Taal en Tongval. Jaargang 51
(1999)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eef Dijkhof
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingDe aanleiding voor het organiseren van het symposium van 22 oktober 1999 te Gent vormde het feit dat 750 jaar geleden de schepenen van Boechoute een oorkonde in het Nederlands hebben uitgevaardigd. Zo bijzonder is deze uitvaardiging vermoedelijk niet geweest. Het was toen zeker niet de eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keer dat er te Boechoute een oorkonde werd vervaardigd en misschien zelfs niet de eerste keer in het Nederlands. De grilligheid van de overlevering heeft deze oorkonde echter tot een bijzonder geschrift gemaakt: het is de oudste oorkonde in het Nederlands die in origineel tot ons is gekomen. Er hebben evenwel nog oudere oorkonden in het Nederlands bestaan. Een hiervan is de vernieuwing van de door eerdere graven van Holland aan de burgers van Zierikzee verleende keur door de gekozen rooms-koning Willem op 11 maart 1248. Deze oorkonde figureert evenwel niet in reeks i van het Corpus van Middelnederlandse teksten (hier verder cmt) uitgegeven door M. Gysseling. Het stuk is immers slechts bekend uit vijftien afschriften, waarvan het jongste uit 1324 dateert, zoals blijkt uit de uitgave van de tekst in het Oorkondenboek van Holland en Zeeland (hier verder ohz: ii, nr. 738). De onderzoekingen van Kruisheer (1984) hebben aangetoond dat deze afschriften geen vertalingen zijn van een oorspronkelijk in het Latijn gesteld origineel, maar dat de keur werkelijk in het Nederlands is uitgevaardigd. Deze oorkonde behoort tot het agglomeraat van Zeeuwse stadskeuren die alle teruggaan op de keur van Middelburg uit 1217. Dit stel rechtsregels was oorspronkelijk ook reeds in het Nederlands opgesteld. Slechts ten behoeve van de uitvaardiging in de vorm van een oorkonde werd een Latijnse vertaling gemaakt. Vermoedelijk is deze keur in de vorm zoals we deze uit 1217 kennen, niet op dat moment ontstaan, maar in de voorafgaande periode langzaam aangegroeid, waarbij al naar gelang de behoefte zich voordeed nieuwe artikelen werden toegevoegd. De oudste bestanddelen lijken terug te gaan tot de late twaalfde eeuw. Eenzelfde verschijnsel zien we in de Zeeuwse landkeur: ook een langzaam toenemend aantal rechtsregels die vanaf het einde van de twaalfde eeuw werden opgetekend in het Nederlands (Kruisheer 1998). Aan de oudste Zeeuwse oorkonde in het Nederlands gaat dus een halve eeuw vooraf waarin de volkstaal al wel wordt gebruikt in documentaire geschriften, maar nog niet in oorkonden. Voor Vlaanderen geldt waarschijnlijk deels hetzelfde.Ga naar voetnoot1 Het zojuist geschetste voorstadium van het gebruik van het Nederlands in ambtelijke documenten is goeddeels gebaseerd op afschriften, en wel met name die van oorkonden. De op deze wijze overgeleverde teksten kunnen ons dus in ieder geval informeren over het gebruik van het Nederlands in dit vroege stadium. Het verschijnen in 1977 van de eerste reeks van het cmt, waarin Gysseling alle hem bekende in origineel overgeleverde ambtelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bescheiden in het Middelnederlands tot het einde van de dertiende eeuw uitgaf, betekende een belangrijke stimulans voor het onderzoek naar de lokale en regionale variatie in het Nederlands taalgebied. In het eerste deel van dit artikel zal ik ingaan op de vraag of ook oorkonden in afschrift een bijdrage kunnen leveren aan dergelijke onderzoekingen en op welke wijze dat zou kunnen geschieden. Van oorkonden die slechts in afschrift tot ons zijn gekomen, kennen we slechts de tekst. We kunnen daarom slechts de redacteur van die tekst achterhalen. Van de oorkonden die in origineel zijn overgeleverd kennen zowel de tekst als het handschrift. In vele gevallen is het mogelijk zowel de redacteur als de schrijver te identificeren. Een oorkonde echter hoeft niet per se door dezelfde persoon te zijn opgesteld en in het net te zijn geschreven. Dit brengt mij in het tweede deel van het artikel bij de sluimerende discussie over de rol van de redacteur en de schrijver bij de totstandkoming van oorkonden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Taalkundig onderzoek op basis van oorkonden overgeleverd in afschriftWe moeten ons in de eerste plaats afvragen of en in hoeverre afschriften van ná 1301 gebruikt kunnen worden voor het bestuderen van het Nederlands van de dertiende eeuw. Heeft het zin deze te zoeken en te onderzoeken als secundaire documentatie naast de gidsdocumenten die in het cmt zijn uitgegeven? In het taalkundig onderzoek naar documentaire teksten heerst het primaat van het origineel. Dit geldt zo sterk dat in sommige onderzoekingen op basis van het cmt de door Gysseling uitgegeven vertalingen en afschriften van vóór 1301 niet worden benut, laat staan afschriften van veel latere tijd (zie bijvoorbeeld Berteloot 1984: 14 en 16; Mooijaart 1992: 10). De redenen voor het buiten het onderzoek laten van afschriften zijn op zich begrijpelijk. Menig onderzoeker heeft hier reeds op gewezen (Berteloot 1984: 14; Van Reenen 1986-1987: 132; Mooijaart 1992: 10). In de eerste plaats is het onzeker of een tekst die zich als afschrift voordoet, in feite geen vertaling is van een Latijns origineel. In de tweede plaats gingen kopiïsten doorgaans zo onbezorgd om met de over te schrijven teksten - in onze ogen althans - dat zij voor een belangrijk deel onbruikbaar zijn. Een afschrift geeft een niet meer te scheiden mengeling van het Nederlands uit verschillende tijden en vaak ook uit verschillende streken. Hoe groter de afstand in ruimte en tijd des te groter het verschil in taal zal zijn. Een bijkomend probleem is dan nog dat we in vele gevallen niet weten of we te doen hebben met een afschrift direkt naar het origineel dan wel met een afschrift van een afschrift of een nog verder van het origineel verwijderde versie. Het schrikbeeld om conclusies te trekken uit een volstrekt verhaspelde tekst kent iedereen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We moeten overigens het verschil tussen origineel en afschrift nu ook weer niet te veel benadrukken. Van de meeste in origineel voorhanden oorkonden weten we niets omtrent hun ontstaansgeschiedenis. Ik krijg de indruk dat vele linguïsten ervan uitgaan dat er aan ieder origineel een klad of een ontwerp dan wel beide vooraf is gegaan (bijvoorbeeld Mooijaart 1992: 9; Heersche 1991: 22). Als dat werkelijk zo is - ik twijfel daar overigens wel aan, zeker bij volgens een vast stramien opgestelde schepenoorkonden - is ieder origineel in feite een afschrift, gelukkig wel een afschrift dat op nagenoeg hetzelfde moment en mogelijk ook op dezelfde plaats is ontstaan als het origineel. Het moge duidelijk zijn dat taalkundig onderzoek naar oorkonden die niet in origineel zijn overgeleverd, niet gebaseerd kan zijn op de spelling van het betreffende afschrift. Er zijn afschriften waarvan men de indruk