| |
| |
| |
Ulrich Maes
Victor Delecourt: de Columbus van het Limburgs?
Een vergeten pionier van de Nederlandse dialectgeografie
De heersende voorstelling
In 1877 ging G. Wenker het verloop van de bekende ik/ich- en maken/machen-lijnen door het Rijnland na. De dialecten tussen de Uerdinger- en de Benratherlijn worden in de Nederlandse dialectologie Limburgs genoemd; ten zuidoosten van de Benratherlijn spreekt men Ripuarisch. Het beginpunt van de Limburgse dialectgeografie situeert men traditioneel in 1902-1907, toen J. Schrijnen gedetailleerd het verdere tracé van deze lijnen door België en Nederland beschreef.Ga naar voetnoot(1)
In het laatste decennium van de negentiende eeuw werden weliswaar al meerdere pogingen ondernomen om de Limburgse en de andere dialecten tegenover elkaar af te bakenen, bijvoorbeeld in 1892 op de oudsteGa naar voetnoot(2) indelingskaart van de dialecten in Vlaanderen en Nederland door H. Jellinghaus. Deze vertoonde echter allerlei gebreken: de auteur baseerde zich immers, behalve op de toenmalige dialectologische kennis, ook op in dialect geschreven proza en poëzie.Ga naar voetnoot(3) Het resultaat voor het Limburgs is een westgrens waarvan de ligging slechts bij benadering overeenkomt met die van de Uerdingerlijn.Ga naar voetnoot(4) Indirect verantwoordt hij deze grens door te stellen dat alle Limburgse dialecten ich, ooch en sj- voor Nederlands ik, ook en sch- (in woorden als schrijven, school e.d.) gebruiken.Ga naar voetnoot(5)
| |
| |
| |
Een nieuw gegeven
De traditionele kijk op de geschiedenis van de Limburgse (en bij uitbreiding de Nederlandse) dialectgeografie moet m.i. echter gerelativeerd worden. Mogelijk was de ligging van de Uerdingerlijn in België en Nederland - en daarmee ook een essentieel kenmerk van de Limburgse dialecten - al eerder bekend.
Een werk van de negentiende-eeuwse auteur Hubert VandenhovenGa naar voetnoot(6) wijst althans in deze richting. Achter dit pseudoniem gaat de Waalse flamingant Victor-Hubert Delecourt (1806-1853) schuil, een uit Mons (Bergen) afkomstige jurist en topmagistraat met een hart voor het Nederlands.Ga naar voetnoot(7) Als reactie op een koninklijk besluit van 1 januari 1844 dat de spelling van het Nederlands in België vastlegde presenteerde hij nog in datzelfde jaar een spellingssysteem dat volgens hem zowel voor het Nederlands als voor de verwante Nederduitse dialecten in Noord-Duitsland kon dienen. Zijn voorstel verscheen echter op een ogenblik dat de spellingstrijd zowel op juridisch als op ideologisch vlak net was beslecht en vond derhalve slechts weinig gehoor. Samen met de pangermanistische strekking in de Vlaamse Beweging raakte het magnum opusGa naar voetnoot(8) van een fervent aanhanger als Delecourt dan ook al gauwGa naar voetnoot(9) in de vergetelheid.Ga naar voetnoot(10)
| |
| |
| |
De indeling van de Nederlandse dialecten
Delecourt behandelt als inleiding tot zijn voorstel het verschil tussen Hoogduits en Nederduits, met inbegrip van de tweede klankverschuiving.Ga naar voetnoot(11) Nederduits zijn de dialecten boven een grenslijn die van Eupen over Siegen, Kassel en Dessau verder oostwaarts door Duitsland loopt. Hij illustreert zijn theorie met een bijgevoegde kaart. Deze is gebaseerd op een eerder dat jaar verschenen Duitse dialectkaart van K. Bernhardi.Ga naar voetnoot(12) Delecourt brengt echter enkele interessante correcties aan. Bernhardi splitste de Nederduitse dialecten verder op in een NederlandseGa naar voetnoot(13) en een ‘Sassische’ groep.Ga naar voetnoot(14) De grenslijn tussen deze twee groepen liet hij ruwweg samenvallen met de rijksgrens tussen Nederland en Duitsland. Delecourt hanteert een gelijkaardige onderverdeling in NederlandseGa naar voetnoot(15) en Nedersaksische dialecten, maar zijn grenslijn trekt hij van noord naar zuid door het oosten van Nederland (Assen-Borculo-Kleve-Weert).Ga naar voetnoot(16) Kenmerkend voor het Nedersaksisch is volgens hem het voorkomen van de oude Germaanse û in woorden als huis (dus: hoes).Ga naar voetnoot(17)
Uit een eenvoudige vergelijking met moderne dialectkaartenGa naar voetnoot(18) blijkt dat het verloop van zijn Nederlands-Nedersaksische grenslijn gedeeltelijk overeenkomt met de lijn van de palatalisering van de West-Germaanse û (ten westen hiervan realiseert men een palatale uu of jongere evoluties als ui e.d.). Hij blijkt echter louter op de aan- of afwezigheid van de oe-klank af te gaan en het achterliggende fenomeen van de palatalisering niet te kennen. In het oosten van Nederlands- | |
| |
Brabant en in Belgisch-Limburg vallen niet-diftongering en niet-palatalisering-van de û niet overal samen: vandaar slechts een gedeeltelijke overeenkomst. Op zichzelf beschouwd is zijn lokalisering van de hoes-uitspraak echter correct.
