Taal en Tongval. Jaargang 53
(2001)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||
José Cajot
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||
Als jonge leraar ging hij aan het atheneum te Koekelberg en vervolgens te Hasselt aan de slag. Het grootste gedeelte van zijn beroepsloopbaan situeert zich echter in zijn geboortestad Tongeren waar hij een voltijds lessenrooster aan het Koninklijke Atheneum combineerde met o.a. een halftijds docentschap aan de Katholieke Middelbare Normaalschool. Een zware slag is voor hem het verlies van zijn eerste echtgenote Wilhelmina Rogister in 1962 geweest dat de zorg voor zijn gezin plots grotendeels op zijn schouders legde. In 1974 hertrouwt hij met Fernande Perick en verkiest een poos niet alleen het onderzoekscomfort maar vooral de privacy van de universiteitsstad Leuven. Na vijf jaar keert hij naar Tongeren terug.
André Stevens werd in 1953 bestuurslid van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap. In 1958 werd hij in de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie opgenomen, en was in de periode 1977-79 voorzitter van haar Vlaamse afdeling. In 1975 was hij medestichter van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde.
Stevens' eerste artikelen zijn bijdragen tot de toponymie van Limburgs en Luiks Haspengouw die vanaf 1944 verschijnen - naamkundige studies maken ongeveer één derde van zijn gepubliceerde wetenschappelijke productie uit. Zijn monografisch naamkundig onderzoekswerk was eveneens in theoretisch-methodologisch opzicht richtinggevend of resulteerde in een praktische handleiding voor straatnaamgevers. Ook de laatste jaren van zijn leven waren aan de beoefening van deze tak van de taalkunde gewijd. Zelfs op de dag van zijn overlijden begaf zich ‘prëfêssër Stêvës’ (zo heetten de Tongenaren hun geliefde geleerde stadsgenoot, en zo spelt hij deze woorden in zijn Diksjënêer) nog via de Maastrichterstraat, de handen op de rug, naar het stadsarchief om er aan zijn plaatsnamenstudie over Lauw (sinds 1977 deel van Tongeren) te werken.
Blijvende verdiensten voor de dialectologie heeft André Stevens verworven met zijn inzichten in de opbouw van het Limburgse taallandschap die hij in drie bijdragen tussen 1949 en 1952 formuleerde. In zijn studie over het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord du/dijn stuurde hij met succes het - overigens ingewikkelde - verklaringsmodel van de bekende Duitse taalkundige Theodor Frings bij; diens veronderstellingen konden intussen namelijk het door Stevens ruimtelijk, stilistisch, sociologisch en chronologisch precies gesitueerde gebruik van de pronominale vormen in Limburg niet meer aan. De twee andere dialectologische artikels vormen als wetenschappelijke prestatie één geheel: in het eerste beschrijft hij de oostelijke, westelijke en noordweste- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||
lijke taalgolven die Haspengouw als receptief dialectgebied onderging; het tweede geeft de ruimtelijke weerslag van deze invloedsgolven weer. Het voor iedereen grijpbare onderzoeksresultaat is een meesterlijk getekende mozaïekkaart waarop isoglossen de meer dan honderd steentjes - tegelijk van elkaar scheiden én ze weer tot arealen verzamelen. Elk van deze twee bijdragen werd later nog tweemaal heruitgegeven.
Zes bijdragen heeft Stevens aan het dialectologisch vaktijdschrift Taal en Tongval geleverd, waarvan het hierboven vermelde artikel over de voornaamwoorden in de eerste jaargang. Hoewel in dit verband zeker zijn studie over de dialectbenamingen voor de broodschieter (ovenpaal) niet onvermeld mag blijven, heeft mij zijn artikel in de zevende jaargang - over de Limburgse tweetonigheid het meest aangesproken. Nadat hij in 1952 als eerste de oostelijke afbakening van dit voor Nederlandstaligen bij uitstek Limburgse verschijnsel met succes had beschreven en dit hoofdstuk daarmee met enige suffisantie als afgesloten had kunnen beschouwen, blijkt in 1955 pas hoe groot de eisen waren die hij aan zijn eigen wetenschappelijk bedrijf stelde: zonder weliswaar een oplossing te kunnen bieden, trekt hij onrustig zijn eigen polytone bevindingen m.b.t. een gebiedje tussen Tongeren, Bilzen en Maastricht weer in twijfel. Terecht, zoals tientallen jaren later zou blijken.
