Taal en Tongval. Jaargang 55
(2003)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joop van der Horst & Freek Van de Velde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe geschiedenis van de nominale groep in het Nederlands is, zelfs maar op eenvoudig descriptief niveau, nog zeer onvoldoende beschrevenGa naar voetnoot1. Vergeleken met bijvoorbeeld de positie van het werkwoord, waarnaar relatief veel onderzoek is gedaan, komt de volgorde binnen nominale groepen er bekaaid van af. Een van de kwesties die daarbij aan de orde moeten komen, zijn groepen als zo groot een man. Zeker vanaf de 17de eeuw komen we naast elkaar tegen de constructies: zo groot een man, zo een grote man, en een zo grote man. We noemen ze kortheidshalve en zonder enige descriptieve pretentie: (a), (b) en (c):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over (b) en (c) is al helemaal weinig te vinden. Constructie (a) krijgt naar verhouding nog de meeste aandacht. Dat zal wel komen doordat (a) thans niet meer bestaat: de filologische traditie waaruit onze historische syntaxis voortkomt, had vooral belangstelling voor zaken die destijds anders waren dan nu, en uit dien hoofde opheldering vergden. Als constructie (a) ter sprake komt in de literatuur, dan is het meestal om erop te wijzen dat in bijvoorbeeld
een enclitisch onbepaald lidwoord verstopt zit. Zo bijvoorbeeld in Weijnen (1976, 46). Nadat hij enkele voorbeelden heeft gegeven (veelal helaas te kort om te kunnen zien welke functie de groep in de zin vervult, hetgeen van belang is om te kunnen bepalen of we met een datief- of accusatiefvorm van doen hebben dan wel met een enclitisch lidwoord), zegt hij: ‘De spelling: soo onvermoejbr' een vlijt uit Baeto 687 bewijst dat men in deze gevallen het lidw. V. onbep. voelde’ (Weijnen 1976, 46). Belangrijk is ook zijn uitspraak: ‘Bijna regelmatig is -en bij alle geslacht enkelvoud als so, sulck(en), dus, dusken, sucken, een so, hoe, wat, te voorafgaat’ (Weijnen 1976, 46). Wij zullen ons in dit artikel beperken tot constructies met so. Weijnen heeft wel gelijk dat bij die andere woordjes zich deels parallelle verschijnselen voordoen, maar het ziet ernaar uit dat het toch nogal ongelijksoortige elementen zijn die hij bijeen neemt. Zo is sulck(en) een pronomen, in tegenstelling tot het bijwoord so (en dus en te), en dat kan, doordat het zelf geflecteerd kon worden, voor extra complicaties zorgen. De vormen dusken en sucken lijken zelf al het element -en te bevatten waarvan hier nu juist de analyse aan de orde is. Bij wat deed zich wel constructie (a) en (b) voor, maar niet (c). Kortom: het lijkt verstandig ze niet meteen bijeen te nemen. Wat niet wegneemt dat de door Weijnen gestelde analogie tot op zekere hoogte reëel is; in een later stadium zal beslist ook de samenhang onderzocht moeten worden. Het fenomeen zoo grooten slaverny enz. is inderdaad zeer algemeen in de 17de eeuw, zowel met een los gespeld als met een aaneen geschreven lidwoord. Andere, eveneens korte, vermeldingen van constructie (a), met wat voorbeelden, vinden we in vHelten (1881, 106-107), Heinsius (1897, 159); vdVeen(1905, 34-35 en 49); MNW II, kol. 532; Stoett (1923, 90); Verdenius (1946, 242), vLeuvensteijn (1985, 178) en het WNT (passim). Er is in de vakliteratuur echter weinig of niets te vinden over de relatie, structureel en/of chronologisch, van (a) met de constructies (b) en (c). Is (a) de oudste, en hebben zich later (b) en (c) ontwikkeld? In ieder geval is (a) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thans niet of nauwelijks meer mogelijk. Sinds wanneer bestaan (b) en (c)? Is (a) vervangen door, opgevolgd door, verdrongen door (b) en (c)? Hoe of waarom komt het lidwoord in (a) op zo'n ‘vreemde’ plaats na het adjectief? Is (a) een Germaans erfstuk? Of is (a) pas ontstaan in de Oudnederlandse of Middelnederlandse periode? Dat zijn de vragen die hier een eerste verkenning krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. ComplicatiesWanneer men probeert aan de hand van een corpus van oude teksten een inventarisatie te maken van het voorkomen van constructie (a) door de eeuwen heen, stuit men al gauw op een lastig descriptief probleem. Dat laat zich demonstreren aan een van de vroegste attestaties:
Bij een zin als deze dringt zich namelijk de vraag op of groten zo'n enclitisch lidwoord bevat, danwel opgevat kan (of: moet) worden als accusatiefvorm. Het substantief slach is masculinum, en een accusatief groten zou daar perfect bij passen. Dit descriptief probleem is verre van marginaal. In feite krioelt het van de gevallen die onbeslisbaar zijn. Zelfs als men zich zou beperken tot een verzameling van nominatieven plus de gevallen waarin het lidwoord door een spatie van het adjectief gescheiden is als in
is het probleem geenszins opgelost. Dat komt doordat de ontwikkelingen bij constructie (a) doorkruist worden door een drietal andere ontwikkelingen die ons geregeld het zicht vertroebelen: deflexie, accusativisme en spellingconventies. De geschiedenis van de deflexie is nog maar beperkt in kaart gebracht. Met name in het latere Middelnederlands en het 16de-eeuwse en 17de-eeuwse Nederlands komen we soms erg grillige patronen tegen. Daarenboven moet rekening gehouden worden met het zogenaamde accusativisme, het gebruik van accusatiefvormen in nominativo, vooral sedert het latere Middelnederlands maar met eerdere attestaties (vLoon 1996). Adjectiefvormen op -en, ook in nominatief masculinum, bevatten dus niet noodzakelijk een enclitisch onbepaald lidwoord. Ten slotte wordt de problematiek verder bemoeilijkt doordat de spellinggewoonte om alle woorden met spatie te schrijven weliswaar pas in de 16de eeuw vrij algemeen wordt, maar er zijn eerdere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanzetten. Daardoor zullen 16de- en 17de-eeuwse vormen op -en anders opgevat moeten worden dan dito uit de 13de eeuw; maar bij allemaal zonder dat men echt zeker is van de interpretatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. OpzetGegeven deze situatie vol onduidelijkheden is het voorlopig weinig zinvol om te proberen op basis van een groot corpus van oude teksten een inventarisatie te maken van het voorkomen van constructie (a) door de eeuwen heen: het aantal betwijfelbare en onbeslisbare gevallen zou enorm zijn. Voor een eerste verkenning mag daarom meer verwacht worden van een analyse van een beperkter aantal zinnen: eerst nadenken, dan pas tellen. We maken daarbij gebruik van het materiaal zoals dat verzameld is voor de Geschiedenis van de Nederlandse Syntaxis (in voorb.). Dat is tamelijk omvangrijk en divers, maar het heeft ook zijn beperkingen. Er wordt namelijk steeds gezocht naar het voorkomen van verschijnselen (‘geschoten op alles wat beweegt’); is een verschijnsel eenmaal in een bepaalde periode of tekst met een aantal citaten voldoende zeker vastgesteld, dan worden van dat verschijnsel in die periode of in die tekst geen verdere attestaties verzameld. Op die manier verkrijgt men bij een voldoende groot aantal teksten een redelijk beeld van het voorkomen van verschijnselen in een bepaalde periode, en bij implicatie van het niet voorkomen van andere verschijnselen. Maar er kunnen natuurlijk geen precieze kwantitatieve gegevens aan ontleend worden. Waar mogelijk of nodig wordt dit materiaal aangevuld met wat in de literatuur geboden wordt. We zullen onze gegevens over zeven perioden verdelen: Oudnederlands, Vroegmiddelnederlands (1200-1350), Laatmiddelnederlands (1350-1500), 16de eeuw, 17de eeuw, 18de eeuw en 19de eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. GegevensPeriode I (Oudnederlands)Wanneer we in het vroegste overgeleverde Nederlands op zoek gaan naar constructies met zo + adjectief, vinden we in de Wachtendonckse Psalmen (circa 900) een type dat hierboven nog niet genoemd is, namelijk zonder lidwoord:
Zo ook in de Williram (circa 1100):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we dit constructie (x) noemen. Constructies als (a), (b) of (c) zijn ons uit de Oudnederlandse periode niet bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periode II (1200-1350)Naast betwijfelbare gevallen als het hierboven al gegeven Aiol-citaat, treffen we in periode II meestal zinnen aan als:
Hier treffen we dus de lidwoordloze constructie (x) aan. Constructie (a) komt echter ook voor:
De constructies (b) en (c) zijn ons uit het vroege Middelnederlands niet bekend. Evenmin trouwens uit periode III en IV. Het voorkomen van enkele constructies (a) geeft grond voor twijfel in sommige andere gevallen, à la (3). Immers, waren er geen voorbeelden van (a) te vinden, dan zouden we voor periode II moeten besluiten dat enkel constructie (x) voorkomt, en ook (3) daartoe moeten rekenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periode III (1350-1500)Meestal treffen we constructie (x) aan:
Soms echter constructie (a):
Daarom moeten we waarschijnlijk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook opvatten als een constructie (a): het woord anxt is weliswaar masculinum, maar de groep is subject (tenzij het een vroeg voorbeeld van accusativisme is). Minder zeker is of we
als een constructie (a) mogen opvatten, omdat een interpretatie met naamvalsflexie hier perfect mogelijk is. Constructie (b) en (c) zijn ons uit periode III niet bekend. Wel is het aantal betwijfelbare gevallen in deze periode groter dan in periode II. En er zijn een enkele keer constructies als:
die we een mix van (a) en (c) zouden kunnen noemen. Mogelijk een voorbode van (c). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periode IV (1500-1600)In periode IV treffen we vooral gevallen aan als
waarvan er weliswaar veel betwistbaar zijn, maar waartussen meer dan waarschijnlijk ook veel constructies van het type (a) zijn. Ook zijn er zinnen als:
die we weer, juist als bij periode III, een mix van (a) en (c) kunnen noemen; mogelijk een voorbode van (c). Overigens zijn ons geen eenduidige gevallen van constructie (b) of (c) uit periode IV bekend. Ook van constructie (x) kunnen we hier geen voorbeeld noemen. Dat zal wel toevallig zijn; waarschijnlijk heeft ze in de 16de eeuw wel bestaan, want we kennen 17de-eeuwse voorbeelden. Constructie (x) zal schaars geworden zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periode V (1600-1700)Af en toe treffen we in de 17de eeuw nog constructie (x) aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veruit het meest gangbaar in de 17de eeuw is echter constructie (a), zowel los gespeld als aaneengeschreven (zie hierover verder paragraaf 5):
Daarnaast treffen we in de 17de eeuw, bijvoorbeeld bij De Ruyter, ook al eens constructie (b) aan:
waarbij Koelmans noteert: ‘De stap naar grafisch soon zet De Ruyter nergens’ (Koelmans 2001, 126). Zo ook geregeld bij bijvoorbeeld Focquenbroch. Heel af en toe treffen we ook constructie (c) al aan (Bredero):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periode VI (1700-1800)Normaal is in de 18de eeuw (in geschreven taal!) nog steeds constructie (a):
Moonen (1706, 261) vermeldt expliciet deze uitzondering op zijn regel dat ‘het byvoeglyke naemwoort (...) het geslachtwoort van het zelfstandige scheidt’; d.w.z. dat normaliter het adjectief tussen lidwoord en substantief in staat. Die situatie doet zich voor bij zulk, zoodaenigh, hoedaenigh en al (--zulke eene gave, --al het goet, --zoodaenigh een gewelt), en ‘wanneer de byvoeglyke naemwoorden de bywoorden hoe, zoo, te en al te (...) voor zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontfangen’ (Moonen 1706,261 ). Daarbij ‘versmelt’ niet zelden het lidwoord met het adjectief:
Al in periode V aangetroffen maar in periode VI veel frequenter is constructie (b):
Bij Wolff en Deken, tweede helft 18de eeuw, is (b) zelfs veruit de meest gangbare constructie. Het oudere zo groot een man, (a) dus, zal dan intussen ouderwets of schrijftalig geworden zijn. Daarnaast treffen we in periode VI, evenals reeds in periode V, constructie (c) aan, maar nog steeds niet vaak. Bij Weyerman bijvoorbeeld uitsluitend (b), en geen (c).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periode V11(1800-1900)In de 19de eeuw wordt constructie (a) nog steeds aangetroffen, maar de frequentie neemt merkbaar af.
