Taal en Tongval. Jaargang 49
(1997)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacques van Keymeulen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederland veel verder dan in Vlaanderen. Goossens (1974) schatte de achterstand van Vlaanderen op 50 jaar. In Nederland heeft de standaardtaalwoordenschat dieper wortel geschoten dan in Nederlandstalig België, waar de traditionele dialecten nog veel sterker staan en waar een typische ‘nationale’ tussentaal getuigenis aflegt van de soms moeizame introductie van de Noordelijke norm. Heel wat woordkaarten van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, een regionaal dialectwoordenboek dat in de drie hierboven genoemde gebieden actief is (met name in Frans-Vlaanderen, West- en Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen) laten een tegenstelling zien tussen het dialectische Frans-Vlaanderen en het standaardtalige Zeeuws-Vlaanderen, met de twee Belgische provincies als een menggebied (zie b.v. uit de laatste aflevering over de vogels de lemma's ‘roodborstje’ blz. 47, ‘fluiten’ blz. 58, ‘ekster’ blz. 126-127 (Van Den Heede en Van Keymeulen 1996). In onze bijdrage richten we de aandacht op de taaltoestand in Nederlandstalig België. Hoewel ook in Nederland regiolecten en tussentalen voorkomen, is de Belgische taaltoestand het meest geschikt om het begrip ‘transitiewoordenschat’ te illustreren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Traditionele dialectwoordenschatDe traditionele dialectwoordenschat is de woordenschat van de relatief stabiele, geografisch gedifferentieerde natuurlijke taal van het grootste deel van de taalgemeenschap in de eerste helft van de 20ste eeuw. Hij kan onder het oogpunt van het contrast met de standaardtaal in twee delen verdeeld worden: (a) een deel dat met de standaardtaal naar vorm en betekenis overeenstemt (b.v. het grootste gedeelte van de polysemie van het dialectische lexeem huis), en (b) een deel dat van de standaardtaal naar vorm (b.v. fluitenier ‘wesp’) of betekenis (b.v. de betekenis ‘eigenaardig’ van het dialectische aardig) afwijkt. Bij de overgang van traditioneel dialect naar standaardtaal hoeven de lexemen sub (a) enkel aan de standaarduitspraak aangepast te worden; de lexemen / betekenissen sub (b) moeten worden vervangen of verdwijnen. Ook vanuit referentieel standpunt kan men de traditionele dialectwoordenschat in twee delen verdelen: (a) de lexemen die refereren aan standen van zaken die in de moderne samenleving niet meer relevant zijn (b.v. kinkee ‘petroleumlamp’); en (b) de lexemen die refereren aan standen van zaken die niet met verdwijnen zijn bedreigd (b.v. zomervogel ‘vlinder’). De lexemen sub (a) zijn te beschouwen als een historische woordenschat, een woordenschat namelijk die enkel nog opgeslagen ligt in het geheugen van de oudste generatie en die verbonden is met een voorbijgestreefd samenlevingstype. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij zal verdwijnen samen met het referentiële complex waarmee hij verbonden is. Het deel (b) is te beschouwen als een ‘brugwoordenschat’ tussen verleden en heden. Die woordenschat zou in principe kunnen overleven; indien hij verdwijnt, is dat niet uitsluitend te wijten aan het verdwijnen van de referent, maar het gevolg van vervangingen binnen het lexicon. De traditionele dialectwoordenschat van het zuidelijke Nederlands wordt geregistreerd door de grote regionale dialectwoordenboeken: het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (wbd), het Woordenboek van de Limburgse Dialecten (wld) en het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (wvd), die aan de universiteiten van Nijmegen (wbd / wld), Leuven (wbd / wld) en Gent (wvd) worden samengesteld. De delen I (Landbouw) en II (Vakterminologieën) van die woordenboeken zijn te beschouwen als een taalmuseum, waarin vooral een historische woordenschat wordt bewaard. Deel III, Algemene Woordenschat, d.i. de woordenschat die niet tot een bepaalde beroepsactiviteit beperkt is, bevat naast historische woordenschat ook wat we hierboven de brugwoordenschat hebben genoemd. De drie grote regionale woordenboeken zijn voor de beschrijving van de taalsituatie in Nederlandstalig België van groot belang omdat men de traditionele woordenschat, meer bepaald het ‘bruggedeelte’ daarin, als referentiepunt nodig heeft voor de studie van lexicale taalverandering. Het is die woordenschat die in aanmerking komt voor allerlei onderzoek om na te gaan volgens welke processen de traditionele lexemen al dan niet vervangen worden door nieuwe. Om te kunnen bestuderen hoe iets verandert, moet men eerst weten of er iets verandert en wat er verandert. De inventarisatie van de brugwoordenschat is daarom onontbeerlijk voor sociolinguïstisch gericht lexicaal onderzoek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De