krijgt dat zij ook qua spelling heel betrouwbaar zijn. Een voorbeeld hiervan is het vijftiende-eeuwse cartularium van de johannitercommanderij te Haarlem, waarin de afschriften van Haarlemse schepenoorkonden, die gezien hun dictaatkenmerken door een stadsklerk zijn vervaardigd, dezelfde spellingskenmerken vertonen als de stukken uit die tijd die nog in origineel voorhanden zijn, terwijl afschriften van oorkonden van andere instanties, bijvoorbeeld die van de grafelijkheid, ook een andere spelling te zien geven.Ga naar voetnoot2 Toch zou het zelfs op basis van een dergelijk cartularium onjuist zijn onderzoek naar klank-, spellings- of morfologische verschijnselen te doen. Deze mogelijkheden vallen dus af. Voor het onderzoeken van syntactische verschijnselen lijken betrouwbare afschriften wel mogelijkheden te bieden, zoals blijkt uit de bijdrage van A. Marynissen in deze bundel. Maar ook op dit gebied, waarop nog weinig vergelijkend onderzoek voorhanden is, schuilt gevaar. Een van de meest voorkomende overschrijffouten is namelijk die in de woordvolgorde. Wat dan overblijft is het bestuderen van de lexicale variatie. Ik zal me hier verder op dergelijk onderzoek richten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het zoeken en onderzoeken van oorkonden in afschriftHet lijkt dus op voorhand geenszins onmogelijk oorkonden in afschrift te gebruiken voor bepaalde vormen van taalkundig onderzoek. De vraag dient vervolgens te worden gesteld of er wel voldoende van dergelijk materiaal is overgeleverd. Uit het ohz blijkt dat in het graafschap Holland en Zeeland van alle overgeleverde oorkondeteksten ongeveer de helft nog in origineel voorhanden is, terwijl we de andere helft slechts kennen uit één of meerdere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afschriften.Ga naar voetnoot3 Extrapoleren wij dit gegeven naar de oorkonden in het cmt en de daarop inmiddels verschenen aanvullingen (Rombaut, Leroy en Declercq 1988; Geirnaert en Mooijaart 1992; Burgers 1993; Leroy 1993; Croenen 1999) dan mogen we naast de ongeveer 2000 in origineel bewaarde stukken nog eens zo'n zelfde aantal in afschrift rekenen. Deze hoeveelheid maakt een verkenning naar een mogelijk gebruik van dergelijke oorkonden zeker de moeite waard. Met name voor kleine schrijfcentra - en die zijn overwegend in de meerderheid (ziecmt 1: xxi-xxvii) - zou uitbreiding van het materiaal welkom zijn. Dat geldt trouwens niet alleen voor de dertiende, maar ook voor het eerste kwart van de veertiende eeuw. Uit dat oogpunt zal het onderzoeken van de niet in origineel overgeleverde documentaire bronnen wel degelijk een verrijking kunnen betekenen. Voor het onderzoek zullen we moeten beschikken over een corpus oorkondeteksten gebaseerd op betrouwbare afschriften waarvan we kunnen vaststellen waar die oorkonden oorspronkelijk zijn vervaardigd. We zullen daarom hier ingaan op de vraag hoe we dergelijke stukken kunnen vinden, hoe we de betrouwbaarheid van die teksten kunnen vaststellen, en hoe we kunnen bepalen waar de tekst oorspronkelijk tot stand is gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 De heuristiekHet opbouwen van een bruikbaar corpus oorkonden zal veel inspanning vereisen. Originelen zijn losse stukken die doorgaans apart in inventarissen zijn beschreven. De afschriften van oorkonden zijn voornamelijk te vinden in allerhande codices, cartularia en registers. Vele, zoniet de meeste zijn slechts op te sporen door geduldig die handschriften door te bladeren. Bovendien zijn van vele oorkonden niet één maar meerdere afschriften voorhanden. Zo is de oorkonde van 21 november 1290 op naam van twee schepenen van Haarlem slechts bekend uit één vijftiende-eeuws afschrift; de reeds eerder genoemde keur voor Zierikzee is daarentegen overgeleverd in vijftien afschriften (resp. ohz: iv, nr. 2537 en ii, nr. 738). Een steekproef in het ohz leverde een gemiddelde op van vijf afschriften per oorkonde. Op voorhand is niet vast te stellen welk afschrift voor ons onderzoek het meest bruikbaar is. Dit betekent dat voor de opbouw van het corpus toch eerst alle afschriften moeten worden verzameld. Bovendien moeten we ons realiseren dat het materiaal moet worden geoogst uit vele honderden archieven en bibliotheken en dat het afkomstig is uit een periode van ruim vijf eeuwen. Voor Nederland zijn we in de gelukkige situatie dat voor de dertiende eeuw | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel van de hiervoor benodigde arbeid al is verricht. Wat betreft het sticht Utrecht, het graafschap Holland en Zeeland en delen van Noord Brabant zijn uitgaven van alle voorhanden oorkonden beschikbaar.Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Het toetsen van de betrouwbaarheid van afschriftenAlvorens de verzamelde oorkondeteksten in taalkundig onderzoek te kunnen gebruiken, dienen twee problemen te worden opgelost. In de eerste plaats zullen we de betrouwbaarheid van die afschriften moeten vaststellen en in de tweede plaats zullen we ons ervan moeten vergewissen niet met een vertaling van een Latijnse oorkonde van doen te hebben. We beginnen met het probleem van de betrouwbaarheid van de afschriften. We stelden reeds dat het onderzoek van oorkonden overgeleverd in afschrift zich noodgedwongen dient te beperken tot de bestudering van de lexicale variatie. Wat betreft de betrouwbaarheid speelt de spelling dan ook geen rol, maar slechts de vraag of het afschrift, voor zover valt na te gaan, dezelfde woorden bevat als het verloren origineel. In het geval er meerdere afschriften voorhanden zijn, zal eerst een stemma moeten worden opgesteld, waarbij de primaire afschriften worden gescheiden van de overige. Zijn er meerdere onafhankelijk van elkaar tot stand gekomen afschriften voorhanden, dan valt de tekst van het verloren origineel met voldoende mate van zekerheid vast te stellen, zeker in het geval de afschriften een gelijkluidende tekst geven. Desondanks blijft het natuurlijk mogelijk dat twee afschriften voor bepaalde woorden uiteenlopende lezingen geven. Dergelijke woorden zouden dan bij het taalkundig onderzoek buiten beschouwing moeten worden gelaten. Is er slechts één afschrift overgeleverd, dan valt de tekst van het verloren origineel veel lastiger vast te stellen. Bij cartularia en registers, waarin vele afschriften zijn opgenomen, valt de betrouwbaarheid in enige mate te bepalen door een vergelijking met andere afschriften van diezelfde hand waarvan de originelen nog voorhanden zijn. Natuurlijk is het zo dat de kwaliteit per afgeschreven oorkonde kan verschillen. Uit de praktijk van het onderzoek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt evenwel dat de meeste afschrijvers een zekere consistentie in hun werkzaamheden vertonen. Er zijn echter ook oorkonden waarvan slechts één afschrift is overgeleverd, en waarvan de betrouwbaarheid niet op de zojuist genoemde wijze valt te toetsen. Dit is bijvoorbeeld het geval als een oorkonde slechts bekend