Taal en Tongval. Jaargang 48
(1996)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anna Coetzee & Pieter van Reenen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlands, de bakermat van de Afrikaanse nasaleringTen aanzien van klinkernasaliteit in Afrikaans concludeert Roberge het volgende: Whether nasalization in Afrikaans represents a generalized Netherlandic dialectism, autochthonous innovation, the influence of a substrate language, or some combination of all three forces is difficult to determine (1993: 16). Scholtz (1970: 85) is van mening dat de huidige vormen al ‘grotendeels’ in het 17de-eeuwse Hollands hebben bestaan. Roberge (1993: 16) zelf vindt bevestiging daarvoor in een opmerking van Ponelis (1990/1: 53-54) over | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nasaleringsverschijnselen uit het Middelnederlands en 17de-eeuwse Nederlandse dialecten en de aanwezigheid ervan in moderne dialecten.Ga naar voetnoot3 Raidt (1991: 204-205) schakelt de mogelijke invloed van de Franse Hugenoten uit, door erop te wijzen dat de Franse genasaleerde klinkers vaak aan het einde van de lettergreep voorkomen, terwijl dit in het Afrikaans, waar nasalering vooral bij echte Afrikaanse ‘volkswoorden’ met specifieke klankverbindingen optreedt, onmogelijk is.Ga naar voetnoot4 Hetzelfde geldt voor de toontaal Khoi/Khoekhoens/Hottentots, waarin genasaleerde klinkers niet zoals in het Afrikaans van de klankomgeving afhankelijk zijn, maar onafhankelijk contrasteren (vgl. Beach 1938). Wat echter opvalt is dat de huidige Nederlandse en Afrikaanse nasaleringspatronen sociaal en lexikaal sterk verschillen, terwijl de fonologische omgeving toch in grote lijnen overeenkomt. Anders dan in het Nederlands, is nasalering thans ‘een van die belangrikste kenmerke van die Afrikaanse klankstelsel’ (Raidt 1991: 204). Het belang spreekt uit de belangrijke beschrijvingen ervan zoals die van Le Roux & Pienaar (1927: 63-66), Hopwood (1927), De Villiers (1967: 69, 109), Raidt (1983: 97-98; 1991: 204-205), Coetzee (1977; 1981; 1992: 90-93), De Villiers & Ponelis 1987: 125-130), Ponelis (1990/1: 53-54). Dat steekt schril af tegen het Nederlands, waar hoofdzakelijk naar nasalering wordt verwezen als het over dialecten of niet standaardtaalgebruik gaat.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschil in belangstelling voor nasalering in beide talen houdt verband met verschil in sociale spreiding. Terwijl vormen zoals [ɔnxəlɵk] en [ɔ̃:xəlɵk] voor ongeluk ongemerkt allebei in Standaardnederlands voorkomen, worden vormen met nasalering voor [s] of [z], zoals bijvoorbeeld in [dã:s] dans en [ɔ̃:zə] onze niet als standaarduitspraak ervaren. Daarentegen komt nasalering in Afrikaans ongemerkt voor alle continuanten voor. In Afrikaans wordt noch nasalering noch niet-nasalering als ‘plat’ of substandaard gevoeld. Terwijl nasalering in mindere of meerdere mate aanwezig is in individuen, streken en groepen (vgl. Le Roux & Pienaar 1927; Coetzee 1981), is de afwezigheid van nasalering toch wel het kenmerk van specifieke groepen. Van Rensburg (1989a: 440) constateert dat een opvallend taalkundig kenmerk - het onderscheid tussen de contactvariëteiten (het Afrikaans van de afstammelingen van de Khoi en de Kaapse slaven) en de varianten die dichter bij niet-standaard Nederlands staan (dus het latere standaard afrikaans) - de afwezigheid van nasalering in de contactvarianten is. Van Rensburg (1989a: 400) noemt niet-nasalering onder andere als een van de kenmerken van Griekwa-Afrikaans. Volgens De Villiers & Ponelis (1987: 126) komt nasalering niet in het ‘Kaapse Vernakular-Afrikaans’ voor, waardoor deze taalvariant zich onderscheidt van het ‘koine’ waarin nasalering een prominent verschijnsel is.Ga naar voetnoot6 Dit wordt impliciet door empirisch onderzoek bevestigd. Het is Rademeyer (1938: 55-56) opgevallen dat nasalering niet bij het oudere geslacht in Rehoboth (een Griekwa-verwante gemeenschap in Namibië) in woorden als mens, wens en gans voorkomt. Kotzé (1983: 50) heef gevonden dat nasalering feitelijk nooit bij de Kaapse Maleiers voorkomt. I.A. Coetzee (1985: 74-75) heeft vastgesteld dat in de bruine gemeenschap van Eersterust, Pretoria, niet-nasalering als een ‘prestigevorm’ wordt beschouwd, en Coetzee (1989: 106) heeft geconcludeerd dat ‘dit nie 'n pertinente verskynsel’ in de bruine gemeenschappen van