standaardtaalwoordenschatDe standaardtaalwoordenschat stellen we ons voor als een relatief stabiele, (expliciet) gecodificeerde norm, die de verstaanbaarheid garandeert binnen een taalgebied. De standaardtaal overkoepelt de dialecten en kan daarom maar in beperkte mate geografische verschillen tolereren. Geografische differentiatie waarbij de algemene verstaanbaarheid in het gedrang komt, is bezwaarlijker dan die met betrekking tot verschillend taalgebruik dat wel in het hele taalgebied begrepen wordt. De standaardtaalwoordenschat is opgeslagen in een als normatief beschouwd woordenboek als Van Dale. In Van Dale worden om verschillende redenen ook sociaal of geografisch beperkte lexemen opgenomen, o.a. om de teksten van grote schrijvers die van sociaal of geografisch gemarkeerde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden gebruik maken, voor heel het taalgebied te ontsluiten. De poging om ook aan de typisch Zuid-Nederlandse / Belgische woordenschat enig recht te doen is in Vlaanderen meermaals op onbegrip gestuit. De blote constatering (labels!) dat een bepaald lexeem enkel in België voorkomt, werd door de Vlamingen meestal opgevat als een afkeuring - mede omdat een dergelijk label niet werd gegeven voor typisch Noordelijke woorden. Deygers (1997) constateert overigens dat de als ‘Zuid-Nederlands’ of ‘Belgisch’ gelabelde woorden een bont gezelschap vormen, dat dringend eens tegen het licht gehouden moet worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De transitiewoordenschatMet de term transitiewoordenschat wordt een erg complexe aangelegenheid samengevat. Zodra de standaardtaal in Vlaanderen werd geïntroduceerd, werd de dialectspreker zich bewust van het bestaan van twee taalsystemen: het traditionele dialect en de standaardtaal. Het eerste systeem beheerste hij vlot; naar het tweede werd (in een aantal situaties) veeleer gestreefd dan dat het werd bereikt. We bedoelen dan met transitiewoordenschat de woordenschat die het product is van een diglottische taalsituatie, waarbij de taalgebruiker een hem vertrouwd dialectisch systeem verlaat ten gunste van wat hij als Standaardnederlands beschouwt. De transitiewoordenschat is dus in globo het resultaat van het contact tussen twee lexicale lagen, waarbij dat deel van de traditionele woordenschat waarvan de referenten niet verdwenen zijn, vervangen wordt door (exogene) lexemen die voor standaardtaal worden gehouden (b.v. dialect huts wordt pseudo-standaardtaal stekelvarken ‘egel’).Ga naar voetnoot1 Uiteraard kan dat type woordenschat ook nieuwe inhouden benoemen, die eigen zijn aan de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. De transitiewoordenschat beweegt zich naar de standaardtaal toe via tussenvariëteiten als regiolecten en substandaarden, die tussen de traditionele woordenschat (de onderste, ‘natuurlijke’ laag) en de standaardtaalwoordenschat (de bovenste, ‘artificiële’ laag) gesitueerd moeten wordenGa naar voetnoot2. Tot de transitiewoordenschat kunnen worden gerekend: archaïsmen (noch- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tans i.p.v. evenwel), gallicismen (kader i.p.v. A.N. lijst), purismen (stortbad i.p.v. A.N. douche) en hypercorrectismen (noemen i.p.v. A.N. heten), die het gevolg zijn van resp. invloed van stadhuistaal, Franse taalinvloed, strijd tegen de Franse dominantie en taaionzekerheid. Daarnaast worden er in het Vlaamse bovenregionale taalgebruik ook dialectismen, veelal Brabantismen aangetroffen, die zowel binnen als buiten het Brabantse dialectgebied voor standaardtaal aangezien worden.Ga naar voetnoot3 De transitiewoordenschat stellen we ons dus voor als een relatief labiele woordenschat, die typisch is voor het ‘Belgisch Nederlands’. Voor zover geografische patronen in de transitiewoordenschat voorkomen, zijn ze grootschaliger (regiolectisch) dan die in de traditionele dialectwoordenschat. Taeldeman 1991: 36 constateert lexicale verschuivingen van ‘erg gewestelijke naar minder gewestelijke maar zelden naar absoluut bovengewestelijke varianten’. Hij illustreert dat met enkele lexicale ‘ketens’ voor West-Vlaanderen: sulfer, slachter, biro, zeverlap en renne zijn dialect/lokaal; stekje, beenhouwer, stylo, bavette en park zijn tussentaal/gewestelijk; lucifer, slager, balpen, slabbetje en (kinder)box zijn A.N./bovenregionaal. De ‘echte’ A.N.