is uit één vidimus: een oorkonde waarin een persoon of instantie verklaart een oudere oorkonde te hebben gezien en daarvan vervolgens de volledige tekst geeft. In alle gevallen dat de overlevering slechts uit één afschrift bestaat, is het noodzakelijk de betrouwbaarheid op een andere wijze nogmaals te toetsen dan wel vast te stellen. De bestudering van de redactie van die oorkonden kan in een aantal gevallen een indicatie geven ten aanzien van de betrouwbaarheid. Op deze mogelijkheid kom ik in paragraaf 3.3.2 nog terug. Het tweede probleem dat een oplossing behoeft, is de vraag of de gevonden tekst een afschrift is of een latere vertaling. Dit probleem lijkt mij echter hoofdzakelijk theoretisch van aard. Vertalingen uit de veertiende eeuw en later komen aan het licht doordat zij een heel ander taalgebruik vertonen dan in de dertiende eeuw gebruikelijk is. Strikt genomen echter zou iedere Nederlandse oorkonde in afschrift een kopie kunnen zijn van een gelijktijdige vertaling van een origineel in het Latijn, waarbij de vertaler zinsneden gebruikte die gangbaar waren in de Nederlandse oorkonden uit de dertiende eeuw. We zouden dan moeten veronderstellen dat die vertaler bij voorbeeld het algemene adres in het Latijnse origineel, luidende... universis presentes litteras visuris vel audituris... vertaald zou hebben in het veelvuldige optredende... allen denghenen die deze brief zullen zien of horen... Wie een steekproef neemt in de verschillende Nederlandse oorkondeboeken komt bijzonder weinig vertalingen tegen, hoewel de bewerkers deze consequent hebben verzameld. Ik heb slechts vertalingen van Latijnse oorkonden uit de veertiende tot en met de zeventiende eeuw aangetroffen. Naar dertiende-eeuwse vertalingen heb ik tevergeefs gezocht. We mogen dus vaststellen dat er in de dertiende eeuw nauwelijks vertalingen van Latijnse oorkonden zijn gemaakt. De conclusie luidt dan dat het onderkennen van vertalingen geen werkelijk probleem vormt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Het lokaliseren van oorkonden overgeleverd in afschriftWillen we de gevonden oorkondeteksten bewaard in betrouwbare afschriften kunnen gebruiken voor het onderzoek naar de dialecten van het Middelnederlands dan zullen we de plaats van ontstaan van de oorspronkelijke oorkonden moeten achterhalen. Dit is nodig omdat oorkonden een aparte categorie ambtelijke bescheiden vormen. Bij iedere oorkonde waren immers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minimaal twee partijen betrokken: de persoon of instelling die het stuk uitvaardigde, de oorkonder, en de persoon of instelling voor wie de oorkonde als bewijsstuk was bestemd, de destinataris. Op voorhand valt nooit vast te stellen of een oorkonde is opgesteld en in het net geschreven door een klerk werkzaam voor de oorkonder of door een uit de omgeving van de destinataris. Wil een oorkonde daarom als getuigenis kunnen dienen van lokale of regionale taalvarianten dan zal eerst moeten worden vastgesteld waar het stuk is opgesteld en in het net geschreven. Nu is er in de oorkondeleer een methode ontwikkeld om op verantwoorde wijze de plaats van ontstaan van het netschrift en de redactie te bepalen. Hierbij worden eerst de voorhanden originele oorkonden onderzocht, waarbij wordt vastgesteld door welke schrijver zij in het net zijn geschreven en waar deze scribent werkzaam was. Op basis daarvan worden vervolgens de bewoordingen van de oorkonden bestudeerd en zo mogelijk vastgesteld door wie het stuk is opgesteld en waar dat is gebeurd. In een derde ronde worden dan ook oorkonden in afschrift in het onderzoek betrokken. We geven hier deze methode op hoofdlijnen, waarbij we eerst ingaan op het identificeren en lokaliseren van schrijfhanden, vervolgens op het onderzoek naar de redactie op basis van het onderzoek naar de schrijvers en ten slotte nog een alternatieve methode aanreiken in geval de daarvoor beschreven werkwijze niet toepasbaar blijkt te zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.1 Het identificeren en lokaliseren van originele oorkondenZoals gezegd vormt het onderzoek naar de schrijvers van de originele oorkonden in de meeste gevallen de basis. Het identificeren en het lokaliseren van in origineel voorhanden oorkonden is al reeds eerder uitgebreid ter sprake gekomen in dit tijdschrift (Burgers 1995b): bij elkaar worden gezocht de oorkonden die door dezelfde hand zijn geschreven en aan de hand van de daarin optredende personen en instellingen kan doorgaans de plaats van ontstaan van die stukken worden vastgesteld. De regels daarvoor zijn simpel: twee oorkonden geschreven door dezelfde hand op naam van één oorkonder en bestemd voor verschillende destinatarissen, moeten in de omgeving van de oorkonder zijn geschreven. Omgekeerd zullen twee oorkonden van twee verschillende oorkonders bestemd voor één destinataris zijn geschreven in de omgeving van die destinataris (Kruisheer 1971: 29-30, Burgers 1995b, Dijkhof 1997: i 4 bGa naar voetnoot5). Een combinatie van deze twee regels is natuurlijk ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk. In vele gevallen zijn de lokaliseringen van Gysseling in het cmt ook op de toepassing van deze regels gebaseerd.Ga naar voetnoot6 Het lokaliseren van zogenaamde hapaxen, oorkonden geschreven door een hand die slechts één maal in het voorhanden materiaal voorkomt, is veel problematischer. In het geval dergelijke oorkonden worden uitgewisseld tussen personen of instellingen die op uiteenlopende plaatsen zijn gevestigd, is lokalisering slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk (Kruisheer 1971: 29-30; Burgers 1995b: 154-155). Mooijaart (1992: 14) lokaliseert dergelijke hapaxen in de omgeving van de instantie die als enige partij geacht kan worden een klerk in dienst te hebben. Terecht heeft Burgers (1995b: 155 noot) opgemerkt dat aan het einde van de dertiende eeuw overal geschreven kan worden. Dergelijke hapaxen kunnen dus beter als niet te lokaliseren worden beschouwd. In het geval echter alle personen en instellingen die bij die oorkonde betrokken zijn, uit dezelfde plaats afkomstig zijn, ligt een totstandkoming aldaar wel voor de hand (Mooijaart 1992: 14; Dijkhof 1997: i 4 c 1). Een dergelijke benadering wordt ook toegepast in het onderzoek naar het veertiende-eeuws Nederlands aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek is gebaseerd op een corpus originele oorkonden van mogelijk lokale herkomst, oorkonden dus waarin alleen personen en instellingen figureren uit één plaats of uit één beperkte regio (Hogenhout 1985: 64; Van Reenen en Mulder 1992 en 1993; Rem 1998: 167-170). Bij de selectie van dit corpus is juist bewust gekozen voor hapaxen om zoveel mogelijk verschillende dialectgebruikers in het onderzoek te kunnen betrekken. Strikt genomen blijft bij elk van dergelijke oorkonden de mogelijkheid bestaan dat een niet in het stuk genoemde derde partij voor de vervaardiging heeft zorg gedragen en dat