Johannesburg is. Coetzee (1981) heeft bij onderzoek aan de Rand en aan de hand van SAUK-interviews vastgesteld dat nasalering vooral frequent is bij geschoolde blanken. F.A. Ponelis heeft ons meegedeeld dat hij sterk de indruk heeft dat nasalering een plattelands (ouder) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschijnsel is. Voor sommige (vooral blanke) Afrikaanse gemeenschappen is nasalering dus de norm, voor anderen (vooral bruine) niet-nasalering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hulp dankzij een recent Nederlands dialectonderzoekDe beantwoording van de vragen over nasalering waarbij een historisch aspect te pas komt, is bijzonder lastig, omdat nasalering typisch een uitspraakverschijnsel is en op enkele uitzonderingen na niet in het schrift is weergegeven.Ga naar voetnoot7 Een eenvoudige statistische vergelijking tussen de synchrone gegevens van twee talen, kan uiteraard ook misleidend zijn. Toch blijkt dat dialectstudies soms wel degelijk licht kunnen werpen op historisch problemen.Ga naar voetnoot8 Op basis van gegevens afkomstig uit het project Fonologische en Morfologische eigenschappen van Nederlandse dialecten (zie Goeman & Taeldeman 1996) is hier en daar een antwoord mogelijk. In het Nederlandse onderzoek is alleen aandacht gegeven aan de vormen waar de nasale medeklinker gevolgd wordt door [s] of [z]. Voor vormen waar [f v x s z l r] of een klinker na prefixen of partikels zoals on- en aan-volgen, zijn geen gegevens in het bestand beschikbaar. Zoals uit de betrokken woorden hieronder blijkt is de lexikale kant van de nasalering in het onderzoek meegenomen. Bij ons, mens en gans is nasaliteit ook onderzocht in enkele woordgroepen. Voor wat betreft de 28 onderstaande items zijn in het onderzoek dialectkaarten geproduceerd (voor de wijze waarop, zie Wattel & van Reenen 1995; voor Fries waren nog geen gegevens beschikbaar).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de kaarten zijn vijf graden van nasaliteit afgebeeld:
De Nederlandse genasaleerde klinkers klinken in het algemeen nasaler dan de Afrikaanse. De akoestische verschillen liggen waarschijnlijk tussen 4 en 5. In welke Nederlandse dialecten klinkernasalering voorkomt is te zien op de kaarten 1 tot en met 4: dansen, wensen, groenst en bruinst. Hoe donkerder hoe meer nasalering. (Voor de kaarten ons, mens, dunst, dinsdag zie Coetzee & Van Reenen 1995; Voor de kaarten gans, woensdag, minst en slons zie Van Reenen & Coetzee 1996.) Van belang is hier dat de kaarten laten zien dat nasalering niet overal in het Nederlandse taalgebied even sterk voorkomt. Er zijn hele gebieden waar juist vormen zonder klinkernasalering worden aangetroffen. Limburg, Oost Noord-Brabant, Gelderland en Utrecht kennen nauwelijks genasaleerde vormen. Ook in Groningen en Noord-Holland worden zulke vormen niet veel gehoord. Het zijn vooral Zeeland, West Noord-Brabant en Zuid-Holland waar de nasale vormen frequent in de dialecten te horen zijn. De kaarten laten zien dat nasalering per item kan verschillen. Dansen op Schouwen en Duiveland is nauwelijks nasaal, terwijl venster en groenst dat er nasaal zijn. De concentratie van genasaleerde vormen is vooral te vinden in de gebieden waar de 17de-eeuwse Kapenaars vandaan zijn komen: het grensgebied van Noord- en Zuid-Holland, niet speciaal Amsterdam en omgeving, zuidwestelijk Zuid-Holland (vgl. Kloeke 1950). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uiteengaan van Nederlandse en Afrikaanse nasaleringIndien we aannemen dat de moderne Nederlandse dialekten een situatie weerspiegelen die in grote lijnen al in de 17de eeuw bestond, is er goede reden om aan te nemen dat zowel de VNS als de ṽ-uitspraak in 1652 naar de Kaap geëmigreerd zijn. Dat nasalering voor [s] en [z] in het Nederlands al enige tijd niet als standaard wordt gezien, blijkt uit de opmerkingen over die uitspraak bij van Haeringen (1924: 75-76). Van Haeringen neemt aan dat klinkernasalering een eigenschap van de volkstaal over het hele taalgebied is. Hoe minder beschaving, zo meent hij, hoe sterker de neiging in het Nederlands om toe te geven aan nasalering. Uitspraakvormen zoals [xã:s] en [më̃:s] herinneren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 1: Nasalering van de beklemtoonde klinker in dansen. Hoe donkerder hoe nasaler. Productie Evert Wattel, zie Wattel en Van Reenen (1995).