In diezelfde periode werkte hij aan de Reeks Nederlandse Dialect-atlassen mee voor het zuiden van Belgisch-Limburg en voor het hele Germaans-sprekende Overmase gebied van de provincie Luik. Uiteindelijk zijn er in het achtste deel van de RNDA slechts 46 opnamen van zijn hand gepubliceerd. Een aantal door hem geënquêteerde dialecten werd niet weergegeven (dat kan een selectie van de hoofdredactie geweest zijn), maar om nog niet opgehelderde redenen zijn de in de atlas gepubliceerde gegevens voor bijv. Tongeren, Lauw, Rutten, Sluizen/Mal, Berg/Ketsingen, Piringen, Borgloon, Sint-Truiden, Bilzen etc., voor welke plaatsen hij opnames had ingezonden, niet verzorgd door André Stevens, maar door E. Blancquaert. Kwaliteitsoverwegingen kunnen hierbij echter bezwaarlijk een rol gespeeld hebben: in een vergelijkende structuralistische beoordeling van een aantal transcripties kent Goossens aan Blancquaert voor Genk de kwalificatie ‘unbefriedigend’ toe, terwijl Stevens voor Montzen (gelegen tussen Voeren en Eupen) met ‘ausgezeichnet’ onderscheiden wordtGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||
Na tien jaar pauze begint in het midden van de jaren zeventig Stevens' tweede productieve periode, waarin o.a. zijn reeds aangehaalde Leidraad bij de straatnaamgeving en -wijziging en zijn studie over de plaats van de Truierlandse dialecten in het Limburgs-Brabantse overgangsgebied van Haspengouw en Hageland verschijnen. Het ruimtelijk zwaartepunt van zijn publicaties ligt nu echter in zijn geboorteplaats. Naar aanleiding van de viering van 2000 jaar Tongeren voltooit hij in 1986 zijn immens dictionaireproject en legt nooit eerder geziene kwaliteitsmaatstaven voor een lokaal dialectwoordenboek aan. Inzake omvang telt het werk ca. veertienduizend trefwoorden en ruim 900 pagina's, het bestrijkt honderd jaar Stadstongers met vermelding van Bargoense en vaktaalwoorden. Het evenaart een woordenboek van de standaardtaal door zijn precieze en leesbare opgave van de uitspraak en de grammaticale informaties; het overtreft alle soortgenoten door de zorgvuldige weergave van de historische en sociale geleding van de woordenschat; daardoor zien we woorden opkomen en andere uitsterven of vernemen we dat ze bij de volksklasse in zwang zijn of tot het Burgertongers gerekend moeten worden.
Zelf heb ik André Stevens een kleine dertig jaar geleden leren kennen. Op menselijk vlak heb ik steeds de bescheidenheid, de beminnelijkheid en de terughoudendheid bewonderd waarmee hij spontaan en zonder schroom of preutsheid zijn rake, kritische en van wijsheid getuigende opmerkingen over de meest diverse aspecten van het leven formuleerde. Zijn oordeel drong hij nooit op, maar luisterde belangstellend en geduldig naar de mening van anderen. Zijn eruditie en zijn professionaliteit waren niet alleen aan belezenheid en studie te danken maar ook aan kennis van het veld ontsproten: als goed dialectoloog was hij geen wereldvreemd kamergeleerde maar een ervaringsdeskundige die op stevige - vaak zelf blootgelegde - fundamenten hypotheses formuleerde en deze voortdurend aan de realiteit toetste. Tot in zijn laatste levensmaanden waren zijn grondige maar tevens parate kennis van de historische taalkunde en zijn scherp inzicht in de ruimtelijke en tijdsgebonden opbouw van de taal in de Schelde-Maas-Rijnregio een verrijking bij elke ontmoeting. Helaas kunnen we nu niet meer bij hem te rade gaan voor de problemen waarvoor hij de oplossing kende, maar die uit voorzichtigheid nooit aan papier heeft durven toevertrouwen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||
Publicaties van André StevensGa naar voetnoot2
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||
|
|