, toen wij eindelijk den berg van Bentheim bereikten.’ De passage ‘wij... bemerkten hoe meer en meer de taal der landslieden geheel veranderde’ illustreert de geografische geleidelijkheid van de dialectverschillen.Ga naar voetnoot(3) Maar die lijkt tegenwoordig aan erosie onderhevig. Voor het meest noordelijke deel van de Nederlands-Duitse staatsgrens kwam Niebaum (1990) tot de conclusie dat de veranderingen in wat hij aanduidt als de pragmatische condities van het dialectgebruik niet langer aanleiding geven tot grensoverschrijdende processen van dialectnivellering. Voor een langgerekt stuk van de grensregio bezuiden het door Niebaum onderzochte gebied kwam Kremer (1990) tot de slotsom dat de dialecten aan beide zijden van de grens functieverlies ondergaan, wat op zijn beurt weer leidt tot structureel verlies. Op basis van de uitkomsten van een grootschalig dialect-lexicografisch onderzoek in dezelfde grensregio concludeerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kremer (1979: 158) dat de dialecten die aan weerszijden van de Nederlands-Duitse grens gesproken worden niet langer noemenswaardige onderlinge contacten onderhouden. In een perceptueel dialectologisch onderzoek (1984: 77) kwam de auteur tenslotte tot de bevinding dat de grens beschouwd moet worden als een ‘beinahe vollendete sprachliche Bruchstelle’. De staatsgrens scheidt dus twee diasystemen die voortdurend verder divergeren. Hinskens (1993a) is een verslag van drie survey-onderzoeken waarbij vragenlijsten over het gerapporteerde taalgedrag werden afgenomen in betrekkelijk grote steekproeven van sprekers. De steekproeven waren gestratificeerd voor ‘land’ (Nederland, Duitsland), stad vs. dorp, geslacht en leeftijdsgroep. Twee Nederlands-Duitse grensstreken werden onderzocht, te weten de regio Nijmegen-Kleve en de regio Enschede-Gronau, iets verder naar het noorden; laatstgenoemde grensregio maakt deel uit van Kremer's onderzoeksgebied. Voor de regio Enschede-Gronau werden ook data verzameld voor wat betreft het feitelijke gedrag. Onderzocht werd onder meer het gerapporteerde dialectgebruik in een scala van taalgebruiksdomeinen, en wel ‘gezin’, ‘vrienden’, ‘buren’, ‘kinderen’, ‘boodschappen doen’, ‘werk’ en ‘instanties’ - met andere woorden de functionele distributie van het dialectgebruik. In het algemeen blijkt er een duidelijke tendens te zijn om het dialect hoe langer hoe meer te reserveren voor de meer intieme domeintypes - met de belangrijke uitzondering van de interactie tussen ouders en kinderen, met alle gevolgen van dien voor de overdracht van het dialect op de jongste generaties. De bevinding dat het dialectgebruik voor het overige steeds meer beperkt wordt tot de intiemere domeinen, een bevinding die ook gemeld is voor vele vergelijkbare studies elders, wijst in de richting van een proces van situationeel geconditioneerde dialectverschuiving. Ook werden er in de onderzoekingen data verzameld ten aanzien van de codekeuze (Duitse standaardtaal, de Duitse dialecten van de betreffende grensregio, c.q. Nederlandse standaardtaal en de Nederlandse dialecten van de betreffende grensregio) bij grensoverschrijdende contacten. Analyses van de data voor het gerapporteerde en het feitelijke gedrag maken duidelijk dat de grensdialecten een hoe langer hoe marginalere rol spelen als lingue franche in het contact tussen Nederlanders en Duitsers. In constellaties van het tweede type, en vooral in situaties waarin de standaardtaal een leidende rol speelt, zal de convergentie die het gevolg is van dialectnivellering waarschijnlijk bijdragen aan de erosie van oude dialectcontinua door de divergentie tussen nauw verwante dialecten aan beide kanten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de staatsgrens. Deze divergentie zal, op zijn beurt, gaandeweg leiden tot de ontwikkeling van staatsgrenzen tot belangrijke dialectgrenzen. In de dialecten in de overgangszone tussen de Ripuarische en de Oostlimburgse dialecten van het Nederlands heeft het derivatiesuffix -lijk vanouds de fricatief-finale vorm /lIγ˧/, getuige flectievormen als /vRyːntlIγ˧ə/, ‘vriendelijke’. De verandering die zich aan het voltrekken is in