Kaart 2: Nasalering van de beklemtoonde klinker in wensen. Hoe donkerder hoe nasaler. Productie Evert Wattel, zie Wattel en Van Reenen (1995).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 3: Nasalering van de klinker in groenst. Hoe donkerder hoe nasaler. Productie Evert Wattel, zie Wartel en Van Reenen (1995).
Kaart 4: Nasalering van de tweeklank in bruinst. Hoe donkerder hoe nasaler. Productie Evert Wattel, zie Wattel en Van Reenen (1995).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem aan klankovergangen in het Oudgermaans en het Vulgairlatijn. De sprekers die wat slordig beschaafd praten, veroorloven zich hierbij nogal wat vrijheden, meent hij. Maar ‘Beschaafd’ zegt van Haeringen is op dit punt weer streng, en wordt nog steeds strenger: de e in mens kan hoogstens een beetje anticiperend genasaleerd worden, maar er hoort een duidelijke nasale medeklinker voor de s als in mens.Ga naar voetnoot9 Van Haeringen meent dat hij er niet ver naast zit als hij in de zelfbeheersing van de ‘Beschaafde’ taalvorm ook het streven tot aansluiting bij het geschreven woord ziet: de n staat er, dus moet hij worden uitgesproken. Hij is niet van mening dat de uitspraak [mɛns] en [xans] versus [mɛ̃:s] en [xã:s] een spellingsuitspraak genoemd moet worden, maar dat het wel die kant opgaat. De gespelde vorm, zo meent hij, zal niet vreemd staan tegenover de behoudendheid die het schrift ten aanzien van de n vertoont.Ga naar voetnoot10 Dat er wel zo'n tendens in de Nederlandse standaardisering voor wat betreft nasalering is geweest, wordt bevestigd door de opmerking van Ponelis (1990/1: 53) dat de geheel gedenasaleerde Standaardnederlandse uitspraak van mensen en ganzen moeilijk aan iets anders dan deftige letteruitspraak kan worden toegeschreven (vgl. ook Ponelis 1993: 123-124 over de hoge status van geschreven Nederlands). Voor Afrikaans kan niet-nasalering moeilijk aan letteruitspraak worden toegeschreven. De voorouders van de huidige nasaleerders hebben altijd de Nederlandse Bijbel gelezen en, zoals hieronder zal worden betoogd, was het hun taal die later standaardstatus gekregen heeft. Hoewel De Villiers (1967: 69, 109) doorgaans naar de genasaleerde Afrikaanse klinkers verwijst, kan de hierboven gemaakte verdeling ten opzichte van de Nederlandse standaardvormen en niet-standaardvormen waarschijn- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk toch ook het onderscheid verklaren dat De Villiers maakt tussen genasaleerde vormen zoals [dã:s], [kã:s], [xã:s], [krã:s], [mɛ:s], [vɛ:s], [spɛ:s], [fɛ:stər], [ɔ̃:s], [xɔ̃:s], [dɔ̃:s], wat volgens hem als ‘historiese erfenis’ kan worden beschouwd, en de genasaleerde vormen van aan-, in-, on- van bijvoorbeeld [ã:çe:], [ə̃:frəif], [ɔ:se:kər] die hij als geassimileerde vormen beschouwt, omdat de prefixen [a:n], [ən], [ɔn] in andere omgevingen ongenasaleerd voorkomen. De ‘lewendige nasalering’ in het Afrikaans, schrijft De Villiers (1967: 69), toont in tegenstelling tot de ‘histories vaste gevalle’, heel wat wisselvalligheid: niet iedereen nasaleert even veel in dezelfde samenstelling; dezelfde spreker zal de ene keer wel, de andere keer niet nasaleren. Ook het verschil in sociale aanvaarding van de twee types in het Nederlands kan waarschijnlijk zo worden verklaard: het type zoals in het dialectproject is onderzocht betreft uitsluitend ‘histories vaste gevalle’ (wat niet betekent