Taal en Tongval. Jaargang 53
(2001)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
BoekbesprekingenHermann Niebaum, Jürgen Macha, Einführung in die Dialektologie des Deutschen. Tübingen, Max Niemeyer Verlag, 1999. (Germanistische Arbeitshefte; 37). ISBN 3-484-225137-9; ISSN 0344-6697. 226 Blz. Ill. DM 29,80.In 1983 verscheen in de de bekende reeks Germanistische Arbeitshefte als band 26: Dialektologie, eine Einführung, van de hand van Hermann Niebaum, een inleiding van 133 bladzijden. Het hier te bespreken boek is niet de tweede druk van deze Einführung, maar een geheel nieuw boek, dat hij maakte samen met zijn collega Jürgen Macha. De uitgever heeft dat duidelijk aangegeven door deze uitgave bandnummer 37 te geven, band 26 is geschrapt. Het nieuwe boek is bijna eens zo dik geworden. De opbouw van deze Einführung is heel transparant, na een voorwoord en lijst van afbeeldingen volgt deel I: Het object van de dialectologie, met als eerste paragraaf - nauwelijks te vertalen - ‘Bezeichnungsgeschichte und Bedeutungsgeschichte der Dialektologie des Deutschen’ en -2. Beknopte en systematische behandeling van enige grondbegrippen. Deel II behandelt de methodologie in vijf paragrafen: -1. De basis, -2. De materiaalverzameling, -3. Transcriptie (vergelijking van systemen), -4. Presentatie van de gegevens en -5. Computer en dialectologie. Deel III, Richtingen en zwaartepunten in de Duitse dialectologie is het meest uitgebreide deel, het telt maar liefst twaalf paragrafen. 1. Het begin, -2. Ontstaan en ontwikkeling, -3. Dialectologie als linguïstische discipline (‘linguïstisering’ van de dialectologie), -4. Indeling, -5. De intralinguïstische interpretatie van dialectgegevens, -6. De extralinguïstische interpretatie van dialectgegevens, 7. Dialectleografie toegelicht aan de hand van het Thüringisches Wörterbuch, -8. Tweedimensionale dialectologie aan de hand van de Mittelrheinische Sprachatlas, -9. Historische dialectologie aan de hand van de Historische Südwestdeutsche Sprachatlas, -10. Het areale onderzoek van de dagelijkse taal, 11. Synchroon op de dagelijkse samenleving betrekking hebbende dialectologie, sociodialectologie of ook wel communicatieve dialectologie. Deze paragraaf is weer onderverdeeld in subparagrafen: -11.1. Schets van het onderzoeksterrein, -2. Dialect in sociale en situatieve context en -3. Dialect en sociale waardering. Paragraaf-12. behandelt de toegepaste dialectologie, met twee subparagrafen: -12.1. Dialect en school en -12.2. Dialect en de massamedia. Hoofddeel IV is een overzicht van de Duitse dialectgebieden en V. een bibliografie van 26 bladzijden. De Germanistische Arbeitshefte zijn echte studieboeken voor studenten, met vragen en opdrachten door het hele boek heen. Aan het einde van de verschillende paragrafen wordt systematisch naar de belangrijkste literatuur verwezen. | |
[pagina 111]
| |
Ondanks de bescheiden omvang was Niebaum 1983 al een indrukwekkende inleiding, waarin een gedegen overzicht werd gegeven van de Duitse dialectologie en waarin door de knappe literatuurverwijzingen ook gebieden als de geschiedenis van het vak en de plaats binnen de ontwikkeling van de Germanistiek duidelijk aan de orde kwamen. Deze uitgebreide nieuwe versie, waarin men de hand van een zuinige uitgever bespeurt, is eigenlijk meer dan eenvoudigweg een inleidend studieboek. De auteurs hebben hun uiterste best gedaan het hele rijke panorama van de Duitse dialectologie te tonen en ze zijn erin geslaagd daarbij gelijkelijk aandacht te besteden aan het historische en aan het contemporaine. Ze moesten daarbij heel economisch te werk gaan. Dat laat zich goed aflezen uit bijvoorbeel II.5. ‘Computative Verfahren’ (blz. 39 vv.) het wezenlijke wordt verteld, voor belangrijke