de fonologische gestalte van dit suffix betekent een convergentie ten opzichte van het standaard Nederlands en de meer standaardgelijkende Oostlimburgse dialecten van het Nederlands, die de variant -/lək/ hebben. Tegelijkertijd leidt deze verandering tot een divergentie ten opzichte van de geografisch en structureel contigue Duitse dialecten die gesproken worden aan de andere kant van de staatsgrens, zoals bijvoorbeeld in het dialect van het aangrenzende Duitse Übach-Palenberg, waar de fricative-finale vorm -/liç/ gebruikt wordt (Hinskens 1997, 1998). Deze bevinding toont bovendien dat de geografie niet als zodanig van invloed is op dialecten; de geografische afstand van Rimburg naar Übach-Palenberg is immers niet veranderd. Ook het tracé van de politieke grens als zodanig is niet direct van invloed; het verloop van de Nederlands-Duitse staatsgrens is in deze regio namelijk al ongeveer twee eeuwen ongewijzigd. De staatsgrens heeft geleid tot stapsgewijze veranderingen in de sociale en andere communicatieve netwerken van de grensstreekbewoners. De grensoverschrijdende contacten op het persoonlijke vlak namen gaandeweg sterk af, terwijl anderzijds de oriëntatie op de respectieve nationale culturen en standaardvariëteiten sterk toenam - waarbij onderwijs, transport en media voorname rollen spelen. Door beide ontwikkelingen treedt er convergentie op tussen de dialecten aan dezelfde zijde van de grens en tussen dialect en standaardtaal, wat automatisch leidt tot divergentie tussen de dialecten aan weerszijden van de grens. Beide tendensen zijn te interpreteren tegen de achtergrond van de positieve correlatie tussen de talige en buitentalige ‘nabijheid’ van taalsystemen - een inzicht dat gedeeld wordt door historische taalkunde, dialectologie en sociolinguïstiek. De samenhang tussen enerzijds taalvariatie en -verandering en anderzijds geografische, temporele en sociale nabijheid kan worden samengevat onder het kopje ‘proximity principle’ (Hinskens, Van Hout & Wetzels 1997: 22). Men vergelijke ook Chambers' (1995: 65-66) ‘Dialect laws of mobility en isolation’. Dat er met deze inzichten niets nieuws is onder de zon blijkt uit Weinreich's (1953: viii) uitspraak: ‘Contact breeds imitation and imitation breeds linguistic convergence. Linguistic divergence results from secession, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
estrangement, loosening of contact.’ Maar ook Weinreich stond in een traditie; in de eerste decennia van de 20e eeuw presenteerde een groep van Italiaanse dialectologen, die zichzelf aanduidden als de Neolinguistici,Ga naar voetnoot(4) een verzameling algemene tendensen van dialectgeografische aard. Een voorbeeld is het inzicht dat een dialectvariant waarvan de geografische distributie zich beperkt tot een geïsoleerd of perifeer gebied, in het algemeen de oudere variant is. Deze algemene tendensen (of ‘normen’, zoals de Neolinguistici ze noemden) verbinden aspecten van de ruimtelijke verbreiding van taalvarianten aan hun relatieve leeftijd. Om terug te keren naar het Nederlandse taalgebied: tot het derde type constellatie kunnen we de Vlaamse dialecten rekenen die gesproken worden in het noordwesten van Frankrijk. De Franse politieke grenzen zijn oud (in Frans-Vlaanderen dateren ze van 1668) en bovendien zijn ze al eeuwenlang betrekkelijk stabiel. In het noordwesten wordt aan beide kanten van de grens Westvlaams gesproken. (In de meeste andere regio's worden aan weerszijden van de staatsgrens Waalse dialecten van het Frans gesproken.) De Westvlaamse dialecten van Frans Vlaanderen vertonen drie typen van kenmerken die hen onderscheiden van hun verwanten in wat tot 1830 Nederland was en vanaf 1830 België. Aan de hand van deze kenmerken bespreekt Ryckeboer (2000) de eeuwenlange geleidelijke terugtrekking (of zelfs verdringing) van het Westvlaams uit noordwest Frankrijk, ten dele als een langdurig sociaal proces, ten dele als de ultieme vorm van grensoverschrijdende dialectdivergentie. Nederlandse dialectenclaves in het Duitse taalgebied als bijvoorbeeld in Bentheim en Kleve zijn in zekere zin mengvormen van constellatietype 3 (de bijbehorende standaardtaal wordt gesproken aan de andere kant van de grens) en type 2 (aan weerszijden van de grens worden verschillende, maar verwante standaardtalen gesproken). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Summa summarum: leiden staatsgrenzen uitsluitend tot divergentie?Politieke grenzen hebben vaak gevolgen voor de economie, onder meer de werkgelegenheid. Daarnaast hebben ze een sociale impact en (als langere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