die persoon van elders afkomstig is. Te denken valt aan de pastoor van de parochiekerk of een lid van een nabij gelegen klooster. Juist in het beginstadium van de doordringing van het schrift zien we dat er een beroep op dergelijke schrijvers wordt gedaan (Dijkhof 1997: viii 6; Dijkhof 2000). Of een dergelijke schrijver zich van het plaatselijk dialect heeft bediend is dan onzeker. Dit laatste geldt overigens ook voor een schrijver die door middel van handschriftvergelijking is gelokaliseerd, aangezien ook in dat geval niet automatisch vaststaat dat de klerk uit de betreffende plaats afkomstig was.Ga naar voetnoot7 Toch dienen er aan het gebruik van hapaxen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in linguïstisch onderzoek naar mijn mening twee voorwaarden te worden gesteld. In de eerste plaats dient er voldoende materiaal per plaats voorhanden te zijn. In dat geval immers zal door de ruime hoeveelheid een schrijver van elders snel worden onderkend (Rem 1998: 169). Ten tweede is van belang dat er geen ander schrijfcentrum in de buurt is dat voor de vervaardiging zorg kan dragen. Zo is een corpus Haagse oorkonden niet zonder meer te gebruiken, aangezien het niet bij voorbaat valt uit te sluiten dat een lid van de grafelijke kanselarij het schrijfwerk heeft verricht (vgl. Rem 1998: 170). In dergelijke gevallen ontkomt men er niet aan eerst vast te stellen dat die oorkonden niet door leden van de grafelijke kanselarij zijn vervaardigd. Ten slotte zij nog opgemerkt dat het bestuderen van de redactie van de oorkonden soms meer licht kan werpen op de plaats van ontstaan van hapaxen. Dit laatste aspect komt aan het slot van paragraaf 3.3.3 nog aan de orde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.2 Het identificeren en lokaliseren van de dictatores van oorkondenVoor het achterhalen van de plaats van ontstaan van oorkonden die slechts in afschrift voorhanden zijn, is de zojuist geschetste werkwijze natuurlijk niet bruikbaar. We kennen slechts de tekst, dus we kunnen in principe alleen de redacteur, de dictator, achterhalen. Het lijkt voor de hand te liggen door het vergelijken van de bewoordingen van de oorkonden de redacteur te identificeren en te lokaliseren op een wijze analoog aan het onderzoek van de handen. Een dergelijk onderzoek heeft echter weinig zin.Ga naar voetnoot8 Het probleem is namelijk dat oorkondetaal sjablonentaal is. Als alle oorkonden met het algemene adres allen den ghenen die deze brief zullen zien of horen lezen door één dictator waren opgesteld, dan zou die persoon zou oud als Methusalem moeten zijn geworden en bovendien constant door het hele Nederlandse taalgebied hebben moeten rond reizen. Om aan het probleem van de sjablonentaal te ontkomen is er in de oorkondeleer een methode ontworpen om door middel van het vergelijken van de bewoordingen (het dictaat) de redacteuren te identificeren en te lokaliseren. Volgens die methode moet een groep oorkonden waarvan we de redactie willen vergelijken, een gemeenschappelijk persoonsgebonden kenmerk bezitten. Hierdoor is dan in ieder geval zeker dat minimaal één | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoon bij de totstandkoming van al deze stukken betrokken is geweest. In de praktijk van het onderzoek is dit element veelal het schrift; een dergelijke groep oorkonden is dan door dezelfde schrijver in het net geschreven. Er zijn soms ook op andere manieren dergelijke groepen te vormen (zie bijvoorbeeld Dijkhof 1998: 149-150), maar deze laten we hier voor de overzichtelijkheid buiten beschouwing. Op welke manier de groep ook is gevormd, in alle gevallen luidt de hypothese dat deze persoon de betreffende oorkondeteksten ook zal hebben opgesteld. De juistheid van deze veronderstelling moet echter wel steeds worden bewezen. Als nu zo'n groep oorkonden opvallende overeenkomsten in bewoordingen vertoont, mogen we de hypothese voor bewezen achten. De betreffende dictaatkenmerken treffen we immers alleen in deze hoge mate aan bij deze persoon. In het geval het schrift het persoonsgebonden element vormt, zou slechts de veronderstelling dat er naast de scriptor van deze oorkonden aan hetzelfde schrijfcentrum een dictator verbonden is geweest, die alleen voor deze schrijver oorkonden redigeerde, hetzelfde resultaat opleveren. Het moge duidelijk zijn dat een dergelijk gang van zaken niet aannemelijk is. De methode stelt verder als eis dat de overeenkomsten zich niet mogen beperken tot enkele geïsoleerde woorden, maar moeten bestaan uit formules, zoals het eerder genoemde allen den ghenen die deze brief zullen zien of horen lezen, of grammaticale structuren. Bovendien dienen deze kenmerken binnen de groep met een gemeenschappelijk persoonlijk element beduidend meer voor te komen dan erbuiten. De zo gevonden dictaatkenmerken kunnen vervolgens het uitgangspunt vormen voor een onderzoek naar andere oorkonden van dezelfde redacteur, overgeleverd in afschrift dan wel in originelen in het net geschreven door andere handen (Kruisheer 1971: 76-84; Kruisheer 1979b: 260-261; Dijkhof 1997: i 4 b 3). Een aantal van deze, op zich eenvoudige regels dient wel een nadere toelichting. Het feit dat oorkondetaal sjablonentaai is, betekent dat strikt individueel taalgebruik bijna nooit valt te traceren. Een dictator stond echter wel een grote hoeveelheid vaste zinswendingen ter beschikking, waaruit hij bij het redigeren een keuze kon maken. Het optreden van ruim tachtig Latijnse en bijna vijftig verschillende Nederlandse formuleringen voor de zinsnede wij maken bekend in de ruim duizend Hollandse en Zeeuwse grafelijke oorkonden weerspiegelt deze ruime mogelijkheden (Kruisheer 1971: 497-500). We zijn dus niet in staat het individuele woordgebruik van een dictator te achterhalen, maar het grote aantal voorhanden formules maakt het ons wel mogelijk een onderzoek te doen naar de voorkeur van een bepaalde dictator op dat punt. Treffen we binnen een groep oorkonden één of meer zinswendingen bij herhaling aan, dan hebben we dus niet het strikt individuele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dictaat van deze redacteur achterhaald, maar alleen zijn voorkeur voor bepaalde, doorgaans zeer gebruikelijke zinswendingen of combinaties daarvan. De voorliefde van een bepaalde dictator kan alleen verantwoord worden gemeten door het tellen van de frequentie waarin die zinswendingen binnen de betreffende groep voorkomen en door een tegenproef daarop: het tellen van de frequentie waarin die kenmerken daarbuiten worden aangetroffen. Het op deze wijze bepalen van de voorkeur van een dictator wint aan kracht met het toenemen van het aantal kenmerkende elementen per oorkonde en met het toenemen van het aantal oorkonden per groep. Het uitvoeren van de hiervoor beschreven proef en de tegenproef impliceert niet dat verschillende dictatores niet dezelfde keuze konden maken uit de vele, mogelijke zinswendingen die hun ter beschikking stonden. Zo blijkt een scriptor-dictator