Taal en Tongval. Jaargang 52
(2000)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johan Taeldeman
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fonologie. Met de diatopische invalshoek worden dialecten eerder benaderd als schakels in een ruimtelijk continuüm, waarbij de zich ruimtelijk manifesterende variatie op de tijdsas geprojecteerd wordt als momentopname van een (diachroon) veranderingsproces (cf. het bekende adagium ‘aus dem räumlichen Nebeneinander ein zeitliches Nacheinander’). Hier fungeert de dialectgeografie (partim klankgeografie) duidelijk als ‘meid’ van de diachrone linguïstiek, die allerlei aspecten van taalverandering bestudeert. Het ligt voor de hand dat het monotopisch dialectfonologisch onderzoek veel makkelijker contact zocht en vond met de linguïstische (systeem)theorievorming: het was/is als het ware z'n raison d'être. Met de diatopische klankgeografie was dat om heel evidente redenen veel minder het geval: die invalshoek heeft z'n roots in de diachrone linguïstiek, die zich fundamenteel richt(te) op taalvariatie als instantiëring van een zich voltrekkende taalverandering. Het is een algemeen bekend feit dat de systeemlinguïstiek (als atelier van de linguïstische theorievorming) in de 20e eeuw niet bepaald een variatievriendelijke attitude aan de dag gelegd heeft. Binnen het Europese structuralisme verwijzen we in dat verband naar de Saussuriaanse paradox en de daaruit voortvloeiende overaccentuering van ‘langue’-aspecten als studieobject. Ook in de door Chomsky's ideeëngoed gedomineerde Amerikaanse systeemlinguïstiek van de laatste halve eeuw stond het monolithische taalsysteem van de ‘ideal native speaker’ veel hoger in het onderzoeksvaandel van algemene linguïsten dan intersystemische taalvariatie en taalvergelijking (hoewel Bennis' inaugurale rede (2001) net op dat vlak bijzonder perspectiefrijke interactiemogelijkheden opent). Om die reden behandel ik hieronder het monotopische en het diatopische klankonderzoek in de Nederlanden apart. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Monotopische dialectfonologie en fonologische theorievorming2.1. Structuralistische / taxonomische dialectfonologieBinnen het Europese structuralisme wordt het vroegst en het intensiefst aan fonologische theoriebouw gedaan binnen de Praagse fonologische school (met prominente namen als R. Jakobson, B. Trnka, N.S. Trubetzkoy en J. Vachek). In het begin van de jaren 1930 presenteren zij hun gedachtengoed o.a. op de Internationale Congressen van Fonetische Wetenschappen (waarvan het eerste plaatsvindt in 1932 in Amsterdam, onder het voorzitterschap van Jacob van Ginneken, toen hoogleraar Algemene Taalwetenschap en Nederlands aan de K.U. te Nijmegen). Hun invalshoek is in wezen taxonomisch. Via allerlei technieken (o.a. minimale woordparen, de intramorfematische distributie) bepalen zij de basiselementen (fonemen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met hun allofonen) van het klanksysteem. De meeste aandacht gaat uit naar de paradigmatische verhoudingen (‘correlaties’) tussen die basiselementen. Veel minder centraal staat de syntagmatiek of fonotaxis. Het is in wezen een statische benadering van het klanksysteem, vandaar de relatief geringe belangstelling voor synchrone alternantieprocessen over morfeem- en woordgrenzen heen. Dat aspect zal net centraal komen te staan in de generatieve fonologie. De eerste monotopische fonologische studies van Nederlandse dialecten verschijnen al in de jaren 1930 en zijn van Nijmeegse origine: die van Ribbert (1933) over het Twentse dialect van Tilligte (promotor Th. Baader) en die van Kats (1939) over het Roermonds (promotor J. van Ginneken). Die vroege confrontatie van klankaspecten van Nederlandse dialecten met de Praagse fonologische theoriebouw is vooral toe te schrijven aan de intensieve contacten die verscheidene grote Nederlandse taalkundigen/ neerlandici van die tijd (vooral N. van Wijk, J. van Ginneken en A.W. de Groot) met de Praagse fonologische school hadden. Al in de eerste jaargang van het sterk dialectologisch georiënteerde tijdschrift Onze Taaltuin (1932-33) presenteerde van Ginneken de ‘Praagse’ fonologie. In de verdere jaargangen vinden we menig interessant artikel waarin van Ginneken, Van Wijk, Dols, e.a. allerlei klankaspecten van Nederlandse dialecten gaan toetsen aan de fonologische theorievorming. Aan de Vlaamse universiteiten zal het tot in de jaren 1950 duren voor de Praagse fonologische theorieën aan klankaspecten van Vlaamse dialecten getoetst worden. De eerste fonologische dialectmonografie volgens een Praags recept is de Gentse scriptie van R. De Schuyter (1957). Onder impuls van Jan Goossens zal in Vlaanderen in de jaren 1960 vooral de structuurgeografie een late maar hoge bloei kennen (zie verder). