Taal en Tongval. Jaargang 49
(1997)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans Debrabandere
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de parabel van de verloren zoon door F.A. Snellaert in het Belgisch Museum (II, 424-426). We halen uit de tekst enkele ondubbelzinnige voorbeelden: es hi vertrokke, dier leve, dat de schive gesmolte ware, om de zwineGa naar voetnoot1 te wachte, mégéte ‘meegegeten’, 'k zal...zegge, t'heete ‘te heten’, te diene, ziin knechte, schoeneGa naar voetnoot2 an zi voete, den doon es verreze, 't verlore schaep es were gevonde, was...gekomme, geloope, spreke, te bute gegaen, vriende, jonge, moete me nu geen leute make, hi es verreze. En in voetnoot 4 voegt Snellaert eraan toe dat ‘de Kortrykers by hunne naburen de Meenenaers den naem van Ennebyters gekregen’ hebben. ‘Alleen wanneer het volgende woord met eenen klinker begint laet men al de letters hooren’. Dit laatste is nog altijd het geval in de standaardtaal, zodat de n als verbindingsklank tussen twee klinkers dient. Hetzelfde gebeurt trouwens in het Frans met de eind-s. Een tweede getuigenis is eveneens van Snellaert (1844: 164-165), zijn bijdrage nl. over het Kortrijks dialect (Debrabandere 1972: 145-198). Hij schrijft er: ‘By de doffe sluitlettergreep en laet de Kortrykzaan de n niet hooren: hy zegt geve(n), leve(n), waerom zyn gebuer de Meenenaer hem den spotnaem gaf van ennebyter’. In een brief van 26 november 1844 schrijft Alberdingk Thijm aan Snellaert (Deprez 1971: 26): ‘Ik zie, dat het in Kortrijk met geve(n) en leve(n) gesteld is als te Amsterdam’. Een derde getuigenis is van Johan Winkler (1874: 373-378). Ook hij publiceert de dialectische vertaling van ‘De gelijkenis van den verloren zoon in den tongval van de stad Kortrijk’. De tekst was hem in augustus 1873 in nederlandsche spelling ‘Medegedeeld door den heer Dr. jur. A. fredericq, advocaat te Gent’. Ook hieruit geven we enkele dialectvoorbeelden: vulle, were kèëre, zegge, voete, meuge, verreze, i wa’ verlaure en i es were gevonde, zingenGa naar voetnoot3 en danse, geslogeGa naar voetnoot4, verlaure, gevonde. De tekst van Winkler-Fredericq bevat al wel wat meer uitzonderingen (brassen, meugen, in zijn eigen, vele knechten, èëten, moaken, hangden, stikken, de knechten zeidegen, 'k en è zelfs nooit 'n buksken gekregen om mee miin vrinden te kerremessen, joengen), maar toch apocopevoorbeelden genoeg om tot n-apocope in het Kortrijks 1873 te mogen besluiten. Bovendien voegt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Winkler eraan toe: ‘Ook de n wordt te Kortrijk op dezelfde wijze achterwege gelaten als de d, en dat nog wel meer dan in de hollandsche tongvallen geschiedt. Om deze verwaarlozing der n, geven andere West-Vlamingen en vooral de inwoners van de naburige stad Meenen aan de Kortrijkers den spotnaam van Ennebiters’. Hiervoor steunt Winkler waarschijnlijk op Snellaert. In elk geval lijkt deze bijnaam op het eind van de 19e eeuw in Kortrijk zelf niet (meer) bekend te zijn. De Potter 1873-1876 vermeldt deze bijnaam nog als een van de spotnamen voor de Kortrijkzaan, maar Hubert (1886: 39) heeft hem nooit gehoord: ‘Voor 't gene de twee andere spotnamen betreft, door Depotter aangehaald, van Enne bijters en Pastei eters, moeten wij met rechtzinnigheid bekennen, ooit zulke namen te hebben hooren of weten toekennen aan de inwoners van onze stad’. Uit de context blijkt wel dat Hubert met ooit eigenlijk nooit bedoelt. Wat verder schrijft hij nl.: ‘dewijl de n bijzonderlijk in dit geval is [nl. het wegvallen], zou deze omstandigheid, kunnen aanleiding gegeven hebben tot gezeide spotnaam. Genoeg is het dat wij hem nooit hebben weten toebrengen’. In 1886 was de n-apocope blijkbaar nog altijd een bekend verschijnsel, maar de Kortrijkzanen zelf kennen deze bijnaam Ennebijters niet (meer). Dit was dan een vierde (wellicht iets zwakker) bewijs van de Kortrijkse n-apocope, waarmee we al tot het eind van de 19e eeuw opgeklommen zijn. Maar zelfs tot in het midden van de 20e eeuw blijkt de n-apocope in Kortrijk - m.n. dan in de volksere stadswijk Overleie - standgehouden te hebben. Soete (1948: 16) schrijft: ‘In de volksbuurten, vooral in Overleie, geraakt de n, die anders met voorliefde ingeschoven wordt (“ne moennteur” = Frans “moteur”), op het einde van een woord gemakkelijk vergeten: hierin is het Kortrijks het Nederlands wel vooruitgelopen. Enkele