dat iedereen ze altijd gebruikt), terwijl de mate van nasalering in woorden met een prefix eindigend op [n] met de assimilatiegraad van de [n] samenhangt, en dus door spreeksnelheid en stijl beïnvloed kan worden. Dat houdt dus in dat [ɔ̃:zm] onzin minder gestigmatiseerd is dan [mɛ:s] mens en [vakã:si] vakantie (zolang de nasale klinker niet te lang is). Over de Afrikaanse nasalering zijn nooit zulke afkeurende uitspraken gedaan als die we bij van Haeringen aantreffen. Omdat het gaat om een uitspraak die niet in het schrift is weergegeven, is hij ook nooit aan formele standaardisering onderworpen geweest. Het valt echter op dat in Le Roux & Pienaar (1967), waarin standaard uitspraakvormen staan, alleen de genasaleerde vormen staan voor [mɛ:s], [pɛs], [fɛ:stər], [vɛ:s], [dã:s], [ɔ̃:s], [slɔ:s]. Een onderscheid wordt ook gemaakt tussen twee homografen gans [xã:s] (pluimvee) en gans [xans] (-egaar). (De uitdrukking is thans algemeen [xans] en al.) Ook het verband tussen nasalering en hoge en lage klinkers dient nader bekeken in de beide talen. De Nederlandse dialectkaarten tonen dat nasalering, zoals ook in het geval van het Afrikaans, bij de lage klinkers, en vooral in mens en ons, vaak voorkomt, en dat dit in veel mindere mate bij de hoge klinkers het geval is. De Nederlandse nasalering kan echter volgens de dialectkaartgegevens niet in alle gevallen met klinkerhoogte worden gecorreleerd. Mens wordt bijvoorbeeld in het Noorden van Noord-Holland vrijwel niet genasaleerd, terwijl de genasaleerde [ĩ] van dinsdag en [ũ] van woensdag in die streek net iets nasaler is. Het valt ook op dat [mɛ:s], [vɛ:s], [xã:s], [ɔ:s] en vooral [ɔ̃:zo], een veel wijdere spreiding en grotere dichtheid hebben dan [slɔ̃:s]. Ook de dialectische spreiding van woensdag, schoonst, groenst, bruinst, fijnst, kleinst, minst en dunst vertoont onderling soms grote verschillen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoals voor groenst en bruinst op de kaarten 3 en 4 is te zien. Voor Afrikaans bestaat niet zo'n verfijnde beschrijving, al kunnen wel enkele overeenkomsten en verschillen worden aangewezen. Dat hoge klinkers weinig genasaleerd worden, is algemeen aanvaard, al is er volgens Le Roux & Pienaar (1967) wel ‘verskil in verskillende streke en by verskillende persone’. In Le Roux & Pienaar (1967) wordt woensdag ongenasaleerd gegeven, voor dinsdag worden de varianten [də̃:sdax] en [dəŋsdax] gegeven. (De laatste vorm klinkt thans verouderd en [dənsdax] komt algemeen voor.) De andere vormen die in het Nederlandse project zijn onderzocht komen niet zo in het Afrikaans voor. Nasalering in vormen als de Afrikaanse superlatieven groenste, dunste, minste, bruinste, skoonste, kleinste, fynste is onwaarschijnlijk (vgl. Coetzee 1981: 78). Le Roux & Pienaar geven minstens alleen ongenasaleerd als [mənstəns]. Op grond van het feit dat nasalering van hoge klinkers weinig voorkomt in het ‘Van der Merwe-Afrikaans’Ga naar voetnoot11 concludeert Du Plessis (1995: 140) dat er tegen het begin van de 20ste eeuw alleen lage nasale klinkers in het Standaardafrikaans hebben bestaan. Du Plessis ziet het ‘Van der Merwe-Afrikaans’ als een gestolde vorm van Standaardafrikaans onder andere omdat sprekers de lage klinkers nasaleren. Du Plessis (1995: 130) neemt aan dat het Standaardafrikaans van het begin van de eeuw, beschreven in Le Roux & Pienaar (1927), niet zal