| |
Definitie en situering van de Limburgse dialectgroep
Een tweede verbetering van de theorie van zijn voorganger brengt Delecourt bij de Limburgse dialectgeografie. Bernhardi gaf toe dat een exacte grens tussen het Nederduits en het Hoogduits vaak moeilijk te trekken valt: we weten intussen dat de bundel van Hoogduits-Nederduitse tegenstellingen ten westen van Siegen immers uiteenrafelt tot de zogeheten Rijnlandse waaier (Rheinischer Fächer) van afzonderlijke lijnen en dat de tweede klankverschuiving sterker optreedt naarmate men de Rijn zuidwaarts volgt. Daarenboven ontbraken Bernhardi voor dit overgangsgebied ook nog de nodige exacte gegevens.Ga naar voetnoot(19) Hij kon alleen vaststellen dat vooral ten westen van Drolshagen (dus vlakbij Siegen), in de Rijnvallei tussen Düsseldorf en Bonn, een mengtaal wordt gesproken met zowel Hoog- als Nederduitse kenmerken (nog onverschoven dat en wat, maar ook al Sache en Zeit).Ga naar voetnoot(20) Die mengtaal noemde hij Keuls of Nederrijns.Ga naar voetnoot(21) De zuidgrens van deze dialectgroep, die hij wel besprak maar niet op zijn kaart weergaf, liep volgens hem van Sankt-Vith naar de Rijn.Ga naar voetnoot(22)
In de bespreking van de dialectkaart bij zijn spellingsvoorstel vermeldt Delecourt dat het zogenaamde Mich-land of Mich-kwartierGa naar voetnoot(23) in oostelijk Vlaams-Brabant en Limburg zich onttrekt aan de scherpe tegenstelling tussen Hoog- en Nederduits. Hier zegt men volgens hem namelijk ich, mich en euch in plaats van ik, mij en u.Ga naar voetnoot(24) Vandaar ook de naam die men indertijd in het hertogdom Brabant en het graafschap Vlaanderen gaf aan wat men nu het Limburgse dialectgebied noemt.Ga naar voetnoot(25) Delecourt koppelt dit overgangsgebied aan Bernhardi's overgangsgebied in het Rijnland en noemt het geheel Nederrijns.Ga naar voetnoot(26) Hij merkt nog op dat de
| |
| |
Hoogduitse kenmerken in de Nederrijnse dialecten toenemen naarmate men de Rijn nadert.Ga naar voetnoot(27)
Voor Delecourt is het Nederrijns dus een Nederduitse dialectgroep die gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van enkele Hoogduitse persoonlijke voornaamwoorden en andere Hoogduitse elementen. Hiermee loopt hij vooruit op een evolutie in de visie van de moderne Nederlandse dialectologie op de Uerdingerlijn: in navolging van Wenker en de traditionele Duitse kijk op de zaak heeft men deze lijn nog lang als de meest noordelijke grens van de tweede klankverschuiving beschouwd. Het duurde tot 1947 vooraleer J. Leenen expliciet stelde dat de Uerdingerlijn geen (of althans niet louter een) klankverschuivingslijn is, maar wel de uiterste grens van een Nederduits gebied met westwaarts gerichte en gradueel afnemende invloed van het Hoogduits op de voornaamwoorden en andere taalelementen.Ga naar voetnoot(28)
Zo modern voor haar tijd als Delecourts inhoudelijke omschrijving van het Nederrijns is, zo precies is ook zijn geografische begrenzing, althans aan de westkant:Ga naar voetnoot(29) hij trekt een lijn van op de taalgrens ten zuidwesten van Tienen en laat ze vervolgens over Diest, Weert en VenloGa naar voetnoot(30) naar de Rijnlandse plaatsen Krefeld en Düsseldorf lopen. Eenmaal bij Düsseldorf is Delecourt echter het spoor bijster: terwijl we sinds Wenkers onderzoek weten dat de Uerdingerlijn verder oostwaarts voorbij Elberfeld loopt en bij Remscheid de Benratherlijn ontmoet, trekt Delecourt ze verder zuidwaarts door tot op zijn hoogsteigen grens tussen het Hoogduits en het Nederduits. Zoals al bleek uit Bernhardi's werk had men indertijd geen weet van het verloop van de Benratherlijn: Delecourts zuidoostelijke grens van het Nederrijns begint wel net ten zuiden van Eupen, maar volgt dan een niet verder verantwoord tracé via de rand van de Eifel tot aan de reeds bekende grens vanaf Siegen. Wellicht had hij als Belg onvoldoendeGa naar voetnoot(31) gegevens uit het Rijnland, minder nog dan Bernhardi.Ga naar voetnoot(32)