termijn-gevolg daarvan) culturele effecten. Ze kunnen zodoende taalgemeenschappen en dialectcontinua fragmenteren. De fragmentatie van dialectcontinua is typischerwijs het gevolg van de divergentie tussen de dialecten aan beide kanten van de grens; het in ruimtelijk opzicht geleidelijke in elkaar overvloeien van de dialecten, zoals geobserveerd door De Clerq (1816), zal daarmee gaandeweg verdwijnen. Volgens Sapir (1921: 213 vn) hebben staatsgrenzen intern tendentieel unificerende effecten, ofschoon de linguïstische eenwording nooit volledig is. Het complement van deze staatsinterne convergentie is divergentie aan de grenzen, die de oude dialectcontinua vernietigt. De zeven bijdragen aan Kallen et alii eds (2000) bestrijken een scala van uiteenlopende situaties in verschillende grensregio's in het hedendaagse Europa. Desondanks blijkt uit elke afzonderlijke bijdrage dat convergentie tussen dialect en standaardtaal en tussen dialecten onderling (met andere woorden staatsinterne linguïstische eenwording) noodzakelijkerwijs leidt tot divergentie aan de grenzen. Dit is één van de wijzen waarop nationale standaardtalen ‘minimize internal differences and maximize external ones’, zoals Einar Haugen (1968=1972: 244) het uitdrukte.
Maar staatsgrenzen leiden niet altijd tot taal- of dialectdivergentie. Een hoge mate van convergentie over politieke grenzen heen kan waargenomen worden in geheimtalen. Sociologisch bewegen geheimtalen zich in de meeste gevallen ergens tussen de jargons die wel worden aangeduid als boeventaal, bedelaarstaal en kramerstaal. In de meeste gevallen is de aanduiding ‘taal’ niet geheel van toepassing, daar deze systemen zich alleen in hun lexicon en in het beste geval op het gebied van de derivationele morfologie onderscheiden van de omringende talen en dialecten.Ga naar voetnoot(5) Hun convergentie over politieke grenzen heen is gewoonlijk een gevolg van wederzijdse lexicale ontlening. De interlinguale dialectologie heeft eveneens gevallen van de verbreiding van innovaties over taalgrenzen heen aan het licht gebracht. Een voorbeeld van dit type ontwikkeling is de ontronding van de geronde voorklinkers in het Frans in de periferie van het taalgebied, dus in de gebieden waar het Frans grenst aan het Baskisch, het Bretons en de Germaanse talen (Duits en Nederlands). Elk van deze talen heeft geronde voorklinkerseries,Ga naar voetnoot(6) dus de ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ronding kan niet veroorzaakt zijn door het ontbreken van geronde voorklinkers in één van de betrokken talen, al zijn er individuele Baskische, Bretonse en Germaanse dialecten die ontronden. Er lijkt hier sprake te zijn van een geval van wederzijdse, in plaats van eenzijdige, convergentie tussen dialecten van niet-verwante talen; deze leidt tot divergentie ten opzichte van de andere variëteiten van de respectieve talen. Nader onderzoek in enkele van de gebieden waar het Frans en het Nederlands aan elkaar grenzen (Weijnen 1963=1975: 141-3) heeft duidelijk gemaakt dat er gaandeweg ontronding is opgetreden in veel van de betrokken dialecten van het Nederlands en het Frans. Het moge duidelijk zijn dat het verschil tussen dit type van ontwikkeling en wat historisch taalkundigen aanduiden als Sprachbund (oftewel linguistic area) verschijnselen, zo een dergelijk verschil al bestaat, gering is. Deze en dergelijke gevallen van grensoverschrijdende convergentie in dialecten van niet-verwante talen en in geheimtalen toont aan dat taalgemeenschappen lang niet altijd geopolitiek gedefinieerd kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Microscopisch. Veranderingen in rol en structuur van grensdialectenHet type van constellatie