details wordt naar de literatuur verwezen en als laatste mogelijkheid wordt via een voetnoot -in dit geval noot 38- nog iets toegevoegd. Deels een zuinigheidsmaatregel, maar meestal een bewijs van de grote wetenschappelijke nauwkeurigheid waarmee de auteurs te werk gingen. Hoe in kort bestek werkelijk belangrijke zaken aan de orde gesteld worden, laat zich heel goed illustreren aan de hand van wat op blz. 55, bij de behandeling van de z.g. ‘Marburger Schule’ wordt gezegd over Wenker die met zijn taalatlas de stelling van ‘Ausnahmlosigkeit der Lautgesetze’ van de ‘Junggrammatiker’ zou hebben willen bewijzen. De uitgebreide literatuur is tot op de laatste stand bijgewerkt. Niebaum 1983 vormde uiteraard de basis voor deze uitgave en wat opvalt is dat toen al in grote lijnen alle onderdelen aanwezig waren. Niebaum-Macha 1999 kon uitvoeriger zijn met betrekking tot de sociodialectologie en vooral de ontwikkeling in de bestudering van de dagelijkse omgangstaal, het contemporaine deel. Maar ook nieuwe inzichten in en resultaten van het historisch onderzoek zijn royaal opgenomen. Al spreekt de titel van ‘die Dialektologie des Deutschen’, het boek is ook voor de algemene dialectologie van belang. Theorieën en methodes zijn niet van een taalgebied afhankelijk en in de ontwikkeling van de discipline en voor de vakgeschiedenis is de Duitse dialectologie toonaangevend geweest. Voor de Nederlandse dialectologie is deel IV ‘Overzicht van de Duitse dialectgebieden’ van direct belang, met name de kaart ‘Gliederung des geschlossenen kontinentalwestgermanischen Sprachraums um 1900’ en vooral wat met betrekking tot de Nederland-Duitse staatsgrens rond 1900 wordt opgemerkt (blz 194). Voorts afbeelding 3, op blz. 28 over de verhouding ons en uns in de oostmnl. en westmnd. ambtelijke teksten en 7, blz. 35, waarop de plaats van de Fränkische Sprachatlas binnen de ‘Bearbeitungsgebiete der deutschen Kleinraumatlanten’ wordt aangegeven. Einführung in die Dialektologie des Deutschen is een helder, goed opgebouwd en boeiend geschreven boek, waarmee niet alleen studenten hun voordeel kunnen doen. Een echte aanrader. Ik zei het hierboven al, een zuinige uitgever slaagde erin zo'n goed boek voor zo weinig geld op de markt te brengen. Maar dat is uiteindelijk ook weer de verdienste van Hermann Niebaum en Jürgen Macha die een drukklare tekst moesten aanleveren.
J.B. Berns | |
[pagina 112]
| |
Jan Goossens: Ausgewählte Schriften zur niederländischen und deutschen Sprachund Literaturwissenschaft. Herausgegeben von Heinz Eickmans, Loek Geeraedts und Robert Peters. (Niederlande-Studien Band 22). Münster etc.: Waxmann. ISBN 3-89325-871-X. 564 blz.In het voorjaar van 2000 is Jan Goossens 70 geworden. Naar aanleiding daarvan hebben drie van zijn oud-studenten uit Münster een keuze uit zijn filologische opstellen uitgegeven. Er werden 29 artikelen geselecteerd, waarvan het oudste in 1962, het jongste in 1998 is verschenen. Dat maakt samen ongeveer één tiende uit van wat Goossens in de loop van zijn wetenschappelijke loopbaan sinds 1956 heeft gepubliceerd. 16 van de teksten die hier opnieuw worden uitgegeven zijn in het Duits, de rest in het Nederlands geschreven. Een deel van de opstellen is oorspronkelijk in Duitse en Nederlandse tijdschriften verschenen, waaronder Taal en Tongval. Andere artikelen zijn gepubliceerd in feestbundels en in de handelingen van een reeks taal- en letterkundige congressen. Een enkele keer werd een hoofdstuk uit een omvangrijkere publicatie geïsoleerd (Umlaut en palatalisatie in de Nederlandse dialecten, uit Middelnederlandse vocaalsystemen van 1980, blz. 229-253). Omdat vooral de buitenlandse feest- en congresbundels vaak moeilijk bereikbaar zijn is deze heruitgave bijzonder welkom.