| |
| |
Het gevolg is dat het Limburgs en een deel van het Ripuarisch samen onder één noemer worden gevat. Deze achterhaalde visie doet echter geen afbreuk aan het feit dat Delecourts westelijke begrenzing van het Mich-kwartier zowel naar de inhoud als naar de situering minstens zo correct is als die van de zogenaamde eerste pogingen van een halve eeuw later.
| |
Verscheidenheid binnen het Limburgs
Traditioneel stelt men dat J. Duqué in 1892 de eerste was die een diepgaand verschil opmerkte tussen de westelijke en de oostelijke dialecten binnen Belgisch-Limburg.Ga naar voetnoot(33) Daarmee deed hij afbreuk aan het beeld van het Limburgs als een monolithisch geheel, zoals het in datzelfde jaar werd opgehangen door Jellinghaus (b.v. de sj-uitspraak zou typisch zijn voor alle Limburgse dialectenGa naar voetnoot(34)) en nog jaren later werd ondersteund door J. Te WinkelGa naar voetnoot(35). In 1915 bevestigde J. Leenen het bestaan van de zogeheten Genkerbarrière tussen het Oost- en het West-Limburgs.
Nochtans was ook Delecourt al op de hoogte van dialectverschillen binnen het zogenaamde Nederrijns. Allereerst merkt hij op dat ‘de’ (niet nader genoemde) Hoogduitse kenmerken toenemen naarmate men de Rijn nadert.Ga naar voetnoot(36)
Een ander oost-westverschil is volgens hem het ontbreken van tweeklanken in het Nederrijns ten oosten van de Maas:Ga naar voetnoot(37) net als in het Nedersaksisch zegt men er immers hoes, terwijl men meer westwaarts in dit geval wel tweeklanken gebruikt (huis, of b.v. in Tongeren haus)Ga naar voetnoot(38). Hierin ziet hij een oostelijke infiltratie van het Nedersaksisch in het Nederrijns die afgeremd werd door een heidegebied tussen Hasselt en Roermond.Ga naar voetnoot(39) Alhoewel we intussen weten dat het net recentere tweeklanken vanuit het westen geweest zijn die de oorspronkelijke û naar het oosten hebben verdrongen, is zijn geografische situering verrassend precies:Ga naar voetnoot(40)
| |
| |
de Genkerbarrière tussen het West-Limburgs (huis e.d.) en het Oost-Limburgs (hoes) loopt door de eertijds dunbevolkte heide ten noorden van Genk, even ten westen van de Maas.Ga naar voetnoot(41)
Met uitzondering van de regio Sint-Truiden/Hasselt zegt men volgens Delecourt in Limburg ook du voor gij.Ga naar voetnoot(42) Natuurlijk is deze situering strikt genomen niet onjuist, maar wel erg vaag. Bij gebrek aan preciezere gegevens is het weliswaar onmogelijk om hierover zekerheid te hebben, maar toch zou hij ook van dit verschijnsel beter op de hoogte geweest kunnen zijn dan louter uit zijn uitleg blijkt. Op zijn kaart loopt immers een niet verder benoemde scheidslijn tussen westelijk en oostelijk Nederrijns waarvan het verloop aan de jij/du-lijn doet denken: ze loopt tussen Tongeren en Maastricht vrijwel loodrecht noordwaarts en sluit net ten westen van Weert aan bij de Uerdingerlijn. Net ten westen van Weert en ten noorden van de Belgische rijksgrens valt dus ook een driehoekje Nederlands grondgebied bij het westelijke deel. Op moderne kaartenGa naar voetnoot(43) die het Limburgse dialectgebied door middel van isoglossen onderverdelen valt hetzelfde detail op: in dat driehoekje liggen dan steevast Budel, Soerendonk en Maarheeze, plaatsen waar men wel hoes, maar niet du zegt. Uit deze gelijkenis rijst het vermoeden dat de door Delecourt afgebeelde isoglosse de jij/du- en niet de huis/hoes-lijn is. Misschien heeft hij bij wijze van compromis gekozen voor enerzijds een impliciete verantwoording van deze oost-westscheiding door zijn bespreking van de hoes-uitspraak en anderzijds een karteringGa naar voetnoot(44) van deze scheiding volgens het voorkomen van du. Binnen het Limburgse dialectgebied lopen deze lijnen immers ofwel samen ofwel op slechts enkele kilometers van elkaar.