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Generatieve dialectfonologiePas in 1968 (dus elf jaar na Chomsky's Syntactic Structures) verschijnt het basiswerk van de generatieve fonologie: The Sound Pattern of English (S.P.E.) van N. Chomsky en M. Halle. Essentieel aan generatieve fonologie is haar procesmatig karakter (tegenover de in wezen statische taxonomische aard van de Praagse fonologie). Ze onderscheidt net als in de syntaxis twee beschrijvingsniveaus: een dieptestructuur (D.S.), die bepaald wordt door diepe paradigmatische en syntagmatische structuur- of bouwprincipes, en een oppervlaktestructuur (O.S.), die het resultaat is van de toepassing van allerlei (synchrone) transformatie- of alternantieregels. Om allerlei redenen (zie verder) onderscheid ik hier nog S.P.E.- en post-S.P.E.-dialectfonologische studies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.1. S.P.E.-dialectfonologieDrie jaar na de publicatie van S.P.E. wordt de generatief-fonologische beschrijvingswijze voor het eerst toegepast op Nederlandse dialectelementen: in 1971 verschijnt de bekende bijdrage van J.J. Spa over de Vollenhoofse fonologie. De wisselwerking tussen de Nederlandse dialectfonologie en de (generatieve) fonologische theorievorming is nu echter geruime tijd (en zeker tot 1980) lang niet zo intensief als in de jaren 1930 het geval was met de Praagse fonologie. Dat is duidelijk te merken aan de inhoud van Taal en Tongval en andere neerlandistische tijdschriften. De eerste orthodox-generatieve (S.P.E.-)fonologie komt ditmaal tot stand in Vlaanderen aan de R.U. Gent. Het is de scriptie van L. Vlerick (1972): Enkele aspecten van de fonologische komponent van het Zwijnaards dialect (o.l.v. ondergetekende). In 1976 promoveert ondergetekende op een generatief-fonologische monografie over zijn moederdialect, het Kleits (cf. Taeldeman 1976) en in 1985 publiceert hij een generatieve fonologie van het Gents (cf. Taeldeman 1985). Interessante S.P.E-achtige analyses van deelaspecten van Nederlandse dialectsystemen vinden we o.a. in Hoebeke (1974), Zonneveld (1976) en Taeldeman (1980). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2 Post-S.P.E. dialectfonologieAl vlug na de publicatie van S.P.E. in 1968 komt de ‘orthodoxe’ generatief-fonologische theorie op tal van punten zo zwaar onder vuur te liggen dat ze in de laatste 25 à 30 jaar in een ware maalstroom van theorie-aanpassingen en -vernieuwingen terecht is gekomen (zie o.a. Goldsmith 1995 en De Schutter & Gillis 2002). Daarbij gaat het grosso modo om de volgende topics:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al die evoluties in de (fonologische) theorievorming zijn binnen de nederlandistiek en meer bepaald in dit tijdschrift zichtbaar te maken via dialectfonologische studies en dat wijst er onmiskenbaar op dat het contact en de wisselwerking tussen de theorievorming en de Nederlandse dialectfonologie in de laatste tien à vijftien jaar weer toegenomen is. Illustratief voor die positieve trend (en deze uitspraak impliceert zeker geen misprijzen voor het traditionelere dialectonderzoek) zijn studies / bijdragen alsGa naar voetnoot1: Hoppenbrouwers (1982), Keymeulen & Taeldeman (1985), Nijen Twilhaar (1985, 1990Ga naar voetnoot2. en 1994), Hamans (1985), Nijen Twilhaar & Zonneveld (1987), Wetzels (1990), Bloemhoff (1991 en 1994), Hinskens (1992), Hinskens & Van Hout (1994), Stroop (1994), Hermans (1994a en 1994b), Visser (1994), Van Oostendorp (1995 en 2000), Humbert (1996), Haan (1996), Polinder (1999), Hermans & Van Oostendorp (1999), Gussenhoven & Aarts (1999), Gussenhoven (2000), Taeldeman (2002) en de artikels in deze bundel. In de tweede inleiding tot deze bundel bekijkt en (re)analyseert de tweede redacteur, Marc Van Oostendorp, recenter fonologisch onderzoek van de Nederlandse dialecten vanuit een optimaliteitstheoretische invalshoek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Diatopische dialectfonologie en fonologische theorievorming3.1. StructuurgeografieIn de structuurgeografie worden de basisprincipes van het (Europese) structuralisme (... ‘C'est un système où tout se tient’...) toegepast bij de ruimtelijke studie van dialectverschillen. Die verschillen worden nu niet meer in een linguïstisch isolement maar in eerste instantie als verschillen tussen (deel)systemen benaderd. Het gaat nu om