In hun voorwoord geven de uitgevers toe dat hun selectie niet vrij is van willekeur. De bedoeling is een doorsnee te laten zien van het wetenschappelijk werk van Goossens, zonder daarbij te proberen de actueelste stand van het onderzoek te reflecteren. Het pleit voor de kwaliteit van de meeste artikelen dat ze ook na ettelijke jaren nog steeds geen actualisering behoeven. Slechts in vier gevallen (Aspekte der niederländischen Familiennamengeographie uit 1978, blz. 123-137; Oudnederlandse en Vroegmiddelnederlandse letterkunde uit 1982, blz. 453-479; Tesi samanunga was edele unde scona uit 1975, blz. 481-492; Zur wissenschaftlichen Bewertung der Veldeke-Ausgaben von Theodor Frings und Gabriele Schieb uit 1969, blz. 493-511) heeft de auteur een kleine ‘Nachtrag’ van niet meer dan een paar regels toegevoegd. Drie keer gaat het daarbij om een verwijzing naar een uitgebreidere en/of in een andere taal verschenen latere versie van hetzelfde opstel. In het vierde geval (Veldeke 1969) wordt naar Goossens' eigen publicatie van de nieuw ontdekte Servatius-fragmenten uit het jaar 1991 verwezen, waardoor enkele details uit het artikel van 1969 bijgesteld konden worden. Omdat in aansluiting op het artikel Oudnederlandse en Vroegmiddelnederlandse letterkunde uit 1982 wordt meegedeeld dat de gerevideerde versie van 1995 nieuwe inzichten bevat, kan men zich afvragen of het niet zinvoller geweest zou zijn om meteen de jongere tekst te publiceren. Afgezien van deze kleine toevoegingen en de uniformisering van citaten en voetnoten zijn de oorspronkelijke teksten ongewijzigd uit de oudere publicaties overgenomen.
Met het oog op de wetenschappelijke veelzijdigheid van Jan Goossens hebben de uitgevers er goed aan gedaan de geselecteerde opstellen niet in chronologische volgorde te plaatsen maar thematisch te rangschikken. Er worden vijf hoofdafdelingen onderscheiden: Sprachgeographie, Flämische Soziolinguistik und Sprachpflege, Deutsch und Niederländisch im Vergleich, Niederdeutsch en Literatur des Mittelalters. Het hoofdstuk taalgeografie is daarin duidelijk het belangrijkste. Het omvat 15 opstellen, beslaat exact de helft van de bundel en is in drie onderafdelingen opgesplitst: Theorie und Methoden, Fallstudien en Im Dienst der niederländischen Sprachgeschichte. In de | |
[pagina 113]
| |
eerste van deze drie heeft men ook aan de naamkunde een bescheiden plaatsje toegekend (Aspekte der niederländischen Familiennamengeographie uit 1978, blz. 123-137). Kenners van het oeuvre van Jan Goossens zullen gemerkt hebben dat één belangrijk onderwerp in het boek niet aan bod komt, namelijk zijn publicaties over de Nederlandse, Nederduitse en Latijnse dierenepiek. Aan dit thema kon in deze bundel voorbijgegaan worden omdat in 1998 Goossens' verzamelde opstellen op dit gebied apart zijn verschenen.Ga naar voetnoot1
In het omvangrijke hoofdstuk taalgeografie komen vrijwel alle belangrijke dialectologische thema's uit het werk van Goossens aan bod: de methodiek van de dialectologie en de afbakening van dialectologische probleemgebieden in taalatlassen (Dialektologie im Zeitalter der Variablenforschung uit 1977, blz. 53-69; Die Begrenzung dialektologischer Problemgebiete uit 1971, blz. 13-27), polysemievrees (gelijknamig artikel uit 1962, blz. 85-102), de umlaut in het Nederlands (Umlaut en palatalisatie in de Nederlandse dialecten uit 1980, blz. 229-253 annex Primaire en secundaire umlaut in het Nederlandse taalgebied uit 1989, blz. 255-259), de kartering van historisch taalmateriaal (Historische en moderne taalgeografie uit 1973, blz. 29-51), de tereinafbakening tussen dialectologie en sociolinguïstiek (Zum Verhältnis von Dialektologie und Soziolinguistik. Der Standpunkt eines Dialektologen uit 1980, blz. 71-83) en de ruimtelijke ontwikkeling van het Nederlandse taalgebied (Herauslösung und Herausbildung des Niederländischen uit 1984, blz. 197-211; Hoe is het Nederlandse taalgebied tot stand gekomen? uit 1996, blz. 261-278). Hiermee zijn nog lang niet alle onderwerpen genoemd die met één of meer bijdragen in dit eerste deel van de bundel zijn vertegenwoordigd. Het zal echter wel duidelijk zijn dat enige overlap tussen de diverse artikelen niet te vermijden was. Het meest opvallend is in dit verband zeker de kaart van de na apocope van de schwa stemhebbend gebleven auslautende occlusieven in het Limburgs, die uitvoerig behandeld wordt in De tweede Nederlandse auslautverscherping (1977, blz. 141-158, hier 151 e.v.), maar al twee keer eerder was weergegeven en besproken (zie de kaartjes op de blz. 63 en 78 en de nagenoeg identieke tekst op de blz. 64-66 en 77-79).
In het hoofdstuk Flämische Soziolinguistik und Sprachpflege is het bekende opstel over Vlaamse purismen (1975, blz. 281-298) opgenomen. Onder de rubriek Deutsch und Niederländisch im Vergleich komt men het spraakmakende Was ist Deutsch - und wie verhält es sich zum Niederländischen? (blz. 331-358) tegen, dat voor het eerst in 1971 als zelfstandig deeltje in de reeks Nachbarn van de Nederlandse Ambassade in Bonn werd uitgegeven. Het hoofdstuk over het Nederduits bevat een boeiend artikel over de verschillen in de ontwikkeling van de sociolinguïstiek in de voormalige DDR en de Duitse Bondsrepubliek (Niederdeutsche Soziolinguistik in Ost und West uit 1983, blz. 397-412) en een speurtocht naar de (verschuivingen van de) grens tussen het z.g. Niederfränkisch en Niedersächsisch in het noordoosten van het Nederlandse taalgebied (Zwischen Niederdeutsch und Niederländisch. Die Dynamik der ostniederländischen Sprachlandschaft uit 1990, blz. 425-450). In de afdeling Literatur des Mittelalters tenslotte wordt de geschiedschrijving van de oudste fase van de Nederlandse letterkunde gerevideerd op grond van de publicatie van Reeks II van het Corpus van Middelnederlandse teksten van M. Gysseling (Oudnederlandse en Vroegmiddelnederlandse letterkunde uit 1982, blz. 453-479). Verder wordt o.a. aandacht besteed aan Limburgse heiligenlevens en aan | |
[pagina 114]
| |
het ten onrechte als ‘kroniek’ te boek staande heldenepos over de slag bij Woeringen door Jan van Heelu (Middelnederlandse levens van Maaslandse heiligen uit 1989, blz. 513-533; Herzog Jan I. von Brabant und der Limburgische Erbfolgekrieg in der mittelalterlichen niederländischen und deutschen Literatur uit 1988, blz. 535-549).
Bij het bovenstaande overzicht hebben we telkens maar een greep uit de diverse artikelen gedaan die in de bundel zijn opgenomen. Het zou niet moeilijk vallen om spontaan nog een aantal andere titels te noemen, die eveneens een plaatsje verdiend zouden hebben. Ik denk b.v. aan de indelingskaart van de Nederlandse dialecten in het artikel Niederländische Mundarten - vom deutschen aus gesehen (Niederdeutsches Wort 1970), aan het fraaie essay Wat is Middelnederlands? uit 1979 (verschenen in de inleiding tot de bloemlezing Het niet-literaire Middelnederlands van R. Willemyns) of aan het nog steeds actuele Vlaamse pronominale tussenstabilisering uit 1990 (in de feestbundel voor L. Peeters Vragende Wijs), enz.