In ieder geval blijkt Delecourt al beter op de hoogte te zijn van intra-Limburgse dialectverschillen dan sommige vermeende pioniers op het einde van dezelfde eeuw.
| |
| |
| |
Een nieuw probleem
Alhoewel Delecourt het onderwerp ‘Nederrhynsch’ slechts terloops aansnijdt als verbetering van een dialectkaart die eerder in hetzelfde jaar is verschenen en zeker niet als hoofdthema van zijn werkGa naar voetnoot(45), moet hieraan relatief grondig onderzoek zijn voorafgegaanGa naar voetnoot(46) en kan hij zich niet beperkt hebben tot wat ongefundeerde gissingen of een extrapolatie van toenmalige volkse clichés over het afwijkende taaltje van het Mich-land. Om het Nederrijnse dialectgebied af te bakenen brengt hij immers systematisch één bepaald fenomeen in kaart. Hetzelfde doet hij voor het Nedersaksisch. Dit maakt hem tot een pionier van de dialectgeografie. Hij beroept zich alvast niet op hypotheses over oude volksstammen en dergelijke, zoals op het einde van de negentiende eeuw nog meermaals zou gebeuren.Ga naar voetnoot(47)
Delecourt vermeldt nergens waar hij deze kennis opgedaan heeft. Andere aspecten van zijn betoog stoffeert hij nochtans met diverse verwijzingen en bronvermeldingen. In de rest van zijn oeuvre komt hij niet meer op het Nederrijns terug.Ga naar voetnoot(48) Het vermoeden dat hij zich gebaseerd heeft op resultaten van een
| |
| |
ouder onderzoek is voor de hand liggend maar niet meteen aannemelijk.Ga naar voetnoot(49) Zou hij zelf de nodige informatie bijeengesprokkeld hebben tijdens een bezoek aan het Mich-land?Ga naar voetnoot(50) Of deed hij dat via zijn relaties binnen de Brusselse magistratuur of via zijn invloedrijke familie?Ga naar voetnoot(51)
Hulp van bevriende filologen uit de beide Limburgen is minstens even waarschijnlijk. Tot zijn kennissenkring behoorden o.m. Jan-Hendrik Bormans, een uit Sint-Truiden afkomstige hoogleraar en taalkundige te Luik, en de Heerlenaar Johan-Michiel Dautzenberg (deze dichter, Delecourts boezemvriend, vestigde zich na de Belgische revolutie in de omgeving van Brussel).Ga naar voetnoot(52)
| |
| |
Voor het Nedersaksisch rijst trouwens dezelfde vraag - en komt ook een gelijkaardige verklaring naar voren: Delecourt verwijst in dit verband weliswaar naar een bepaalde bron, die hem echter onmogelijk geholpen kan hebben bij het trekken van de huis/hoes-grens tussen het Nederlands en het Nedersaksisch.Ga naar voetnoot(53) Mogelijkerwijs werd hij bijgestaan door Joost Hiddes Halbertsma, een gerenommeerd taalkundige van Friese afkomst, werkzaam als predikant in Overijssel.Ga naar voetnoot(54)
| |
| |
| |
Bibliografie
Alberdingk Thijm, J.A. |
|
1854, |
Levensbericht van V.H.J.H. Delecourt (vanden Hove). In: Handelingen der jaarlijksche algemeene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, blz. 39-49. |
|
Bernhardi, K. |
|
1844, |
Sprachkarte von Deutschland. Kassel. |
|
Berns, J.B. |
|
1991, |
De kaart van de Nederlandse dialecten. In: Kroesels op de bozzem: het dialectenboek, blz. 18-33. |
|
Berns, J.B. |
|
1997, |
Een merkwaardig taalmonument: de Bulla ‘Ineffabilis’. In: Taal en Tongval, jaargang 49, aflevering 1, blz. 1-15. |
|
Delecourt, V. |
|
1841, |