Zeker zo gewoon is dan constructie (b):
Daarnaast komt ook constructie (c) al wat vaker voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. BesprekingVatten we onze bevindingen samen, dan is het volgende schema op te stellen:
Het ziet ernaar uit dat de chronologie zo is geweest dat eerst constructie (x) zich voordeed, dat vervolgens (a) opdook, dat daarna (x) min of meer verdween of toch steeds beperkter werd, en (b) en (c) zich aandienden. Het is natuurlijk mogelijk dat een (nog) grotere verzameling teksten een enkel eerder voorbeeld oplevert van (b) of (c). Maar die zullen vóór de 17de eeuw toch uiterst schaars zijn. Het zal ons schema niet wezenlijk veranderen. Hetzelfde geldt voor een wellicht nog te vinden later voorbeeld van (x) of (a). Wellicht is (x) zelfs niet totaal verdwenen. We houden voor mogelijk dat men nog kan zeggen: Ik denk niet dat hij zo grote verantwoordelijkheid aankan. Hoe dit verder ook zij: de gangbare types zijn tegenwoordig (b) zo'n grote verantwoordelijkheid en (c) een zo grote verantwoordelijkheid. De grotere ouderdom van (x) boven (a) is overigens ook om een andere reden dan uit bovenstaand schema blijkt, aannemelijk. In de eerste plaats verschijnt het onbepaalde lidwoord pas rond de 10de eeuw. In de Wachtendonckse Psalmen (ca. 900) is het er nog niet, in de Egmondse Williram (circa 1100) wel. Het gebruik ervan is in de Williram en in het Middelnederlands overigens nog volop in beweging en op veel punten merkbaar verschillend van het tegenwoordige gebruik. In de tweede plaats is voor het Engels al wel eens gesteld dat so hardy a here pas in de 13de eeuw voor het eerst verschijnt. En ‘similar constructions with too, how, full and thus do not occur until the fourteenth century’ (CHEL II, 215). Een parallelle ontwikkeling in het Nederlands is waarschijnlijk. De talrijke betwijfelbare gevallen (flexie of enclitisch lidwoord?) zijn waarschijnlijk niet enkel maar een descriptief probleem voor de hedendaagse onderzoeker, maar ook precies de situatie waaruit door herinterpretatie van de casusuitgang tot lidwoord constructie (a) kon ontstaan. Dat is wat wij veronderstellen, en nu willen toelichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weijnen (1976, 46) heeft wel gelijk dat 17de-eeuwse spellingen als soo onvermoejbr' een vlijt aantonen dat men in de constructie een lidwoord aanvoelde, maar men moet dan meteen ook vaststellen dat Middelnederlandse spellingen als in (4) So hovesch een cnape is Martinet (R 1217) schaars zijn, en waarschijnlijk pas 14de-eeuws. Overigens staat tegenover Weijnens observatie dat zelfs in de 17de eeuw, als clisisvormen al meestal geweerd worden, een schrijfwijze als wanneer iemant so groten vermaeck schept in (...) sinspellinge op te soecken (DU 113) nog heel veel voorkomt. De situatie is waarschijnlijk gedurende eeuwen nogal diffuus geweest, waarbij de eerste schaarse herinterpretaties reeds 13de-eeuws waren, en waarbij zelfs nog in de 17de eeuw lang niet voor iedereen vaststond dat de constructie een lidwoord bevatte. Het ziet ernaar uit dat Stoett (1923, 90) wel wat voortvarend hetgeen hij voor de 17de eeuw in de vakliteratuur had gelezen, van toepassing verklaard heeft op het Middelnederlands. In de Middelnederlandse periode zal door de meeste taalgebruikers
als een vorm met casusuitgang opgevat zijn, en niet als vorm met enclitisch lidwoord. In dit verband is een observatie van Van Haeringen bijzonder interessant. Ofschoon hij zelf geneigd is vooral clisisvormen te zien in het Middelnederlands, wijst hij erop dat het ‘merkwaardig’ is, ‘dat we in het oudere Middelnederlands (...) nooit eens een geflecteerde vorm van een in deze enclitische positie aantreffen’ (vHaeringen 1953/1954, 176). Onzes inziens is dat een extra argument dat het aanvankelijk niet een lidwoord was, maar een flexie-uitgang. In de 17de eeuw, wanneer men een los lidwoord spelt, zien we wel buiging, als in