uit de abdij van Egmond bij voorkeur dezelfde zinswendingen te gebruiken als een redacteur die werkzaam was in de Middelburgse abdij.Ga naar voetnoot9 De voorkeur van de ene dictator wordt niet minder waard in het geval ook een klerk uit een ander scriptorium toevallig dezelfde zinswendingen hanteerde. In het geval echter dat bij meerdere klerken uit hetzelfde schrijfcentrum dezelfde voorkeur wordt aangetroffen, kunnen we niet meer met zekerheid spreken van de individuele voorliefde van een bepaalde dictator, maar stuiten we op een traditie in het formuleren van oorkondeteksten van het schrijfcentrum waartoe dezen behoorden. Zo zien we bijvoorbeeld dat in Dordrecht vanaf het einde van de jaren tachtig van de dertiende eeuw alle oorkonden uitgevaardigd door twee of meer met name genoemde schepenen van die stad, ongeacht de schrijfhand, steeds dezelfde dictaatkenmerken vertonen, zoals de formule... orconden ende kennen dat ... (Dijkhof 1997: iii 4 a). Hieruit volgt dat we ook steeds moeten controleren of de gevonden dictaatkenmerken ook in de andere dictaatgroepen uit hetzelfde schrijfcentrum optreden. Zoals gezegd kunnen we onderzoeken of we de voorkeur van deze dictator ook nog aantreffen in andere oorkonden, die alleen in afschrift zijn overgeleverd of die door andere scribenten in het net zijn geschreven. Het spreekt voor zich dat we niet in het wilde weg op zoek gaan naar oorkonden met die kenmerken. We beperken ons tot oorkonden die gezien de daarin optredende personen of instellingen vervaardigd zouden kunnen zijn in de omgeving van de ons bekende dictator en bovendien stammen uit een periode waarin deze werkzaam was. Een dergelijke oorkondetekst moet minstens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoveel elementen bevatten als de meerderheid van de oorspronkelijke groep te zien geeft. In het geval echter dat de dictaatgroep bestaat uit oorkonden met slechts één gemeenschappelijk kenmerk, kan er beter van worden afgezien naar andere oorkonden op zoek te gaan, omdat dan de kans te groot is dat de aangetroffen overeenkomst op toeval berust. Ondanks de zojuist beschreven strenge regels geeft de werkwijze toch niet in alle gevallen voldoende zekerheid. We hebben reeds opgemerkt dat bepaalde geijkte zinswendingen bij meerdere dictatores worden aangetroffen en dat we bij verschillende redacteuren dezelfde combinatie van zinsneden tegenkomen. Uit het onderzoek blijkt verder dat zich op dit gebied onmiskenbaar beïnvloeding voordoet. We kunnen bijvoorbeeld wijzen op de formule maken cond ende kennelic, die we in de jaren tachtig van de dertiende eeuw alleen bij een Dordtse klerk aantreffen, maar waarvan het gebruik zich vanaf het einde van de dertiende eeuw als een olievlek over Holland en Zeeland heeft verspreid.Ga naar voetnoot10 Zoals gezegd doet het feit dat een andere redacteur dezelfde voorkeur had, niet af aan de onmiskenbare overeenkomsten in de teksten van de oorspronkelijk gevormde groep. Bij het onderzoek naar het dictaat van oorkonden in afschrift speelt dit fenomeen echter wel een rol. We moeten ons er daarom van vergewissen dat een dergelijke oorkonde niet kan zijn geredigeerd door een dictator uit een ander schrijfcentrum die dezelfde zinswendingen bij voorkeur hanteerde. Zekerheid wordt dus pas verkregen wanneer is vastgesteld dat de oorkonde niet kan zijn opgesteld door een andere klerk werkzaam voor de personen of instellingen die in die betreffende oorkonde een rol spelen. Een voorbeeld ter verduidelijking. Een oorkonde overgeleverd in afschrift op naam van graaf Floris v bestemd voor de burgers van Dordrecht van 3 april 1289 (ohz: iv, nr. 2387) vertoont in voldoende mate overeenkomsten met de dictaatgroep van de dan dienstdoende Dordtse stadsklerk Jan (Dijkhof 1997: iii 4 a). Alvorens deze oorkonde definitief bij deze dictaatgroep te voegen, onderzoeken we of de gevonden combinatie van dictaatkenmerken in even hoge mate optreedt bij dictatores uit de omgeving van de oorkonder in kwestie, dus in de grafelijke kanselarij. Dat blijkt hier niet het geval te zijn. Hebben we eenmaal een dictaatgroep gevormd op basis van originelen en betrouwbare afschriften dan is het mogelijk ook de afschriften waarvan we de betrouwbaarheid in eerste instantie niet of met onvoldoende zekerheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
konden vaststellen, hiermee te confronteren en mogelijk de betrouwbaarheid ervan te toetsen. In het geval immers de dictator van een dergelijke oorkonde kan worden vastgesteld, dan blijkt tevens dat de afschrijver in ieder geval die zinsneden naar behoren heeft gekopieerd, waarop de identificatie van de redacteur stoelt. In het voorafgaande hebben we in hoofdlijnen een werkwijze uiteengezet voor het identificeren van dictatores. Regelmatig echter kan de herkomst van het dictaat van een oorkonde niet worden vastgesteld.Ga naar voetnoot11 De strenge regels die we hanteren, zijn hier ongetwijfeld debet aan; het is evenwel niet de enige oorzaak. Het is immers slechts bij uitzondering mogelijk de verschillende stadia in de redactie te ontrafelen. Zo kan de voorkeur van een redacteur zijn beïnvloed door het ontwerp van een andere dictator, waarvan hij gebruik maakte. Een voorbeeld hiervan is de oorkonde betreffende de uitbreiding van het stedelijk gebied van Delft op 30 november 1268, geschreven door de grafelijke clericus meester Hendrik Allardszoon die hiervoor een door de inwoners van Delft opgesteld ontwerp gebruikte en dit op enige plaatsen aanpaste en aanvulde (ohz iii: nr. 1488; Dijkhof 1997: iv 4 a). Ook een oudere oorkonde over hetzelfde onderwerp kan een rol hebben gespeeld bij de redactie, en zo het zicht ontnemen op de eventuele voorkeuren van de redacteur. Een derde mogelijkheid is dat een dictator zich hield of moest houden aan bepaalde gebruiken. We zien dit sterk in het dictaat van verschillende handen uit de Middelburgse abdij (Dijkhof 1997: ii 4 a 2). In het voorafgaande hebben we een methode uiteengezet om het ontstaan van de redactie van oorkonden te achterhalen. Het is dan nog slechts een kleine stap om de plaats van ontstaan vast te stellen. De methode gaat bij de vorming van dictaatgroepen uit van oorkonden verbonden door een gemeenschappelijk persoonlijk element; zoals gezegd is dit in bijna alle gevallen het schrift. Wanneer we kunnen aantonen dat scriptor en dictator identiek zijn geweest, is met de lokalisering van de scriptor automatisch de plaats van herkomst van het dictaat vastgesteld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.3 Andere methoden voor het lokaliseren van de redactie van oorkondenIn een aantal situaties kan de in de voorafgaande paragraaf geschetste methode niet worden toegepast. Het kan zijn dat er onvoldoende originelen voorhanden zijn of dat het onderzoek door middel van handschriftvergelijking slechts hapaxen oplevert. In die gevallen lijkt het bestuderen van de herkomst van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het