Bij het lezen van deze rijk gevarieerde bundel komt men telkens weer onder de indruk van de eruditie van de grote geleerde die Jan Goossens is. Hij nam de nieuwe ontwikkelingen in de taalwetenschap (structuralisme, sociolinguïstiek, generatieve grammatica) steeds vroeg waar, analyseerde ze scherp en beoordeelde ze op hun merites. De uitgevers noemen de artikelen in de bundel terecht ‘nicht selten wegweisende Beiträge [...], die zum Zeitpunkt ihres Erscheinens die Forschung nachhaltig beeinflußt haben und des öfteren zum Auslöser fruchtbarer Kontroversen geworden sind’ (blz. 9). Het boek wordt afgerond met een lijst van de publicaties Jan Goossens uit de jaren 1995 tot 2000 (blz. 559-564), die een aanvulling vormt op de bibliografie uit het tweede deel van de feestbundel Lingua Theodisca. Beiträge zur Sprach- und Literaturwissenschaft. Jan Goossens zum 65. Geburtstag (Münster 1995).
Amand Berteloot | |
Roxane Vandenberghe, Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Niet-agrarische vaktalen. Aflevering 7: De zeevisser, met medewerking van Veronique De Tier, Magda Devos, Hugo Ryckeboer en Jacques Van Keymeulen, Gent, Vakgroep Nederlandse Taalkunde Universiteit Gent, 2000, LXXI + 816 blzn., 220 woordkaarten, 251 illustraties, ISBN 90 74273 14 9, 1500 BEF, 80 NLG (bestellen bij G. Michiels, Rietmusweg 96, 3700 Tongeren).In oktober 2000 verscheen de jongste aflevering van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Deze aflevering van het thematisch-systematische woordenboek bevat de dialectische vakterminologie die de Vlaamse zeevissers gebruiken bij het benoemen van handelingen, technieken, levende wezens, voorwerpen, verschijnselen enz. bij de uitoefening van hun beroep.
Hoewel het behandelde gebied slechts een smalle kuststrook is en de behandelde dialecten maar een klein deeltje van de Vlaamse dialecten uitmaken, is dit veruit de lijvigste aflevering geworden. De woordenschat wordt nl. niet geringer als hij op een geografisch beperkter gebied voorkomt. De kust werd ingedeeld in: Frans-Vlaamse kust, Belgische kust en Zeeuws-Vlaamse kust. Ik begrijp wel niet waarom het middenstuk niet West-Vlaamse | |
[pagina 115]
| |
kust genoemd werd. Belgisch is geen taalkundig begrip. De verdere indeling is: Westkust (van De Panne tot Nieuwpoort), Middenkust (van Oostende tot Vlissegem), Oostkust (van Blankenberge tot Heist); West-Zeeuws-Vlaanderen (Breskens, Cadzand, Retranchement, Hoofdplaat, Oostburg) en Oost-Zeeuws-Vlaamse kust (Kloosterzande, Paal en Nieuw-Namen). Woordenschat voor de zeevisserij hoort uiteraard alleen in die kustplaatsen thuis. Maar allerlei begrippen i.v. met de visvangst kunnen in het achterland een naam hebben, soms met een afgeleide betekenis. De auteur noemt b.v. (p. 40) de kasmaree ‘logger’ aan de Westkust < Picardisch casse-marée naast Fr. chasse-marée ‘logger’. Maar Gezelle (Loquela) noteerde in Rumbeke kaasmareier voor ‘visvervoerder’.
Je staat er versteld van hoeveel verschillende thema's bij de visserij in aanmerking komen: de zeevisser (bemanning, kledij, loon, ziektes), het vaartuig (soorten, constructie, onderdelen, inrichting, instrumenten), het varen (haven, personeel, afvaart, varen, navigatielichten, koers, wacht, ankeren, zeilen, schade, weer en wind, de zee), het vissen (soorten visserij, vistuig, kor, net, kaapstander, galgen, vangst, bewerken en verkopen van de vis), de strandvisserij (strand, strandvistuigen), de IJslandvisserij, zeedieren en -planten (zeevissen, schaaldieren, planten, kwallen, schelpen, zeevogels). Ik vraag me hierbij af waarom voor dit zevende hoofdstuk (zeedieren) het onderzoek tot de kust beperkt werd. In het binnenland wordt ook vis gegeten. Misschien worden daar wel andere woorden gebruikt, of komen er varianten van die woorden voor.
