Taal en Tongval. Jaargang 55
(2003)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
BoekbesprekingenHerman Cools, Het dialect van Beveren en zijn deelgemeenten. Met toelichtingen over afwijkingen in Doel, Haasdonk, Kallo, Kieldrecht, Melsele, Verrebroek en Vrasene door Abdon Van den Bogaert. Uitgave Gemeentebestuur van Beveren met medewerking van de Hertogelijke Heemkundige Kring ‘Het Land van Beveren’ (600 blz.). Te bestellen bij de Infodienst van de Gemeente Beveren, Grote markt 2, B-9120 Beveren (tel. ++32(0)3 7501580) tegen 24€.Dialectverlies is niet alleen een dankbaar onderzoeksdomein voor dialectologen en sociolinguïsten. Het is overal ook een werkelijkheid die de dialectsprekers zelf beroert en bezighoudt. Sedert vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw tengevolge van de toegenomen mobiliteit, de veralgemeende scholing en de invloed van de media het proces van dialectverlies en regiolectisering in Vlaanderen is ingezet, ziet de generatie die het dialect nog goed beheerst met lede het teloorgaan van de dialectkennis steeds versnellen en het einde van het autochtone dialect naderen. Velen die het dialect als eerste of enige moedertaal hebben leren kennen, voelen zich dan ook ertoe genoopt om die bedreigde schat te koesteren en te bewaren. Geen betere oplossing, denkt men, dan om die taalschat, vooral de woordenschat op te tekenen. Overal in den lande zijn in de jongste decennia plaatselijke dialectwoordenboeken ontstaan. Ze getuigen allemaal van dezelfde bekommernis, die ze trouwens delen met de wetenschappelijke regionale projecten als het WVD, WBD, WLD, WALD e.a., nl. om de laatste fase van een eeuwenlange ontwikkeling vast te leggen, voor het daartoe te laat is. De ene zijn al beter dan de andere. Sommige zijn ludiek opgevatte of ietwat sensationele woordverzamelingen geworden, andere getuigen van gedreven werkkracht van enkelingen of van werkgroepen die er echt iets goeds van wilden maken, en daarin ook zijn geslaagd. Dat is zeker het geval met de werkgroep van de gemeente Beveren (I 178) in het Waasland en de gefusioneerde dorpen Doel (1148), Haasdonk (I 181), | |
[pagina 110]
| |
Kallo (I 151), Kieldrecht (I 147), Melsele (I 171), Verrebroek (I 150) en Vrasene (I 177), die onder de leiding van de twee auteurs tot een merkwaardig en zeer waardevol Bevers woordenboek zijn gekomen. De auteurs danken hun belangstelling voor de volkstaal vooral aan hun heemkundige activiteit. Als zodanig zijn ze ook jarenlang betrokken bij het invullen van dialectvragenlijsten van het WVD en van het Meertensinstituut. Van die bezigheid zijn ze gebeten geraakt en ze hebben ook assisitentie willen inroepen van deskundige hulp. Met name heeft dr. J. Van Keymeulen, auteur van Hoe schrijf ik een dialectwoordenboek? Een handleiding voor de amateurlexicograafGa naar voetnoot1, de kans gekregen om de werkgroep te begeleiden en ervoor te zorgen dat een volwaardig lexicografisch product in het licht werd gegeven. Toch blijft het Bevers woordenboek het werk van amateurs. Dat mag al blijken uit de Handleiding voor het gebruik waarin blz. 14-24 de dialectspelling wordt verantwoord. Hoewel de auteurs worstelen met het onderscheid tussen teken en klank is uit de beschrijving van de klanken en de consequente uitspraak-spelling in de voorbeelden een wetenschappelijk betrouwbaar corpus van dialectmateriaal verzameld en ontsloten. De trefwoorden of ingangen geven het woordmateriaal wel in vernederlandste vorm weer. Dat optimaliseeert de toeganklijkheid en maakt een register overbodig. Waar het verband tussen de dialectische uitspraak en het A.N. niet evident is, wordt de uitspraakspelling wel als entry gegeven met een verwijzing (b.v. aakrekel zie heikrekel). M.i. zouden die verwijzingen veel meer hebben mogen voorkomen ten behoeve van de niet-streekeigen gebruiker, b.v. bij derp, derpel door te verwijzen naar dorp, dorpel. Toch is soms ten onrechte van het principe van een vernederlandst trefwoord