Wandeling op de Maes. In: De Noordstar: tydschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen, nummer 2, blz. 241-254 (ook in boekvorm uitgegeven te Brussel). |
|
De Schrijver, R. e.a. (red.) |
|
1998, |
Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt. |
|
Duqué, J. |
|
|
1892, |
Het Limburgsch taaleigen. In: Limburgsch Jaarboek 1, blz. 14-23. |
|
Firmenich, J.M. |
|
1843-1867, |
Germaniens Völkerstimmen, Sammlung der Deutschen Mundarten in Dichtungen, Sagen, Märchen, Volksliedern. Berlijn. |
|
Goossens, J. |
|
1970, |
Niederländische Mundarten - vom Deutschen aus gesehen. In: Niederdeutsches Wort 10, blz. 61-81. |
|
Goossens, J. |
|
1996, |
Over Limburgse dialectologie. In: Een eeuw Limburgse dialectologie, blz. V-XI. |
|
Jellinghaus, H. |
|
1892, |
Die niederländischen Volksmundarten nach den Aufzeichnungen der Niederländer. Norden en Leipzig. |
|
Leenen, J. |
|
|
1915, |
Dialecten in Belgisch Limburg. In: Limburgsche bijdragen 13, blz. 147-164. |
| |
| |
Leenen, J. |
|
|
1947, |
Limburgse klankgrenzen. In: Bijdragen en mededelingen der Dialecten-commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam 9, blz. 1-13. |
|
Leenen, J. |
|
|
1950, |
De Limburgse taalgouw in het Nederlandse taalland. In: Album Grootaers, blz. 53-61. |
|
Lulofs, B.H. |
|
1819, |
Schets van een overzigt der Duitsche taal of der Germaansche taaltakken, in derzelfder oorsprong en tegenwoordige verdeeling in het Hoogduitsch, Nederlandsch, Deensch, Zweedsch, Engelsch en andere soortgelijke verwantschapte talen en tongvallen. Groningen. |
|
Leenen, J. |
|
|
1965, |
De ware betekenis van de Uerdinger lijn. In: Niederrheinisches Jahrbuch 8, blz. 124-128. |
|
Schrijnen, J. |
|
1907, |
Taalgrenzen in Zuidnederland - Het Mich-kwartier. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, jaargang 26, blz. 81-85. |
|
Simoni-Aurembou, M.-R. |
|
1989, |
La couverture géolinguistique de l'Empire français: l'enquête de la parabole de l'enfant prodigue. In: Espaces romans: études de dialectologie et de géolinguistique offertes à Gaston Tuaillon, deel 2, blz. 114-139. |
|
Simons, L. |
|
|
1982, |
Vlaamse en Nederduitse literatuur in de 19de eeuw. 1: Van Verlooy tot Gezelle. Gent. |
|
Stoops, Y. |
|
|
1961, |
Een Waals verdediger van de Vlaamse taalstrijders: Victor Delecourt. In: Taal en Tongval, jaargang 13, blz. 127-134. |
|
Te Winkel, J. |
|
1901, |
Geschiedenis der Nederlandsche Taal. Culemborg. |
|
Tuerlinckx, J.F. |
|
1886, |
Bijdrage tot een Hagelandsch idioticon. Gent. |
|
Van den Branden, F.J. en Frederiks, J.G. |
|
1888-1891, |
Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. Amsterdam. |
| |
| |
Vandenhoven, H. |
|
1844, |
La langue flamande, son passé et son avenir: Projet d'une orthographe commune aux peuples des Pays-Bas et de la Basse Allemagne avec une carte des divers territoires où l'on parle le Nederduitsch. Brussel. |
|
Wenker, G. |
|
1877, |
Das rheinische Platt. Düsseldorf. |
|
Winkler, J. |
|
1874, |
Algemeen Nederduitsch en Friesch dialecticon. 's-Gravenhage. |
|
X |
|
|
1876, |
Biographie nationale, publiée par l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. T.V. 1re partie: De Coster-Del Rio. Brussel. |
| |
Kaarten
Overzicht Delecourt 1844
| |
| |
Overzicht Bernhardi 1844
| |
| |
Detail Jellinghaus 1892