Maar zelfs in de 17de eeuw, in de eveneens talrijke zogenaamde clisisvormen, ontbreekt flexie, hetgeen niet voor de clisistheorie pleit. Althans lang niet iedereen zag er een lidwoord in. Van Haeringen schrijft: ‘Als inderdaad de gangbare verklaring van de eigenaardige vormen juist is [nl. zoo grooten slaverny etc. ontstaan uit clisis; vdH. & vdV], dan mogen we op zijn minst vaststellen dat de oorspronkelijke geleding al vroeg verduisterd is’ (vHaeringen 1953/1954, 177). Wij menen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat die ‘gangbare verklaring’ niet juist is, en dat veeleer constructie (x) de oudste is, waaruit door herinterpretatie van de flexievorm tot lidwoord constructie (a) ontstond, een lidwoord dat in toenemende mate ook wel los geschreven werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. SlotPrecies andersom dus dan bij de ‘gangbare verklaring’, die steeds benadrukt dat zo groten man het enclitisch resultaat is van zo groot een man, stellen wij onze analyse dat zo groot een man (constructie a) zijn ontstaan te danken heeft aan een heranalyse van so groten man, waarin -en van huis uit casusflexie was. Het is niet zeker of constructie (a), in zijn gedaante met los geschreven lidwoord, werkelijk tot de alledaagse taal heeft behoord. Het is mogelijk dat zo groot een man alle eeuwen van zijn bestaan slechts een schrijftalige weergave is geweest van een gesproken zo groten man. Waarbij de schrijvers en de spellers in feite een onjuiste analyse maakten van de gesproken realiteit. Aanvankelijk is dat, naar ons idee, zelfs wel zeker. Of het ook voor de 17de en 18de eeuw geldt, is minder duidelijk. Met de terminologie van P.C. Paardekooper zou men misschien kunnen zeggen dat zo groot een man ‘tekst’ is, en zo groten man ‘taal’. Of zo groot een man wellicht vanuit ‘tekst’ ook doorgedrongen is tot ‘taal’, lijkt ons moeilijk te beslissen. Wat eerst een verkeerde analyse was, kan op den duur een goede analyse geworden zijn. In het Engels lijkt constructie (a) geheel en al ‘taal’ te zijn geworden. Als dit juist is, zou het verklaren hoe een lidwoord op zo'n voor het Nederlands ‘vreemde’ plaats kwam te staan: tussen adjectief en substantief. Een plaats, daar mag wel op gewezen worden, waar het bepalend lidwoord nooit is doorgedrongen. De verklaring is dan: de constructie heeft haar bestaan aan een vergissing te danken. En toen in de gesproken taal de steun van zo groten man verdween, werd uiteindelijk in de 19de eeuw zo groot een man uit de schrijftaal opgeruimd. Onverklaard blijft vooralsnog waarom de ontwikkeling op den duur in het Nederlands een andere weg gegaan is dan in het Engels. De constructies (b) en (c), het zij met nadruk gesteld, behoeven niet opgevat te worden als mutaties op (a); zij kunnen zeer wel opgevat worden als toevoeging van een lidwoord aan constructie (x). Dat de ontwikkeling ook vandaag de dag niet tot stilstand is gekomen, moge onder andere blijken uit de voortgaande versmelting van zo + een tot zo'n (vgl. De Rooij 1989). In de combinatie wordt, althans regionaal (o.a. in delen van Noord-Holland en in Vlaams-België), niet meer een lidwoord aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevoeld, zodat het geheel combineerbaar wordt met meervouden. Het vroegste voorbeeld daarvan ons bekend, is van de tweede helft van de 19de-eeuw:
Maar dat is stof voor een ander artikel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronvermelding bij de citaten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|