van dialect en politieke grens is een betrekkelijk grootschalige factor. Daarnaast zijn er vier bundels van kleinschaligere factoren die een rol spelen in veranderingen in de maatschappelijke rol en structuur van afzonderlijke grensdialecten: sociologische, sociaal-psychologische, sociolinguïstische en intern-linguïstische. Hieronder worden ze één voor één summier besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Sociologische / taalsociologische factorena) In zijn overzicht van vier situaties van het Nederlands in Duitsland heeft Ludger Kremer (2002) een achttal ‘Beschreibungskriterien’ de revue laten passeren. Daarvan lijken er vijf van een algemeen belang. Het gaat om oorsprong, geografische distributie, godsdienst, taalgebruiksdomeinen en ouderdom / duur. Vertaald naar grensdialecten gaat het bij ‘oorsprong’ om de vraag of het dialect autochtoon dan wel allochtoon is of, in de derde plaats, een immi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grantentaal. In de beide eerste gevallen zijn de sprekers ortsfest, dat wil zeggen in geografisch opzicht niet mobiel; in het laatste geval heeft het dialect terplaatse nog maar een korte geschiedenis. Kremer's voorstel in verband met de factor geografische distributie laat zich naar grensdialecten vertalen als de vraag of het dialect in één enkele geïsoleerde plaats gesproken wordt dan wel in een groter gebied. De factor godsdienst behoeft wat het Nederlands betreft weinig toelichting; naar bekend is de Nederlandse samenleving gedurende bijna twee eeuwen hoe langer hoe sterker verzuild geraakt. Het is hier en ook in het algemeen plausibel dat de confessionele en ethnische grenzen (en hun manifestaties in het sociale leven) zelden of nooit samenvallen met de staatsgrenzen. De factor taalgebruiksdomeinen behoeft geen verdere toelichting. De factor duur, tenslotte, betreft de vraag of het dialect decennia- of eerder eeuwenlang in de betreffende regio gesproken wordt; dit is in zekere zin indicatief voor zowel de functionele als de taalkundige autonomie. b) Evenzeer van belang zijn aard en omvang van het grensoverschrijdend contact. In elk geval in de regio's Nijmegen-Kleef en Enschede-Gronau blijken deze factoren van beduidend belang voor de vraag of men geneigd is het dialect in te zetten in contacten met mensen uit het buurland (Hinskens 1993a). Het grensoverschrijdende contact neemt significant af en daarmee ook het gebruik van het dialect bij grensoverschrijdend contact. Dit lijkt een algemene tendens - hetgeen de aanleiding vormt tot de formulering van de volgende
Voor de juistheid van deze hypothese bestaan er inmiddels veel aanwijzingen - niet alleen voor de regio's Nijmegen-Kleve en Enschede-Gronau. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Sociaal-psychologische factorenHierbij gaat het om attitudes ten opzichte van het eigen dialect, de omringende dialecten alsmede de daarmee verbonden standaardta(a)l(en) - of, juister, ten opzichte van de sprekers daarvan. Daarnaast gaat het om de vraag in hoeverre het eigen dialect, de omringende dialecten en de standaardtaal een rol spelen bij identificatie en identiteit. Daarbij lijken structurele overeenkomsten en verschillen tussen de taalsystemen in kwestie nauwelijks een voorspellende waarde te hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijzonder intrigerend is Hofer's (2000: 106-108) bevinding dat er grote verschillen in waardering bestaan ten aanzien van betrekkelijk kleine talige verschillen (dialectkenmerken) tussen variëteiten van het Baselse dialect van het Zwitserse Duits en, omgekeerd, dat betrekkelijk grote verschillen tussen dezelfde variëteiten verbonden zijn met kleine evaluatieve verschillen. In het geval van het Servo-Kroatisch lijkt de psychologische divergentie tussen verschillende etnische en religieuze groeperingen aanleiding te geven tot groeiende structurele en lexicale divergentie tussen de respectieve dialectgroepen (Grčević 2002; Gvozdanović, te versch.; Janich & Greule eds 2002). Eén en ander voert tot de volgende