verschillen van het ‘Van der Merwe-Afrikaans’. Le Roux & Pienaar (1927: 65) geven echter een lijst van genasaleerde vormen waaronder zowel lage als hoge vokalen, zoals bijv. in Woensdag en Martiens, voorkomen. Dit weerspreekt dus op dit punt het vermoeden van Du Plessis. Ook de Nederlandse dialectgegevens spreken zijn vermoeden tegen. De nasalering van de hoge klinkers komt op beperkte schaal wel voor in de gebieden waarvandaan de 17de eeuwse Kapenaars afkomstig zijn. Het is opvallend dat de Nederlandse hoge klinkers in woensdag, dunst, schoonst, kleinst, fijnst en bruinst wel weinig genasaleerd worden. Lexicaal is het Afrikaanse nasaleringspatroon zijn eigen gang gegaan. Hoewel nasalering als een standaardtaalverschijnsel wordt beschouwd, blijkt de volkstalige basis uit het feit dat formele vormen en kultuurwoorden zoals tans, intens, instink, aangesig, kansel, konserwatief, sensor zelden genasaleerd worden. Kuns en guns word in Afrikaans gewoonlijk alleen in disjunct taalgebruik (bijvoorbeeld spottend) genasaleerd. Namen en benamingen worden vaak niet genasaleerd. Hans, Frans en prins (Bernard) worden rela- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tief weinig genasaleerd (vgl. Coetzee 1981: 78). Een vorm als [ħã:s] zal door Nederlandse standaardtaalsprekers als ‘plat’ worden ervaren, terwijl dat met beide mogelijke uitspraken (naast [ħã:s] ook [hans]) in Afrikaans niet zo is. Homografen zoals trans ‘over’ in Transvaal versus in 'n [trã:s] en [xans] en al versus [xã:s] worden door sommige sprekers door nasaliteit of de afwezigheid daarvan onderscheiden (vgl. Coetzee 1977: 35). In het Afrikaans is er dus bij enkele gevallen fonologische oppositie tussen de genasaleerde en de ongenasaleerde vorm ontstaan. Dit blijkt niet in het Nederlands het geval te zijn. Van Coetsem & Leys (1964) komen met betrekking tot een Oost-Vlaams dialect, het Geraardbergs (Van Coetsem) resp. een dialect van westelijk West-Vlaanderen, het dialect van Oostvleteren (Leys) tot de conclusie dat nasalering alleen maar een fonetisch verschijnsel is. De Franse genasaleerde vormen worden bijvoorbeeld fonetisch in het Nederlands aangepast. In Oostvleteren worden de Franse genasaleerde vormen soms in oppositie met de aangepaste Nederlandse vormen behouden. In dit geval, zo meent Leys, worden er door deze leenvormen tegelijk nieuwe leenvormen in het taalsysteem ingevoerd. Tenslotte blijft de vraag hoe de klinkernasaliteit in het Afrikaans zo anders dan in Nederlands heeft kunnen worden, dat vormen die in het Nederlands als dialectisch worden ervaren, in het Afrikaans als standaard worden gezien, terwijl in speciale Afrikaanse groepen juist niet-nasalering de norm geworden is. Een brede verdeling van de variëteiten van Afrikaans zoals, met kleine verschillen, door Van Rijn (1914), Van Rensburg (1989a) en Den Besten (1989) geeft het kader voor een verklaring voor de sociale spreiding van de Afrikaanse nasalering en niet-nasalering. Van Rijn zegt het als volgt: We hebben hier in Z-A. (1) een Burger-Hollands te Kaapstad en op de oude dorpen, en (2) het wijd verbreide Boere-Hollands en (3) het Hollands der Kleurlingen. No 2 is het Afrikaans (1914: 9). Du Plessis (1995: 144-147) laat het verband zien tussen de driedeling van Van Rijn en de latere driedeling van Van Rensburg: Het Boere-Hollands is hetzelfde als het ‘Oosgrens-Afrikaans’ van Van Rensburg, ‘want