-woorden hebben blijkbaar niet onmiddellijk ingang kunnen vinden; de traditionele dialectlexemen worden in eerste instantie afgelost door transitiewoorden uit de tussentaal. Ik heb de indruk dat lucifer, slabbetje en box het pleit aan het winnen zijn; ook slager wint terrein; balpen ligt nog wat moeilijk in de Vlaamse mond. De inbreng van de Brabantse traditionele dialectwoordenschat - een derde lexicale laag die in de niet-Brabantse dialecten interfereert - kan verklaard worden enerzijds door het feit dat het Brabants het dialect is van een expansieve regioGa naar voetnoot4 - de as Antwerpen-Brussel vormt het economische zwaartepunt van Vlaanderen, anderzijds vanuit de spanning die in de receptieve gebieden bestaat tussen de twee andere lexicale systemen. Doordat de standaardtaal als systeem exogeen is, beschouwt de dialectspreker in een aantal gevallen een exogeen (Brabants) woord ten onrechte als standaardtaal (zie De Schutter 1973). De invloed van het Brabantse lexicon in andere dialectgebieden is grotendeels een gevolg van de interferentie tussen traditioneel dialect en standaardtaal in die gebieden, en daardoor een secundair verschijnsel. De Brabantse expansie is al door heel wat dialectische woordkaarten geïllustreerd. Het is nu mogelijk geworden om op basis van de gecombi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neerde databases van wvd, wbd en wld lexicale overzichtskaarten te tekenen voor heel het zuidelijk-Nederlandse dialectgebied, waardoor de Brabantse expansie zeer goed gedocumenteerd zal kunnen worden. De eerste overzichtskaart (‘Prikkeldraad’ in Ryckeboer 1981: 184) die op basis van het wvd-wbd-wld-materiaal is getekend, leverde al onmiddellijk een mooi voorbeeld op: het Brabantse pinnekesdraad bleek de Vlaamse en de Limburgse dialectwoorden te verdringen. Voor een heel aantal begrippen bevat de database gegevens uit chronologisch verschillende periodes. Door de vergelijking van woordkaarten op basis van het materiaal-Willems (1886) en eigentijdse wvd-gegevens (1980) kon Devos (1989) de expansie aantonen van het Brabantse kieken ‘kip’ over het Vlaamse dialectgebied. De woordenschat van het Belgisch Nederlands ontbeert nog altijd een gedegen systematische beschrijving op wetenschappelijke grondslagGa naar voetnoot5; de labels in Van Dale voldoen duidelijk niet. Voor zo'n beschrijving zijn twee wegen denkbaar: (a) een analyse van oordelen m.b.t. de acceptabiliteit van lexemen door een (representatief) aantal (representatieve) personen; (b) een analyse van een corpus van representatieve teksten. In onze moderne electronische tijden denkt men in eerste instantie aan een grootscheepse corpusanalyse.Ga naar voetnoot6 We hebben hierboven de transitiewoordenschat gekarakteriseerd als de typische woordenschat van het Belgisch Nederlands en als ‘relatief labiel’. In de term zelf ligt het idee besloten dat de betreffende woordenschat maar een voorbijgaande fase is in een veranderingsproces naar de noordelijke standaardtaal toe. Onderzoek zal moeten uitwijzen (de tijd zal moeten leren?) of de typisch Belgisch-Nederlandse woordenschat (enigszins) gestabiliseerd is of niet, en of die woordenschat eventueel aan de hand van een stabiliteitscriterium ingedeeld kan worden. Cultuurgebonden lexemen die verwijzen naar de Belgische maatschappelijke organisatie b.v. zijn ongetwijfeld stabieler dan andere (b.v. rijkswacht tegenover Noordelijk marechaussee). Het is hoe dan ook moeilijk een beschrijving aan te vatten van een object dat aan sterke veranderingen onderhevig is. De hamvraag is dus in welke mate de Vlamingen nog steeds het gevoel hebben het ‘goede’ Nederlands te moeten leren, en zich daarbij (bewust of onbewust) op de noordelijke standaardtaal richten. Bij de samenstelling van een corpus Belgisch Nederlands zal er in elk geval mee rekening gehouden moeten worden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in Vlaanderen - in tegenstelling tot in Nederland - nog steeds heel wat professionele schrijvers zeer bewust met taal(zuivering) bezig zijn en dat heel wat teksten door taalkundig geschoolden (of door Nederlanders) worden nagekeken en ‘verbeterd’ naar de noordelijke norm toe. Vraag is in hoeverre een corpusanalyse van Belgisch-Nederlandse teksten niet veeleer een taalattitude zal reveleren dan een taaltoestand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 BesluitWe hebben in het bovenstaande een erg complexe situatie schematisch proberen te beschrijven. Het traditionele dialect, de standaardtaal en de tussentalen zijn sociaal en situationeel gedifferentieerd en werken op een ingewikkelde manier op elkaar in. Om de taalsituatie in Nederlandstalig België op het lexicale vlak adequaat te beschrijven is de inventarisering van de traditionele dialectwoordenschat een conditio sine qua non voor de studie van de massale taalverandering die sedert enkele decennia op gang is gekomen. Een onderzoek naar de attitude ten opzichte van de Noordelijke norm en naar de normerende krachten in Nederlandstalig België is onontbeerlijk om in te schatten in hoeverre de taalverandering een bepaald gestabiliseerd niveau heeft bereikt om als object van descriptief onderzoek te kunnen dienen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|