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Sociolinguïstische factorenHierbij gaat het in het bijzonder om de taalkundige effecten van de omringende dialecten en van de -prestigeuze- standaardta(a)l(en). In deze samenhang kan verwezen worden naar de (in § 2.2 hiervoor geschetste) ontwikkeling van de vorm van het afleidingssuffix -lijk, dat verandert van -/lIγ˧/ (met een fricatief, evenals in de aangrenzende dialecten van het Duits, zij het een stemhebbende) naar -/lək/ in het dialect van Rimburg.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het laatstgenoemde type van ontwikkeling is eveneens geconstateerd aan het dialect van Rimburg; zo wordt de epenthetische [s] voor het verkleinsuffix bij stammen die uitgaan op een velaire consonant, zoals in
hoe langer hoe vaker gepalataliseerd tot [ʃ]. Daardoor gaat het Rimburgs in dit opzicht hoe langer hoe meer lijken op de omringende dialecten in de overgangszone Ripuarisch-Oostlimburgs. Dit is zeker geen verandering in de richting van de standaardtaal.Ga naar voetnoot(7) Een ander voorbeeld betreft de in de Mittelrheinischer Sprachatlas gedocumenteerde Duitse dialecten waarin de diverse monoftongische en diftongische dialectvarianten van de Hoogduitse diftong /ai/ in items als ‘Kleid’ (‘jurk’) plaatsmaken voor [aː], beschreven door Bellmann (1998: 29). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Intern-linguïstische factorenHet effect van taalinterne factoren blijkt onder meer uit de linguïstische geleidelijkheid van het proces van structureel dialectverlies en de resulterende convergentie. Ter illustratie volgen hier twee voorbeelden. i) Eén van de dialectkenmerken die (onder meer in het reeds genoemde Rimburgs) gaandeweg blijken te worden opgegeven is de γ˧-verzwakking, dat wil zeggen de verzwakking van de stemhebbende palato-velaire fricatief, de stereotypische ‘zachte g’. Zoals in de voorbeelden in (5) te zien is, verandert verzwakking deze fricatief in de palatale halfvocaal [j]. In het Nederlandse taalgebied treft men dit verschijnsel vanouds uitsluitend aan in de Ripuarische dialecten, zoals het Rimburgs. Westelijk van Rimburg (in de zgn. Oostlimburgse dialecten en in de dialecten in de overgangszone tussen Ripuarische en Oostlimburgse dialecten) vindt men dit verschijnsel evenmin als in de Nederlandse standaardtaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verlies van de verzwakkingsregel blijkt beduidend sneller te verlopen voor consonanten (en de enige consonanten die in dit type van onsetclusters zijn toegestaan zijn liquidae - cf. (5b)) dan voor klinkers (5a). Dit kan verklaard worden op basis van eisen ten aanzien van de welgevormdheid van lettergrepen, in het bijzonder voor wat betreft de sonoriteitsafstand tussen aan elkaar grenzende segmenten. ii) Een ander dialectkenmerk dat onder druk staat is R-deletie, meer bepaald de historische deletie van de postvocalische /R/ indien deze wordt gevolgd door een coronale obstruent. Dit verschijnsel, dat uitsluitend optreedt in monosyllabische woorden, is een gelexicaliseerde regel van zowel de Ripuarische dialecten als de dialecten in de overgangszone.Ga naar voetnoot(8) Enkele voorbeelden:
Op een globaal niveau is R-deletie (nog) niet onderhevig aan verlies. Over de leeftijdsgroepen gemeten is er echter een significante afname in het gebruik van deze deletieregel in vijf van de onderzochte 13 talige condities. Eén van deze condities betreft woorden met een korte vocaal; in woorden met een lange vocaal ondergaat de regel geen verlies. De verklaring van deze directionaliteit heeft te maken met lettergreepgewicht: een lettergreep die bestaat uit een lange vocaal plus /R/ plus een obstruent in de coda, zoals in de woorden in (6a), heeft drie mora's en is daarom superzwaar. In zo'n constellatie heeft R-deletie een heilzaam effect. Dat is anders in woorden met een korte vocaal - zoals die in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(6b). In woorden van deze structuur zou R-deletie een verandering inhouden van een zware in een lichte lettergreep (vgl. Hinskens 1997), een verandering die universeel in hoge mate ongewenst is. Taalinterne krachten zijn niet altijd specifiek voor een bepaald dialect of een bepaalde taal, vaak zijn ze van een algemene aard.