dit is juis die vorm wat na 1745 deur die boere na die Oosgrens versprei is, en later met die Groot Trek na Transvaal en die Vrijstaat’. Van Rijn zijn Kleurling-Hollands is wat vandaag als Oranjerivier-Afrikaans wordt beschouwd. Een menging tussen Van Rijn zijn Burger-Hollands en zijn Kleurling-Hollands moet volgens Du Plessis de basis vormen van wat Van Rensburg ‘Kaapse Afrikaans’ noemt. Den Besten (1989: 228) zet uiteen dat, naast standaard-afrikaans, drie dialecten kunnen worden onderscheiden, die alle drie in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
West-Kaap zijn ontstaan: (West-)Kaap-Afrikaans, Oost-Kaap-Afrikaans en Oranjerivier-Afrikaans. Volgens Ponelis (1993: 123) heeft de standaardisering van formeel Nederlands zich al vergaand doorgezet tegen het midden van de 17de eeuw. Men zou dus kunnen aannemen dat als die dialectische genasaleerde vormen als niet-standaard in het Nederlands zijn gezien, die waarschijnlijk ook naar het formele taalgebruik van de Kaap zouden zijn overgewaaid. Van Rijn (1914: 9-13) verduidelijkt dat zich na 1745 een Burgerstand heeft gevormd in de dorpen Kaap, Stellenbosch, Paarl, Zwartland en Tulbach, en dat de ambtsdragers, predikanten, onderwijzers, handelaars, enz. die gewoonlijk van overzee kwamen, ‘correct’ Nederlands hebben gesproken. Naast het ‘Burger-Hollands’ of ‘European Dutch’ (Den Besten 1989: 224) onstaat Pidgin-Hollands van de Khoekhoe buiten stamverband alsook van de slaven, die volgens Den Besten (1989: 224) waarschijnlijk hun pidgin op basis van het ‘Hottentot Dutch’ gemodelleerd hebben. Na 1713 zijn de Khoekhoe met hun kreoolse ‘Hollands’ in de richting van de Oranjerivier getrokken waar ze vandaag bekend staan als o.a. de Griekwas en naar hun taal wordt verwezen als Griekwa-Afrikaans of Oranjerivier-Afrikaans. Khoekhoe buiten stamverband, gemengde nakomelingen van slaven en slaven en Khoekhoe zijn in de West-Kaap achtergebleven. In hun pidgin, of latere kreoolse vormen, is nasalering afwezig. Hun eigen talen hebben niet zulke genasaleerde vormen gehad en zij zouden ook beïnvloed geweest moeten zijn door het deftige Hollands van de Kaap zoals Den Besten (bijvoorbeeld 1989: 226) in zijn schema laat zien. Met de uitbreiding van de boerenplaatsen naar de Oostgrens van de Kaapkolonie is ‘Boere-Hollands’ of Oostgrens-Afrikaans ontstaan. De Oostgrensbewoners waren hoofdzakelijk echte boeren uit Zeeland en Holland en gewezen soldaten en matrozen. Het is dan ook het ‘Hollands’ dat met de Grote Trek in het binnenland is ingevoerd, dat indertijd onbevangen de Nederlandse genasaleerde vormen bevatte. Scholtz (1970: 60) wijst erop dat, waar Afrikaans thans ‘Hollandser’ is dan Nederlands, dit grotendeels te verklaren is uit het feit dat echt Hollandse vormen die rondom 1700 nog ‘as beskaaf gegeid het’, in Afrikaans zijn blijven bestaan, maar later in het Nederlands verdrongen door andere vormen, die toen aan een veranderd, of sterker ontwikkeld, ideaal van ‘Beschaafde’ uitspraak hebben beantwoord. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieVormen met nasale klinkers zijn, samen met ongenasaleerde vormen, in de 17de eeuw vanuit (vooral Zuid-)Hollandse dialekten naar de Kaap geëmi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
greerd. Daarna zijn de Nederlandse en de Kaapse wegen gedeeltelijk gescheiden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|