Detail Delecourt 1844
| |
| |
Rijnlandse waaier
De afbakening van de Limburgse en Ripuarische dialectgebieden volgens de moderne dialectologie:
1) | Uerdingerlijn (in de omgeving van Venlo komen mich en euch nog wat meer noordwaarts voor dan ich: zie 1b) |
2) | Benratherlijn (maken/machen) |
3) | Dorp/dorf-lijn |
4) | Hoofdgrens van de tweede klankverschuiving |
|
-
voetnoot(4)
- Zo wordt b.v. het dialect van Aarschot ook bij het Limburgs gerekend. Van de bronnen voor de afbakening van het Limburgs die Jellinghaus vermeldt (1892: 17, noot 92) volgt hij niet Winkler maar wel Tuerlinckx. Winkler (1874: deel 2, 248-249) geeft een vrij accurate tracering van de Uerdingerlijn tussen Tienen en Diest. Tuerlinckx (1886: 1) breidt echter verkeerdelijk de dialectologische kenmerken van een deel van oostelijk Vlaams-Brabant uit tot heel het Hageland in geografische zin.
-
voetnoot(7)
- Hij velde in 1852 het eerste Nederlandstalige vonnis in de Belgische rechtspraak (Alberdingk Thijm 1854: 46).
-
voetnoot(8)
- Alberdingk Thijm 1854: 41-42. Delecourts latere studiën zijn bescheidener en minder utopisch-pangermanistisch van opzet (Stoops 1961: 133).
-
voetnoot(9)
- Deels door kritiek van Nederlandsgezinde flaminganten, deels door zijn eigen toedoen: ook hij pleitte enkele jaren later voor een eenvormige spelling in Nederland en Vlaanderen (Simons 1982: 53).
-
voetnoot(10)
- De twintigste-eeuwse geschiedschrijving (b.v. de Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging en haar bronnen) belicht doorgaans slechts de rol van Delecourt en zijn spellingsvoorstel in het flamingantisme, niet of nauwelijks het dialectologische aspect van zijn werk(en). De dialectoloog Berns (1997: 10) vermeldt hem wel terloops, maar louter als inzender van de Vlaamse dialectteksten in de verzameling Germaniens
Völkerstimmen van Firmenich. Zijn interesse in dialectologie, zij het dan als voedingsbodem voor zijn pangermanistische instelling, komt het meest uitvoerig ter sprake bij Simons (1982: 29-54).
-
voetnoot(13)
- En een Friese, die hij ergens tussen Amsterdam en Emden situeert. Tussen de Friese en de Nederlandse dialecten trekt hij echter geen grens (Bernhardi 1844: kaart).
-
voetnoot(15)
- Ook Delecourt onderscheidt daarnaast nog een Fries dialectgebied. In tegenstelling tot Bernhardi is hij wel in staat om het correct en door middel van een grenslijn te lokaliseren (Vandenhoven 1844: 102 + kaart).
-
voetnoot(17)
- Vandenhoven 1844: 70, noot 3 + 71. Naast de hoes-uitspraak vermeldt hij nog andere fenomenen die in het (noord)oosten van Nederland voorkomen, zoals b.v. het gebruik van het voornaamwoord
du (1844: 52), het uitspreken van de Nederlandse ij-, ie- en oe-klanken als ie, ee en oo (1844: 33), van oud als old (1844: 34) en van huis als huus in het westen van Gelderland en Overijssel (1844: 71).
-
voetnoot(23)
- Delecourt gebruikt deze benaming dertig jaar eerder dan Winkler (1874: deel 2, 235).
-
voetnoot(25)
- De naam Limburg heeft immers pas sinds 1815 betrekking op onze huidige provincies.
-
voetnoot(28)
- Leenen 1947: 1. Deze nieuwe zienswijze, die hij in 1965 verder uitwerkte, was weliswaar al onuitgesproken aanwezig in dialectologische werken uit de voorgaande decennia.