De vraag die zich opdringt is wat er in het dialect van het aangrenzende Duitse Übach-Palenberg gebeurt (of gebeurd is) met de verzwakkingsregel en met de de historische deletie van de postvocalische /R/. En wordt de eerderGa naar voetnoot(9) genoemde epenthetische [s] in het diminutiefsuffix na velairen evenals in het Rimburgs gepalataliseerd? Zo ja, dan is dit een voorbeeld van een proces van dialectnivellering waarbij de beide betrokken standaardtalen geen rol spelen en dat resulteert in een convergentie over de staatsgrens heen. Over de wisselwerkingen tussen sociologische, sociaal-psychologische, sociolinguïstische en intern-linguïstische aspecten in processen van taalverandering is in het algemeen nog weinig bekend - en dat geldt eens te meer in verband met de dynamiek van grensdialecten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Hoe kunnen de grenzen van ons weten over dialecten en politieke grenzen verlegd worden?Het antwoord op de in de titel van deze slotparagraaf opgeworpen vraag kan natuurlijk alleen maar luiden: door meer onderzoek. Dat onderzoek kan een vergelijkend karakter hebben.
a) Vergelijking van de rol van en de ontwikkelingen in dialecten aan weerszijden van een staatsgrens - bijv. door vergelijking van de ontwikkelingen in het dialect van Rimburg met die in het dialect van Übach-Palenberg (tweede type van constellatie), door middel van een replicatie van het Rimburg onderzoek in Übach-Palenberg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En waarom zou men alleen maar kwantitatieve variatie onderzoeken? Het zou interessant kunnen zijn om Giesbers' (1989) bevindingen inzake codewisseling in Ottersum (hoewel niet helemaal een grensplaats) te kunnen vergelijken met codewisseling in het dialectgebruik in een naburige plaats in Duitsland.
b) Vergelijking van grensdialecten met dialecten die eveneens in contact staan met andersoortige variëteiten maar die niet gesproken worden in een grensregio, dat wil zeggen vergelijking van grensdialecten met dialecten die ook in contact staan met andersoortige variëteiten zonder dat in het laatste geval een staatsgrens in het geding is. Zo zou men idealiter de ontwikkelingen in het Westvlaams in Noordwest Frankrijk moeten kunnen vergelijken met die in de Limburgse dialecten van het Nederlands die gesproken worden in de Belgische regio Haspengouw, nabij de Nederlands-Franse taalgrens, zoals onderzocht door Kruijsen 1995. Kruijsen richtte zich daarbij in het bijzonder op ontwikkelingen in het lexicon en in onderdelen van de fonologie (i.c. klemtoonpatronen) en de morfologie die geïmporteerd waren met leenwoorden. Een lange termijn-gevolg is daarbij mogelijkerwijs de convergentie van het dialect ten opzichte van de ‘bron’ (in dit geval de naburige variëteiten van het Frans). Ook kan het interessant zijn de gevolgen van het contact tussen het Fries en aangrenzende (andere) dialecten van het Nederlands te vergelijken met constellaties van het eerste (of, afhankelijk van hoe men tegen het Fries aankijkt, juist tweede) type. Beide soorten van vergelijking maken het beter mogelijk vast te stellen in hoeverre bepaalde ontwikkelingen specifiek zijn voor grensdialecten.
c) Zoals uiteengezet in § 2.2 hiervoor heeft het Nederlands grensdialecten in alle drie de typen van constellaties:
De Sprachinsel van Nederlandse dialecten in onder meer Kleve en Bentheim is een mengvorm van constellaties 2 en 3. Voor het huidige Nederlands is het derhalve in beginsel mogelijk constellaties van de drie types voor onderdelen van één en hetzelfde diasysteem met elkaar te vergelijken. Een systematische vergelijking van de drie typen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van constellatie, om methodologische redenen bij voorkeur aan variëteiten van dezelfde taal, liefst in een aaneengesloten gebied, zou het mogelijk maken de inzichten in de lange termijn-effecten van politieke grenzen op dialectlandschappen te verdiepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|