Het is altijd leuk om in een woordenboek te grasduinen. Het spreekt vanzelf dat de namen voor de visserskleren niet grondig verschillen van de gewone kledingnamen. Een vloeren broek is natuurlijk een fluwelen boek < Fr. velours. En de Oostendse friezebroek staat naast de Kortrijkse frieze baai uit Friese wollen stof. Voor de visserskiel vinden we b.v. boezerong of met voortonig versterkte vocaaal bazrong in Blankenberge; een kaz(j)uvel aan de Westkust en in Oostende; een kiel < Mnl. kidel, die we ook herkennen in D. Kittel; een schabbe, in Oudkortrijks een woord voor de ‘stofjas’; het Franse woord vareuse in Frans-Vlaanderen; en dan een wsch. heel jong woord, het Engelse jumper, in Oostende djomper. Ook de oliejas heeft geen bijzondere namen, nl. boezerong, oliebaai, oliegoed, oliejas, oliejekker, oliekazak, olierok, olieschabbetje, olievest, schorte, vareuse, zeeveste. Voor halsdoek noteren we: foulard, halsdoek (is dat wel het authentieke dialectwoord? Vermoedelijk een AN-leenwoord), kragedoek, nekkeneusdoek, sjaaltje, sjarpe, visserssjaal, neusdoek. Mijn grootmoeder gebruikte in het Kortrijks nog neusdoek voor ‘sjaal’. Ook de woorden voor het zootje ‘kleine hoeveelheid vis’ zijn boeiend. Terwijl zootje (Zeeuws-Vl., Frans-Vl., De Panne, Oostduinkerke, Oostende, Blankenberge, Breskens, Boekhoute) eigenlijk een hoeveelheid vis aanduidt die in één keer gekookt of gezoden kan worden, bestaat daarnaast fruteling, fruter(tje), frutinge (Oostende), wat op een hoeveelheid wijst die in één keer gebakken of gefruit kan worden. Er is ook het barretje, ongetwijfeld een dim. van bard, berd ‘plank’. In Oostende is er dan nog een kabret, dat in Kortrijk een kabaree is ‘schenkblad’. En wie ooit in Oostende aan de ‘trap’ vis gekocht heeft, weet dat die zootjes op een rond schenkblad te koop geboden worden. Dat is natuurlijk het Franse woord cabaret ‘kistje met likeur’. De betekenis is duidelijk verschoven. Het woord zootje blijkt verder nog andere betekenisverschuivingen ondergaan te hebben, want in Bray-Duinen betekent het ‘eten aan boord’ en in De Panne ‘uitrusting’. Een mooi taalrelict is paai voor loon’ en paaigeld, wat zoveel betekent als ‘betaalgeld’. Het is het Middelnederlandse woord paeye ‘betaling’, dat teruggaat op Lat. pacare ‘tevredenstellen’, dat ook voortleeft in Fr. payer, Sp. pagar, It. pagare. Voor grommen is het meest verspreide | |
[pagina 116]
| |
woord ongetwijfeld gutten, allicht uit Engels to gut ‘ontweien, grommen, wammen’. Maar aan de Westkust is het gukken, een verschuiving die wel door de intervocalische stembandocclusief te verklaren zal zijn.
Het viel me op dat niet alle door Desnerck in zijn ‘Oostends Woordenboek’ vermelde woorden in dit WVD overgenomen werden. Desnerck noemt lagoeze ‘langoest’, maar WVD situeert het woord alleen in Cadzand. Desnerck kent in het Oostends een laber voor een ‘grote schelvis’, maar ik vind het woord niet terug in de trefwoordenlijst van het WVD. Het WVD situeert lenzen ‘hozen’ alleen in Bray-Duinen, maar het woord is blijkens Desnerck ook Oostends.
Deze enkele kleine kritische noten willen de grote waarde van dit woordenboek geenszins in het gedrang brengen. Het is een prachtig en buitengewoon rijk werkstuk, bovendien een onvolprezen werkinstrument voor elke dialectoloog, taalkundige en taalminnaar. We zien al vol verlangen naar de volgende aflevering uit.
Frans Debrabandere |
|