-
voetnoot(29)
- Delecourt is blijkbaar zeker van zijn begrenzing tussen Tienen en Weert. Ten oosten van Weert geeft hij op zijn kaart met een onderbroken golflijntje aan dat hij aan de exactheid van de kartering twijfelt.
-
voetnoot(30)
- In Venlo zegt men niet ich, maar wel mich en euch, zo blijkt uit twintigste-eeuws onderzoek.
-
voetnoot(31)
- Ook deze grens duidt Delecourt op zijn kaart aan als twijfelachtig.
-
voetnoot(32)
- Karl Bernhardi was geen Rijnlander maar een Hes uit de omgeving van Kassel.
-
voetnoot(34)
- Bij een letterlijke lezing van Vandenhoven (1844: 73) kan men ook Delecourt dezelfde misvatting aanrekenen.
-
voetnoot(40)
- Rekening houdend met de toenmalige dialectologische kennis en de uitgestrektheid van het door Delecourt besproken Nederduitse gebied. De afstand tussen het meest westelijke punt - het Frans-Vlaamse Duinkerke - en het meest oostelijke punt - Kaliningrad, het voormalige Pruisische Königsberg - bedraagt volgens hem ‘250 uren lengte’, m.a.w. bijna 1500 kilometer.
-
voetnoot(42)
- Vandenhoven 1844: 52. Hij vermeldt nog dat men o.a. te Sint-Truiden niet gij maar de variant djee gebruikt (1844: 49, noot 1). Dit is inderdaad de vorm die het zuidwesten van Belgisch-Limburg typeert.
-
voetnoot(44)
- Hij beschouwt deze kartering als voldoende exact, wat blijkt uit het feit dat hij een stippellijn i.p.v. een golflijn
gebruikt.
-
voetnoot(45)
- Zoals Columbus eigenlijk alleen maar een kortere weg naar Indië zocht.
-
voetnoot(46)
-
La langue flamande (...), de brochure waarin Delecourt zijn spellingsvoorstel uiteenzet, heeft in feite een lange voorgeschiedenis. Tijdens zijn secundaire en universitaire studies volgde hij met grote aandacht de lessen Nederlands. Hierdoor moet ook zijn interesse voor de dialectologie gewekt zijn (Simons 1982: 30-32). Uit een brief van zijn weduwe in de collectie van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen (dossier 294/H, blad 32 recto) blijkt dat hij zich in 1837 had voorgenomen om grondig het Duits te bestuderen en om vertalingen te verzamelen voor een niet nader genoemd tijdschrift (misschien een vergelijkend dialectonderzoek d.m.v. vertalingen van parabels, vergelijkbaar met b.v. de tussen 1837 en 1846 in J.F. Willems' Belgisch Museum gepubliceerde reeks?). In 1839, toen hij de aan het Nederlands verwante Nederduitse dialecten van Noord-Duitsland nog niet had bestudeerd, schetste hij al een voorlopig beeld van zijn spellingsideeën in vier artikels in de Brusselse krant L'Emancipation: hierin is er echter nog geen sprake van het Nederrijns, alleen van een vage situering van een Hoogduits-Nederduitse overgangszone in het Rijndal die tot in Nederland zou uitlopen (editie 28.8.1839) en van de Hoogduitse sj-uitspraak die niet alleen in heel Limburg maar zelfs in Tienen en Leuven zou voorkomen (editie 1.10.1839). Firmenichs oproep tot potentiële Vlaamse medewerkers voor zijn Germaniens Völkerstimmen in 1841 en het verschijnen
van het eerste deel van dit verzamelwerk in 1843 spoorden hem aan om het begonnen werk op Noord-Duitsland te heroriënteren en in boekvorm te voltooien (Simons 1982: 41-44).
-
voetnoot(48)
- Een van de weinige artikels die aan zijn spellingsvoorstel voorafgaan is Wandeling op de Maes uit 1841. Men zou op grond van de titel een studie van de taal in de Maasregio kunnen verwachten. In werkelijkheid is het een 16 pagina's tellend verslag van een reisje met het ‘dampschip’ tussen Luik en Dinant. Delecourt was een gepassioneerd reiziger (o.a. Noord- en Zuid-Duitsland; biografie collectie AMVC, dossier 294/D).