grepen en daar verschijnen: “peize”, “geve”, “wete”, skille’, ‘loeope’, ‘lache’, ‘bloate’, ‘miennske’, ‘petatte’ ‘.En hij voegt er duidelijke en ondubbelzinnige voorbeeldzinnen aan toe: gen lat mie nie peize ‘je laat me niet peinzen (nadenken)’, kchoa u ollichte wa choan geiveGa naar voetnoot5 ‘'k zal je spoedig wat geven, ik zal het je betaald zetten’; goe cheweiteGa naar voetnoot5 ‘goed geweten’; wa kan mie da skille ‘wat kan mij dat schelen’; kê giêl de weech cheloeope ‘ik heb de hele weg moeten rennen’; mae wiene moejje nu lache? ‘om wie moet je nu lachen?’; lag maed u zaelve ‘lach met jezelf’; ool dee bloate loage vo mienn deure, kmostege begunne mae voage ‘al die blaren lagen voor mijn deur, ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moest beginnen te vegen’; ok em bitsje klappeje stoad oles oftorkeGa naar voetnoot6 ‘als ik een beetje praat, staat hij alles af te luisteren; miemm petatte stoan ip, mo ze wille nie koke ‘mijn aardappels staan op, maar ze willen niet koken’; mienn vier en wil nie brande, tsienn zukke slichte kole aen ge moe se toenn dier aen dikke betoale ‘mijn vuur wil niet branden, 't zijn zulke slechte kolen en je moet ze dan nog duur betalen’. Soete is dus de vijfde en waarschijnlijk laatste getuige van de n-apocope in het Kortrijks (Overleis), een halve eeuw terug. Vreemd is wel, dat daar in de dialectatlas (Pée 1946) weinig van te vinden is, temeer omdat Jan Soete er als informant voor het Kortrijks vermeld staat. Hooguit in drie zinnen vinden we er voorbeelden van n-apocope. In zin 2: de bloeme gaan besproei, waarbij het in het werkwoord ‘besproeien’ niet duidelijk is of de spelling op apocope wijst of op een sonantische uitspraak besproein. In zin 24 vinden we gehete voor ‘gebeten’ en in zin 107 staat tweemaal komme ‘komen’, maar daarnaast wel kijkn en keurn. We kunnen ons ten slotte nog afvragen: is daar iets van in het huidige Kortrijks overgebleven? Er zijn allereerst enkele losstaande woorden en uitdrukkingen, die we als relicten kunnen beschouwen (Debrabandere 1986: IX): (h)ave ‘haven’, exame ‘examen’, eige voolk ‘eigen volk’, zijn eige vel, alle dage, alle weke, ne strooie man, goude gel(d), papiere gel(d), zeve keere, gevonde gel(d), gekrege gel(d), gestole gel(d), vervalle gel(d), twee dikke ‘20 ct.’, nege dage, alle vuuf voete ‘alle vijf voeten, om de haverklap’. Sommige bovenstaande voorbeelden kunnen eigenlijk als vaste verbindingen worden beschouwd, waar de n ‘eigenlijk niet meer in de absolute auslaut staat, zoals in strooie man, goude geld. Niet te verwonderen dat in samenstellingen de n in de auslaut van het eerste lid niet uitgesproken wordt: Meulestrate ‘Molenstraat’, regeluch(t), regegote, regebuze, wagewijd, wagewiel, wagekot, wagemaker, binneban(d), binnebreken, binnebringen, binnedeure, binnedujen, binnegraken, binnegieten, binnegote, binnekamer, binnekan(t), binnekoerke, binnelaten, binneleer, binnemeugen, binnemeur, binnepalmen, binneraam, binnerien ‘binnenrijden’, binneslot, binnestik, binnetrap, binneweeg, binneweer(t)s, binnezak, binnezole, boekekasse, boerebon(d), boerebroo(d), boereburgemeester, boeregat, boerejaar, boerekarre, boereklakke, boereleute, boeremaandag, boeremins(ken), boeremode, boeremuziek ‘boerenfanfare’, boerep(a)rochie, boerepaster, boerepeer(d), boerevoolk, butechampetter, butedocteur, butegoe(d), butekan(t), butelan(d), buteluch(t), butemins, butep(a)rochie, butepaster, butevoolk, butewach(t), buteweer(t)s enz. enz. Allemaal relicten van een vroeger algemene n-apocope, die zich heeft weten te handhaven in vaste verbindingen en geijkte samenstellingen. Een merkwaardig geval is evenwel het woordje avond [‘Ք:vən] in avondschole, avondwerk [‘ɔ:vəsko:lə / ‘ɔ:vəwɛ:rk], waar de -n- ook geapocopeerd werd. Aangezien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de n alleen in de auslaut geapocopeerd kan worden, lijkt dit erop te wijzen dat de Kortrijkse t-apocope (Vauterin 1961; Debrabandere 1973) ouder is dan de n-apocope, want avond moet eerst aven geworden zijn alvorens ave te worden in b.v. avewerk ‘avondwerk’. Alles wijst er dus op dat het Kortrijks niet alleen in de 19e eeuw n-apocope vertoonde, maar dat die apocope zich op zijn minst tot het midden van de 20e eeuw in een volkswijk heeft gehandhaafd en bovendien vandaag nog in relictvormen overleeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|