Taal en Tongval. Jaargang 56
(2004)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Themanummer 17
| |
[pagina 6]
| |
teiten (inclusief de standaardtaal) en talen met hun variëteiten van allochtonen hun functie. Variëteiten die op mensen en groepen tegelijkertijd samenbindend, afgrenzend en zelfs buitensluitend werken. De begrippen taalvariatie en groepsidentiteit in de titel van dit themanummer werken in verschillende mate van intensiteit op elkaar in. We noemen de twee uitersten van dit continuüm. (1) Op grond van het gebruik van een taalvariëteit - soms is het gebruik van één kenmerkende klankrealisatie al voldoende - ontstaat een groep, die overigens niet nader wordt omlijnd op basis van godsdienstige overtuiging, politieke gerichtheid, etnische samenstelling, kleding, rituelen bij doop, huwelijk en overlijden etc.; (2) de maatschappelijke groep is herkenbaar en één van de constituerende factoren voor deze herkenbaarheid is de gebruikte taalvariëteit. In het eerste geval levert het taalgebruik wel een bijdrage tot de identiteit van een groep, maar de groep is intern niet zo sterk verbonden, dat zij all-round cultureel-maatschappelijk getypeerd kan worden. Dikwijls beperkt de informatieve waarde van de taalvariëteit zich tot een indicatie voor de plaats of streek van herkomst van de sprekers, of - zoals bij de Gooise r - voor een sociale status. In het tweede geval staat de all-round cultureel-maatschappelijke herkenbaarheid van de groep voorop en is het taalgebruik voldoende om iemand als lid van deze groep te herkennen. Hier is de taal het sjibboleth voor bijvoorbeeld etniciteit (etnolecten) of herkomst uit een ander rijksdeel dan Nederland of Vlaanderen.
Het themanummer ‘Taalvariatie en groepsidentiteit’ bevat na de cultuur-historische bijdrage van Willem Frijhoff in het maatschappelijk leven ingebedde taalkundige studies die in chronologische volgorde zijn geplaatst. De bijdragen over de twintigste eeuw zijn geordend naar de plaats in het continuüm. Eerst de zijde van het continuüm met geringe groepvormende functie van talige kenmerken, daarna de zijde met de talige presentatie van een nauw samenhangende groep. We geven een overzicht van de bijdragen.
In ‘Hoe talig is groepsidentiteit? Reflecties vanuit de geschiedenis’ behandelt Willem Frijhoff het begrip identiteit, dat hij opvat als een entiteit die zich voortdurend wijzigt naar tijd, plaats en sociale context. De functie van taal in het proces van zelfdefinitie van een groepsidentiteit illustreert hij aan twee voorbeelden: de veranderende functie van het Latijn, Frans en de omgangstaal in de Nederlanden en ruimer in Europa in de vroeg moderne tijd en ook aan de interactie van | |
[pagina 7]
| |
verschillende talen in Nieuw Nederland, het huidige gebied rond New York, in de zeventiende eeuw Specifieke naamgeving door middel van voornamen, toenamen, huisnamen en het gebruik van epitheta is een talig middel bij uitstek om een sociale groep met een lage graad van maatschappelijke integratie te identificeren. Guy Dupont verduidelijkt dit in zijn bijdrage ‘Eene gheheeten Zwarte Mine bi den Rooden Hond’. Naamgeving en identificatie in het Brugse prostitutiemilieu tijdens de late Middeleeuwen’. Ann Marynissen laat in haar studie ‘Limburgers worden Nederlanders? Over de vernederlandsing van het zuidoosten van Nederlands Limburg (1789-1935)’ zien, dat in deze provincie in de negentiende eeuw drie talen om de hegemonie streden: Frans, Duits en Nederlands. In het zuidoosten werd het Duits uit steeds meer domeinen teruggedrongen ten gunste van het Nederlands, te beginnen bij bestuur en rechtspraak en te eindigen bij taalgebruik in de kerk. Dit proces is gerelateerd aan de moeizame vorming van een Nederlandse identiteit in dit gebied. De drie nu volgende studies hebben betrekking op de laatste decennia. Hoezeer een bepaalde realisatie van een klank al kan gelden als een veronderstelde indicatie voor een relatief hoge sociale status, blijkt uit de bijdrage van Renée van Bezooijen en Rob van den Berg, getiteld ‘De Gooise r: wie ziet er wat in en waarom?’. Zij onderzochten de waardering en het gebruik van de Gooise ofwel approximantische r in vergelijking met de huig-r en de tongpunt-r. In de Randstad is de approximantische r verankerd en zij breidt zich steeds meer over het land uit. Alleen in zuidelijk Limburg zal men waarschijnlijk niet gemakkelijk willen afstappen van de huig-r. De verspreiding van de approximantische r verloopt vooral bij kinderen snel. In ‘Status en vitaliteit van minderheidstalen in Nederland’ doet Guus Extra verslag van een zeer breed opgezet onderzoek. Vanuit fenomenologisch perspectief behandelt hij eerst de relatie tussen taal en identiteit, waarbij etniciteit ruim aan bod komt. Vervolgens schenkt hij vanuit demografisch perspectief aandacht aan de definiëring en identificatie van multiculturele schoolpopulaties. Vanuit sociolinguïstisch perspectief belicht de auteur de distributie en de vitaliteit van de meest voorkomende minderheidstalen in het basis- en voortgezet onderwijs. ‘Marokkaanse jongens en het Antwerps dialect’ van Jürgen Jaspers toont aan, hoezeer het gebruik van taalvariëteiten verbonden is met ‘waar die variëteit cultureel-maatschappelijk voor staat’. Deze scholieren gebruiken zelf | |
[pagina 8]
| |
elementen van drie variëteiten: Antwerps dialect, Standaard Nederlands en ‘learner Dutch’. Geen van deze variëteiten past echter perfect bij hun. Zij associëren het Antwerps met een bepaald type sprekers, waar zij niet bij willen horen. Spottend maken zij daar dan ook op school dialect sprekende typetjes van. Raken ze echter zelf geïrriteerd, dan gebruiken ze toch ook vooral dit Antwerps dialect. Autochtone scholieren blijken zich in talig opzicht bij de Marokkaanse jongens aan te passen.
Het themanummer is tot stand gekomen door de samenwerking tussen de redactie van Taal en Tongval en taalkundigen van het onderzoeksprogramma ‘Nederlandse identiteit als resultante van religie, kunst en cultuur’ van een drietal faculteiten van de Vrije Universiteit te Amsterdam. De aanleiding tot deze samenwerking lag in de organisatie van een symposium over ‘Taalvariatie en groepsidentiteit’ ter gelegenheid van het 85-jarig bestaan van de Opleiding Nederlands aan deze universiteit. Op 23 oktober 2003 verzorgde Willem Frijhoff de openingslezing van het symposium. De bijdragen van Guy Dupont, Ann Marynissen en Renée van Bezooijen & Rob van den Berg in dit themanummer zijn op dat symposium als lezing gepresenteerd. Het themanummer is op ons verzoek aangevuld met de bijdragen van Guus Extra en Jürgen Jaspers, omdat deze de taal en identiteitsproblematiek op een andere wijze, namelijk in relatie tot allochtone bevolkingsgroepen in Nederland en Vlaanderen belichten.
De Letterenfaculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam heeft door een royale financiële ondersteuning de publicatie van dit themanummer mede mogelijk gemaakt. |
|