dictaat onmogelijk, ook al zijn er een groot aantal oorkonden in afschrift voorhanden. Er is evenwel een alternatieve werkwijze voorhanden.Ga naar voetnoot12 Deze werkwijze betreft oorkonden op naam van één oorkonder bestemd voor verschillende destinatarissen met opmerkelijke overeenkomsten in dictaat, maar waarvan slechts enkele of zelfs geen originelen voorhanden zijn. Er kunnen dus geen groepen worden gevormd met een gemeenschappelijk persoonsgebonden kenmerk om als uitgangspunt voor het dictaatonderzoek te dienen. Vertonen nu deze oorkonden een vaste formulering, dat wil zeggen een volstrekt gelijke structuur, zo goed als gelijkluidend formules aan het begin en het einde van de tekst en bovendien ook overeenkomsten in het deel van de tekst waarin de rechtshandeling wordt beschreven, en treffen we deze verschijnselen niet in die mate aan buiten die groep, dan mogen we ervan uitgaan dat er in de omgeving van de betreffende oorkonder vaste regels zijn ontstaan voor het redigeren van oorkonden. We moeten hierbij benadrukken dat het in dergelijke gevallen dus niet gaat om een of enkele overeenkomstige zinswendingen, maar om oorkonden opgesteld volgens een gefixeerd stramien. Deze vaste regels moeten wel hun oorsprong vinden in de omgeving van de oorkonder. Het is immers dit aspect dat al die oorkonden met elkaar gemeen hebben. Ik heb deze werkwijze met succes toegepast op het voorhanden materiaal van de steden Delft en Haarlem uit het laatste decennium van de dertiende en het eerste kwart van de veertiende eeuw (Dijkhof iv 4 a en vi 4 a). Deze werkwijze zou ook bruikbaar kunnen zijn bij het taalkundig onderzoek naar veertiende-eeuwse hapaxen van lokale herkomst. Vertonen immers alle oorkonden die in één plaats zijn te lokaliseren, zulke overeenkomsten in dictaat dan is het zo goed als zeker dat in die plaats een zekere traditie in het opstellen van oorkonden was ontstaan en dat de betrokken stukken lokale producten zijn. In het geval er slechts weinig originelen voorhanden zijn, zouden stukken in afschrift een uitkomst kunnen bieden bij het vaststellen van het betreffende verschijnsel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De perspectievenOnze inspanningen moeten resulteren een corpus van Nederlandse oorkonden overgeleverd in betrouwbare afschriften waarvan de plaats van de totstandkoming van de redactie zeker is. Dat de opbouw van een dergelijk corpus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
perspectieven biedt, blijkt uit het volgende voorbeeld. In het cmt komt geen schrijfcentrum in Haarlem voor. Nu heeft Burgers (1995a: 230-232; 258-260Ga naar voetnoot13) in zijn proefschrift over de paleografie van de documentaire bronnen in Holland en Zeeland in de dertiende eeuw reeds twee Haarlemse handen aangewezen, waarvan de jongste ook twee oorkonden in het Nederlands schreef. De oorkonden van die jongste hand vertonen enige overeenkomsten in dictaat die we elders niet aantreffen. Deze kenmerken komen tot 1311 voor in 17 oorkonden in afschrift; vier hiervan stammen uit het laatste decennium van de dertiende eeuw. Het onderzoek naar groepsdictaten zoals uiteengezet in de voorafgaande paragraaf bracht aan het licht dat in Haarlem reeds vanaf 1294 een vast stramien ontstaat bij het redigeren van oorkonden op naam van schepenen. Dit stramien blijft zeker tot het einde van de vijftiende eeuw nagenoeg ongewijzigd in gebruik. Uit de dertiende eeuw zijn er slechts twee van dergelijke oorkonden tot ons gekomen, uit het eerste kwart van de veertiende eeuw 49 stuks (Dijkhof 1997: vi 4 a). Onze inspanningen hebben dus geleid tot een geheel nieuw, redelijk goed gedocumenteerd schrijfcentrum op een plaats die linguïstisch gesproken nog een blinde vlek op de kaart is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 De rol van scriptor en dictatorBij het gebruiken van het hiervoor beschreven corpus gelokaliseerde oorkondeteksten gebaseerd op afschriften als aanvulling op de originelen in het cmt stuiten we nog op twee samenhangende problemen. In de eerste plaats beschikken we over twee ongelijke corpora, namelijk het eerste gebaseerd op identificatie van de scriptor en het ander op basis van identificatie van de dictator. Een tweede probleem is dat de identificatie van de dictator op diens woordkeus is gebaseerd waardoor bij onderzoek naar lexicale variatie cirkelredeneringen op de loer liggen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1 De werkzaamheden van scriptor en dictatorHet eerste probleem, het onderscheid tussen scriptor en dictator en het inschatten van hun beider rol bij de tot standkoming van de tekst, heeft reeds een bescheiden rol gespeeld in de discussie over het taalkundig onderzoek naar de originelen uit het cmt. De eerste die op dit probleem wees, was Kruisheer in een recensie op het cmt (Kruisheer 1979a: 38). Mogelijk onder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn invloed gebruikte Berteloot in een aantal gevallen het dictaat als mogelijke verklaring voor bepaalde verschijnselen (bijvoorbeeld Berteloot 1984: 14, 81, 97, 99). Dit komt hem te staan op een reprimande van Van Reenen (1986-1987: 137-138) die stelt dat je of de invloed van een dictator in ogenschouw neemt en dan ook alleen die oorkonden als gidsdocumenten gebruikt die op dezelfde plaats zowel zijn geredigeerd als geschreven, of geen rekening houdt met het dictaat. Volgens Van Reenen (1986-1987: 133) hoeft men met de eventuele verschillen tussen opsteller en netschrijver geen rekening te houden, omdat deze verwaarloosbaar klein zouden zijn. Hij verwijst daarbij naar Kruisheer (1971: 75-76) die meldt dat het eigen aandeel van een dictator zich in vele gevallen beperkt tot het maken van een keuze uit de beschikbare formuleringen. In het geval het taalkundig onderzoek zich beperkt tot klank, spelling en morfologie lijkt in eerste instantie Van Reenens stellingname hout te snijden. De studie van het Vroegmiddelnederlands beperkt zich echter niet tot deze verschijnselen. Zo bestudeert bijvoorbeeld het onderzoek van Heersche (1991) naar de syntactische verschijnselen in het Vroegmiddelnederlands in feite het werk van de dictatores. Nu lijkt dat voor die studie van minder belang aangezien de geografische en chronologische variatie daarin nauwelijks aan bod komt. Maar ik vraag me met Berteloot (1993: 258-259) af of er door een andere materiaalkeuze die rekening had gehouden met het dictaat niet interessantere resultaten te behalen zouden zijn geweest. Mooijaart (1992) introduceert in haar proefschrift de lexicale variatie. De keuze van de formuleringen is juist het domein van de dictator, want die koos of er lettere of brieve in de oorkonde kwam te staan. Ik heb tot nog toe alleen in de recensie van Stroop (1994: 240) hier iets over gelezen. Hij noemt het een belangrijke thematische uitbreiding van het onderzoek. Dat vind ik ook, maar ik zie wel een probleem. De menging van klank-, spellings- en