intersystemische verschillen waarvoor de verklaring veeleer in interne systeemfactoren (systeemdruk, systeemsymmetrie of asymmetrie, systeemleemte e.d.) te zoeken is dan in extern-linguïstische factoren: ‘Sprachwandel durch innere Kausalität’. Zelfs voor de ruimtelijke verspreiding van concurrerende dialectvormen A en B wordt nu in eerste instantie naar intern-linguïstische factoren uitgekeken. Vooral in de fonologie, een component met een hechte interne structuur en een overzichtelijk aantal structuurelementen, heeft de structuurgeografie een hoge vlucht kunnen nemen. De Praagse fonologische theorie bood een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goede ‘onderlegger’ en het erg inspirerend werk van grote linguïsten als Martinet (1955) en Moulton (1962) leidde tot een weliswaar late bloei van de fonologische structuurgeografie in Europa en ook in de Nederlanden. In het Noorden toonde Heeroma (1963) de weg en in Vlaanderen waren Van Coetsem en Goossens de initiatoren. Vooral Goossens zou met enkele uitstekende studies (zie o.a. Goossens 1965 en 1968) en twee programmatorische werken (cf; Goossens 1966 en 1969) de weg banen naar een imposante structuurgeografische of toch structuurgeografisch geïnspireerde oogst op het vlak van de Nederlandse dialectfonologie. Ik verwijs in dat verband o.a. naar De Schutter (1968), Weijnen (1966), Entjes (1970) en Taeldeman (1974 en 1992). Nu nog is het klankgeografisch dialectonderzoek sterk door het Europese structuurdenken beïnvloed. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Generatieve klankgeografieIn tegenstelling tot een (structuralistische) structuurgeografie bestaat er - althans bij naam- geen generatieve dialectgeografie. Dat wil echter niet zeggen dat er vanuit de generatieve taaltheorie en meer bepaald vanuit de generatief geïnspireerde fonologische theorieën helemaal geen nieuwe perspectieven aan te reiken zijn m.b.t. de vergelijkende (klank)studie van dialecten. Onlangs heeft Van Oostendorp (2000) het patroon van de Wieringse nasaalvelarisering vergeleken met dat van verscheidene Limburgse dialecten. Binnen het door hem gehanteerde theoretische kader van de optimality theory zijn de geconstateerde verschillen heel inzichtelijk te verklaren vanuit een verschillende functioneringhiërarchie van dezelfde outputbeperkingen. Binnen een wat ouder generatief-fonologische kader (lineaire segmentele fonologie met regelordening) heb ikzelf (1977) ook al een assimilatieverschil tussen (sommige) West-Vlaamse en Oost-Vlaamse dialecten als in wezen een verschil in de ordening van twee ‘adjacente’ alternantieregels beschreven. Alleen al het feit dat er uitgegaan wordt van een theoretisch model waarin heel duidelijk (a) de externe positie van de fonologische component (tegenover/ naast de andere componenten, b.v. de morfologie) en (b) de interne structuur van die component geëxpliciteerd is, biedt het onbetwistbare voordeel dat het verschil tussen twee in de ruimte gejuxtaponeerde klanksystemen (of ook het verschil tussen twee successieve ontwikkelingsfasen van een en hetzelfde dialect) heel exact beschreven/ verantwoord kan worden. Er is echter in potentie nog meer. Sedert de expansiologische dialectgeografie weten we natuurlijk wel dat de ruimtelijke dynamiek van een taal- (in casu een klank-)verschil in hoge mate bepaald wordt door extern-linguïstische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
factoren (b.v. de macht van de socio-economisch sterkste groep). Maar ook intern-linguïstische factoren kunnen hierbij een (hartig) woordje meepraten: op de eerste plaats de structurele hiërarchie/ sterkte van binnen het systeem concurrerende regels/ principes/ constraints. Zo meen ik in Taeldeman (1982) aangetoond te hebben dat de ruimtelijke dynamiek van tal van prominente Vlaamse klanktegenstellingen heel mooi spoort met een oudere theorie van Kiparsky (1968) over (on)natuurlijke regelordening, die hijzelf als volgt samenvat: ‘Rules tend to shift into the order which allows their fullest utilization in the grammar.’ Dat principe moet ook transponeerbaar zijn naar en toetsbaar zijn binnen jongere generatief-fonologische modellen, hoewel co-redacteur Marc Van Oostendorp me er hier meteen op wijst dat Kiparsky's principe net voor de constraint-based modellen grote problemen oplevert: ze kunnen heel goed het eindpunt van de ontwikkeling/het proces beschrijven, maar niet het beginpunt. Onder andere voor deze discussie stelt Taal en Tongval z'n pagina's ter beschikking in de 21e eeuw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|