afgeweken, b.v. in daug, daugen, dauken, dauver voor respectievelijk duw, duwen, daken (= ‘genaken’), daver. Hier en op een behoorlijk aantal plaatsen meer zou een verwijzing op zijn plaats geweest zijn. Het ontbreken ervan ligt eraan dat de auteurs soms duidelijk het inzicht missen in de genese van een dialectwoord, b.v. bij de oekerste, dat ten onrechte verklaard wordt als ‘dewelke’, waar hier het A.N. ‘welke’ als verklaring gegeven diende te worden, maar waar de dialectvorm ‘dewelkste’ aan de basis van ligt, zoals uit de opgave van het trefwoord dewelkste ook blijkt. Bij de samenstelling van de macrostructuur is men kritisch te werk gegaan en heeft men terecht die woorden geweerd die in betekenis niet van het | |
[pagina 111]
| |
A.N. verschillen, tenzij ze voorkomen in idiomatische uitdrukkingen. En die zijn er in overvloed. Precies in de veelheid aan verzamelde vaste woordverbindingen en uitdrukkingen ligt de rijkdom en grote attractiviteit van dit woordenboek. Bovendien zijn er heel wat verwijzingen naar synoniemen of zinverwante woorden, wat een beter inzicht verschaft in de structuur van de woordenschat. Het Bevers woordenboek is dan ook een zeer welkome aanvulling bij het Waasch Idioticon van Amaat Joos en het Lokers Woordenboek van Marcel Pieters. Het Bevers woordenboek is niet alleen een prettig leesboek voor de Waaslander, het betekent een echte verrijking voor de dialectlexicografie in Vlaanderen en Nederland. Het mag dan ook niet ontbreken op de boekenplank van de dialectliefihebber of onderzoeker.
Hugo Ryckeboer, Gent. Hieronder verschijnt een antwoord op een eerdere recensie in dit tijdschrift. De redactie beschouwt de publicatie van een dergelijk antwoord niet als een principieel recht en wil er de nadruk op leggen dat ze het tijdschrift liefst niet openstelt voor dergelijke polemieken. | |
Boekbespreking en ideologieIn Taal en Tongval 54 (2002), aflevering 1, p. 76-79, staat een bespreking door Germen J. de Haan van ‘In skiednis fan 'e Fryske taalkunde’ (onder redactie van Anne Dykstra en Rolf H. Bremmer). Ruim een vierde deel van die bespreking heeft De Haan gewijd aan mijn bijdragen aan het boek. Zijn beoordeling van die bijdragen is even negatief als de rest van zijn bespreking. Nu valt er over de kwaliteit van zulke bijdragen te twisten en daar wil ik hier verder niet op ingaan. Maar ik stel er prijs op een ander punt in zijn bespreking wel recht te zetten. Naar aanleiding van mijn inleiding tot het boek spreekt De Haan van ‘een omissie die wellicht ook ideologisch te duiden valt’. En hij zegt in dat verband dat het er, wat Feitsma betreft, op lijkt, dat ‘de Chomkyaanse revolutie aan de Friese taalkunde is voorbijgegaan’. Bij zijn behandeling van mijn hoofdstuk over de grammaticastudie signaleert hij dan weer dat ik de generatieve grammatica daar wel heb behandeld, maar toch culmineert zijn critiek in de constatering dat Feitsma zich ook hier ‘bij haar selectie van onderwerpen | |
[pagina 112]
| |
kennelijk meer heeft laten leiden door bewegingsideologische, dan door taalkundige overwegingen.’ Uit de kritiek van De Haan moet ik opmaken dat hij mij een (ideologische) tegenzin in de generatieve grammatica toeschrijft, waardoor ik die naar vermogen steeds zou hebben genegeerd. Dat blijkt niet uit mijn tekst en De Haan kan dat ook niet met feiten staven. Integendeel: bij de geboorte van het eerste generatieve initiatief in de frisistiek (de UvA-scriptie van De Waart in 1971) was ik (aan de VU) als geboortehelper aanwezig; en Trinus Riemersma schreef in 1979 zijn scriptie over generatieve fonologie mede in het kader van de studierichting Fries bij mij aan de VU.. Ik weet wel, dit gebeurde vóór de intocht van De Haan in de frisistiek, maar daarom is het nog wel echt gebeurd. Wat niet echt waar is, is dat het etiket ideologisch (volgens De Haan ongeveer hetzelfde als ‘frysksinnich’) gelijkgesteld mag worden met onwetenschappelijk, zoals De Haan bij voorkeur doet.
Tony Feitsma |
|