-
voetnoot(49)
- Uit de tijd voor Delecourt is er slechts één dialectenquête bekend die ook betrekking heeft op het Limburgse dialectgebied, nl. de enquête van Coquebert de Montbret uit 1806. Gelet op de gebrekkige geografische spreiding van de onderzochte plaatsen (Simoni-Aurembou 1989: 124) kan Delecourt zich onmogelijk op de resultaten ervan gebaseerd hebben om de ligging van de Uerdingerlijn te bepalen.
-
voetnoot(50)
- Niets in zijn oeuvre noch in het archiefmateriaal van het AMVC wijst op een studiereis naar Limburg.
-
voetnoot(51)
- Toen hij zijn spellingsvoorstel in 1844 publiceerde was hij reeds enkele jaren vice-voorzitter van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg. Daarmee trad hij in de voetsporen van talrijke academici, advocaten en ambtenaren uit het geslacht Delecourt. Al in 1830 verzocht hij in een brief zijn broer Charles om aan een zekere Louis, vermoedelijk een vriend des huizes, te vragen hoe men in het ‘tudesque’ van Breda en omstreken de sch- en de ij-klank uitspreekt (collectie AMVC, dossier 294/H, blad 20 verso).
-
voetnoot(52)
- Uit een voetnoot in zijn boek (1844: 49, noot 1) kan men afleiden dat Delecourt voordien al met Bormans, rapporteur van de overheidscommissie voor de spellingsnormering, van gedachten had gewisseld over zijn spellingssysteem. Deze laatste is trouwens de eigenlijke auteur van de Sint-Truidense dialecttekst die Delecourt voor Germaniens Völkerstimmen heeft bezorgd (Firmenich 1854: 642-643). Ook een derde flamingant van Limburgse afstamming komt mogelijk in aanmerking als informant: de schrijver Pieter Ecrevisse, geboren te Obbicht, na de Belgische revolutie afgestudeerd aan de Leuvense rechtsfaculteit en vanaf 1839 zetelend als vrederechter te Eeklo. Ook hij heeft meegewerkt aan Firmenichs dialectverzameling: het is echter niet duidelijk of dit langs Delecourt om gebeurde (Simons 1982: 44) noch of hij anderszins met hem in verbinding stond (a contrario af te leiden uit Simons 1982: 29).
-
voetnoot(53)
- Vandenhoven (1844: 31, noot 3) verwijst met name naar Lulofs 1819. Diens karakterisering en situering van het Nedersaksisch (1819: 92) blijken daartoe volstrekt ontoereikend te zijn.
-
voetnoot(54)
- Halbertsma werd in 1836 redacteur van de Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren. Uit Vandenhoven (1844: 19, noot 5) blijkt dat Delecourt dit tijdschrift kende. Halbertsma stond in contact met bekende binnen- en buitenlandse taalkundigen als b.v. Jacob Grimm en voorzag - net als Delecourt - Firmenich van bijdragen voor diens Germaniens Völkerstimmen (Firmenich 1854: IV-V). In de Tresoar, het archief van het Fries Historisch en Letterkundig Centrum te Leeuwarden, bevinden zich trouwens twee brieven van Delecourt aan Halbertsma (signatuur 6185 Hs): de ene dateert van 1845, de andere van 1853. Uit deze laatste komt naar voren dat beiden elkaar pas in 1851 voor het eerst persoonlijk hebben ontmoet. De brief van 1845 - dus van net na het verschijnen van La langue flamande - bevat (slechts) één aanduiding van eerdere schriftelijke contacten: Delecourt stelt zich niet eerst voor maar maant Halbertsma al in de eerste twee zinnen aan om Firmenich zo spoedig mogelijk de beloofde Nederlandse ‘dialektproeven’ op te sturen. De volgende passage verduidelijkt de mogelijke manieren waarop Delecourt aan informatie kwam: ‘Reeds heb ik hem, met de
medewerking van eenige vrienden, een groot getal proeven van vlaamsche, brabandsche en limborgsche dialekten geleverd; ik heb er zelfs eenige van Noord-Nederland bij gevoegd, die ik uit overijsselsche, geldersche en andere volksalmanakken heb opgenomen.’ Tussen Firmenichs oproep tot medewerking in 1841 en deze brief uit 1845 heeft hij dus de nodige dialectgeografische gegevens kunnen puren uit het ingezamelde materiaal: m.b.t. het Nederrijns uit de bijdragen van zijn (in de brief niet nader genoemde) vrienden, m.b.t. het Nedersaksisch uit regionale publicaties en eventueel ook uit schriftelijke mededelingen van Halbertsma.
|