morfologische varianten met lexicale impliceert dat Mooijaart scriptor en dictator per definitie als dezelfde persoon beschouwt. Nu zouden we ons gerust kunnen stellen met de mededeling van Burgers (1995b: 144) dat die identificatie in het grootste deel van de gevallen gemaakt kan worden. Toch leidt dit tot enige anomalieën. Een zeer intrigerende paragraaf in het proefschrift van Mooijaart (1992: 42-48) betreft de linguïstische afstand tussen de verschillende schrijfcentra door middel van correspondentie-analyse. Het kaartbeeld dat op basis hiervan verschijnt, doet sterk denken aan de geografische realiteit. De hierbij toegepaste werkwijze wordt uitgebreider besproken in een artikel van Mooijaart en Van der Heijden (1992). Zij komen aan de hand van de correspondentie-analyse tot de conclusie dat de Hollandse grafelijke kanselarij qua taal midden tussen de Hollandse schrijfcentra lag, maar dat zowel de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kanselarij van de hertog van Brabant als die van de graaf van Vlaanderen nogal excentrisch lagen ten opzichte van de Brabantse en Vlaamse schrijfcentra. Een geheel bevredigende verklaring voor deze twee laatstgenoemde verschijnselen ontbreekt evenwel. Weliswaar refereren ze aan het feit dat bij het merendeel van de oorkonden uit de Vlaamse kanselarij de graaf van Holland was betrokken, maar hoe die taalkundige beïnvloeding precies heeft plaats gehad, komt niet aan de orde. Wat betreft de Brabantse hertogelijke kanselarij wreekt zich het feit dat hier per oorkonde is gerekend; ik kom aanstonds hier nog op terug. Over het hoofd is gezien dat de gegevens van die kanselarij gebaseerd zijn op een bijna geheel Latijnse rekening (cmt nr. 47) en verder op zes oorkonden van één schrijver (namelijk cmt nrs. 860a, 919, 937, 1047, 1090 en 1163).Ga naar voetnoot14 De relatief korte linguïstische afstand tot Kleef kan natuurlijk niet verklaard worden uit het feit dat bij drie van die oorkonden Hollanders waren betrokken, zoals wordt gesuggeerd in Mooijaart en Van der Heijden (1992: 202). Een dergelijke verklaring impliceert immers dat deze oorkonden geheel of gedeeltelijk door een Hollander zouden zijn opgesteld. Dit was echter niet het geval. Bij toepassing van de bovenbeschreven methode van identificatie van de dictator blijkt dat deze zes oorkonden door dezelfde persoon zijn opgesteld.Ga naar voetnoot15 In dit geval waren scriptor en dictator dus identiek. Het fenomeen lijkt daarmee het eenvoudigste te verklaren uit de herkomst van die ene schrijver, ergens uit oostelijk Noord-Brabant. We weten dus in feite niets over het Nederlands in de Brabantse hertogelijke kanselarij, alleen iets over één lid ervan. De situatie ten aanzien van de kanselarij van de Vlaamse graven is ingewikkelder. Gysseling lokaliseerde aldaar twee handen, die beide werkzaam waren in de jaren negentig van de dertiende eeuw. Mooijaart (1992: 12 en blijkens 345) wees echter de lokalisering van een van deze handen af. Terecht, want van deze ene scriptor kennen we slechts drie oorkonden uitgewisseld tussen graaf Guido van Vlaanderen en graaf Jan i | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Holland. Deze klerk is daardoor niet met zekerheid te lokaliseren.Ga naar voetnoot16 De taal van de Vlaamse grafelijke kanselarij is dus in de correspondentie-analyse gebaseerd op één schrijver.Ga naar voetnoot17 Deze schrijver nu komt linguïstisch gesproken ergens uit Zeeland. Deze positionering heeft mij even doen vermoeden dat we hier niet met een schrijver in dienst van de Vlaamse graaf van doen hebben, maar met een klerk uit de omgeving van de familie Van Borsele. Van de oorkonden die hij schreef, was er namelijk één op naam van de Vlaamse graaf bestemd voor Raas van Borsele, terwijl de overige stukken werden uitgewisseld tussen de graaf van Vlaanderen en graaf Jan i van Holland, welke laatste op dat moment onder de curatele stond van Wolfert van Borsele. De schrijver in kwestie schreef echter nog meer dan alleen deze stukken. Zo is onder meer van zijn hand een afschrift van een oorkonde van graaf Floris v voor graaf Guido van Vlaanderen dat zich in het archief van de Vlaamse graaf bevond.Ga naar voetnoot18 We mogen aannemen dat een klerk van Wolfert van Borsele zulk schrijfwerk niet heeft verricht. Het was dus toch een kracht uit de Vlaamse grafelijke kanselarij. We zouden dan hetzelfde kunnen veronderstellen als bij de kanselarijkracht van de hertog van Brabant. De klerk in kwestie zou dan uit Zeeland afkomstig zijn. Maar uit zijn schrift blijkt dat dat niet het geval is geweest. Zijn schrijfstijl wijst namelijk uit dat hij het schrijven niet heeft geleerd op een van de Zeeuwse parochiescholen en ook niet in de Middelburgse abdij. Zijn schrift vertoont overeenkomstige trekken met andere schrijvers uit de grafelijke kanselarij van Vlaanderen (Burgers 1995a: 307-308 en voor afbeeldingen van oorkonden van deze hand de toegevoegde afbeeldingen M en N). Dit betekent dat hij goeddeels dezelfde scholing heeft gehad als zijn collega's van die kanselarij. Hoe komt zijn taal dan Zeeuws gekleurd? De oplossing daarvan is te vinden in het dictaat. De zeven door deze hand geschreven oorkonden vertonen namelijk het werk van minimaal twee verschillende dictatores. Vijf oorkonden zijn in ieder geval opgesteld in de Hollandse grafelijke kanselarij, vermoedelijk door de verder anonieme kracht die we aanduiden als kanselarijhand v.Ga naar voetnoot19 Een zesde oorkonde is vermoede- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk geredigeerd door een klerk in dienst van Wolfert van Borsele die zoals gezegd op dat moment in Holland en Zeeland de facto de dienst uitmaakte.Ga naar voetnoot20 De totstandkoming van de redactie van de zevende oorkonde hebben we niet kunnen achterhalen. We kunnen uit een en ander vier conclusies trekken. De eerste luidt dat we niets weten omtrent het Nederlands in de Vlaamse grafelijke kanselarij. We kennen slechts één klerk uit die instelling en diens geschriften blijken sterk gekleurd door de Hollandse en Zeeuwse redacteuren. De tweede conclusie luidt dat de rol van de dictator toch niet verwaarloosbaar klein is. De vraag moet dan ook opnieuw worden gesteld of eigenlijk niet alleen de oorkonden die op dezelfde plaats zijn opgesteld en in het net geschreven als gidsdocumenten mogen dienen. Zijn we nu terug bij af? Staan we opnieuw aan het begin van de lange weg? Moet eerst het hele cmt, gecorrigeerd op basis van de recente onderzoekingen zoals die van Burgers (1995a), op dictaat worden onderzocht? Ik durf hierop nauwelijks een antwoord te geven, daarvoor is de zaak te gecompliceerd, en ben ik waarschijnlijk te weinig competent. Het probleem is namelijk dat van de zeven oorkonden van deze hand er drie een volstrekt gelijkluidende tekst bevatten.Ga naar voetnoot21 Hierdoor telt de typische Hollandse formule maken kont ende kenliic driemaal mee. Het zou dus best kunnen zijn dat de talige positionering van deze Vlaamse scriptor in Zeeland in ieder geval voor een deel wordt veroorzaakt door de lexicale varianten. Een antwoord op deze vraag kan een nieuwe correspondentie-analyse geven waarbij de lexicale variabelen zijn weggelaten. We krijgen dan ook een antwoord op de vraag in hoeverre de dictator een rol speelt in de spelling van de oorkonden. Speelt deze geen rol, dan hoeven we voor het onderzoek naar klank-, spellings- en morfologische verschijnselen hier verder geen rekening meer mee te houden. Blijkt echter het aandeel van de dictator wel van belang - en die indruk krijg ik wel - dan zal dit ook consequenties moeten hebben voor dergelijke onderzoekingen. Dit laatste wil overigens niet zeggen dat dan alles weer op de schop moet. Ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denk dat voor goed gedocumenteerde instellingen zoals de grafelijke kanselarij van Holland de grote hoeveelheid materiaal voldoende houvast biedt, maar voor kleinere schrijfcentra wordt dictaatonderzoek dan onontbeerlijk. Maar hoe dit ook zij, in de gevallen dat de lexicale variatie in originele oorkonden wordt bestudeerd, zeker in samenhang met klank-, spellings- en morfologische verschijnselen, dan mag mijns inziens alleen gebruik wordt gemaakt van oorkonden waarvan bekend is dat ze door dezelfde persoon zijn opgesteld en in het net geschreven. Dit geldt zeker voor oorkonden uit schrijfcentra waar maar weinig materiaal van voorhanden is. Dit onderzoek legt dan gelijk een brug naar de oorkonden in afschrift waarvan ook slechts de redacteur bekend kan zijn. Er is nog een derde conclusie uit het onderzoek naar de drie vorstelijke kanselarijen mogelijk, en deze luidt dat de manier van tellen hier wel degelijk van belang lijkt te zijn. In de discussie over de manieren van tellen is wel gebleken dat elke manier zo zijn voor- en nadelen heeft. Ik ga hier die discussie niet herhalen. Bovendien heeft Marynissen (1995) onlangs aangetoond dat bij voldoende gedifferentieerd materiaal de wijze van tellen, per hand, per oorkonde of per vindplaats, er eigenlijk niet toe doet. Toch zou ik hier een pleidooi willen houden voor het tellen per hand. Ik geef toe dat ook in de correspondentie-analyse van Mooijaart, gebaseerd op het tellen per oorkonde, de oorkonden uit de Vlaamse kanselarij er als opmerkelijk uit naar voren kwamen. Ze heeft er vervolgens geen verklaring voor, maar dat is een andere zaak. Mijn voorkeur voor het tellen per hand heeft twee andere redenen. In de eerste plaats is het veiliger. Wie aan het jongleren slaat met tientallen varianten uit vele honderden oorkonden komt ongetwijfeld op een punt waarop het inzicht in de gebruikte bronnen is verdwenen. Het onderzoek per hand geeft een veel overzichtelijker beeld. De tweede reden is dat daardoor niet alleen regionale en lokale variatie aan het licht komt, maar ook individuele variatie, zoals recent door Berteloot (1995) is gedemonstreerd in zijn onderzoek naar het Brugs. Een vierde conclusie tot slot. Het uit het zicht verdwijnen van onze kennis van het Nederlands in de vorstelijke kanselarijen van Vlaanderen en Brabant heeft mogelijk consequenties voor de notie van een vroege vorm van standaardtaal, het Diets. Vanuit die notie verwachtten Mooijaart en Van der Heijden dat de taal van de drie vorstelijke kanselarijen in de correspondentie-analyse dicht bij elkaar ergens in het midden zou uitkomen. Nu over de taal in de kanselarijen van Vlaanderen en Brabant geen uitspraken gedaan kunnen worden, zullen we ons moeten verlaten op de goed gedocumenteerde Hollandse grafelijke kanselarij. Deze blijkt qua taal midden in het Hollandse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spraaklandschap te liggen: in de grafelijke kanselarij van Holland schreef men blijkbaar Hollands. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2 Het onderzoek naar lexicale variatie in oorkondenZoals gezegd schuilt er bij het onderzoek naar de lexicale variatie in oorkonden nog een addertje onder het gras. Het evidente voordeel van het werken met door middel van handschriftvergelijking geïdentificeerde en gelokaliseerde oorkonden is dat de lokalisering tot stand komt op niet-linguïstische gronden. Het lokaliseren op basis van het dictaat is het bepalen van de plaats van totstandkoming op grond van de keuze van formules. Deze woorden kunnen daarom niet de basis vormen voor een onderzoek naar lexicale variatie. Was mijn exercitie hier dan een gedoemde? Ik denk het niet. De combinatie van zinsneden waaruit wordt gedistilleerd dat een aantal oorkonden door dezelfde redacteur is opgesteld, vormt slechts een beperkt deel van de woordenschat van een oorkonde. Natuurlijk zijn het vaak de meest voor de hand liggende woorden om te vergelijken, omdat ze in zo goed als in iedere oorkonde voorkomen. Het is dan lastig dat juist deze woorden niet mogen worden gebruiken, maar ik acht taalkundigen inventief genoeg om met vrucht onderzoek te doen naar de overige woorden. Dat blijkt ook uit het proefschrift van Mooijaart waarin de woorden die doorgaans voor het identificeren van het dictaat worden gebruikt, een duidelijke minderheid vormen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Tot BesluitDe beschouwing over het gebruik van oorkonden bewaard in afschrift was strikt van theoretische aard. We hebben aangegeven dat er waarschijnlijk voldoende materiaal voorhanden is, dat het taalkundig onderzoek zich hoofdzakelijk dient te beperken tot het bestuderen van de lexicale variatie en hoe te handelen om te komen tot een bruikbaar corpus. De praktijk zal echter moeten uitwijzen of dit materiaal werkelijk mogelijkheden biedt. De uitgave van het oorkondeboek van Holland en Zeeland (ohz) en dat van het westelijk en centraal deel van Noord Brabant (onb) waarin alle oorkonden betreffende die regio's bijeen zijn gebracht, maakt het mogelijk met relatief geringe inspanning vast te stellen of dergelijke onderzoekingen een meerwaarde bieden in vergelijking met het bestuderen van alleen de stukken die in origineel tot ons zijn gekomen. Ten aanzien van de rol van de dictator bij de totstandkoming van oorkonden hebben we aangetoond dat deze toch niet zo verwaarloosbaar klein is als eerder wel is aangenomen. In hoeverre de redacteur van een oorkonde van invloed was op de spelling verdient nog nader onderzoek. Bij het bestuderen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de lexicale variatie in oorkonden is de rol van de redacteur echter wel van belang. Deregelijke onderzoeken, waarbij ook oorkonden overgeleverd in betrouwbare afschriften kunnen worden betrokken, dienen daarom gebaseerd te zijn op de identificatie en de lokalisering van de redacteur. Bij het geïntegreerd onderzoeken van spelling- klank, morfologische en lexicale variatie dient men zich te baseren op oorkonden die door één klerk zowel zijn opgesteld als in het net geschreven.Ga naar voetnoot22 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|