Taal en Tongval. Jaargang 48
(1996)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Judith Haan
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijken op te leveren voor de voorgestelde analyse van de Wehlse Umlaut. De aanname dat fonologische representaties onderliggend ondergespecificeerd kunnen zijn maakt het echter mogelijk de oorspronkelijke analyse te handhaven. In paragraaf 6 wordt het voorafgaande beknopt samengevat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 UmlautUmlaut is een historisch verschijnsel van fonologische oorsprong dat in bijna alle Germaanse talen/dialecten in meer of mindere mate vaste voet heeft gekregen. Globaal gesproken werd een achtervocaal in de stam ‘umgelautet’ tot een voorvocaal zodra een suffix werd aangehecht dat /i,j/ bevatte. Het aantal Germaanse grammaticale morfemen waarin /i,j/ voorkwam was groot. Voorbeelden zijn suffixen die comparatief, superlatief of een causatief werkwoord vormden (resp. -iro, -isto, -jan), evenals het meervoudssuffix en het diminutiefsuffix (resp. -i en -ikīn). In een later stadium werden de vocalen (en consonanten) in deze suffixen echter blootgesteld aan een reductieproces waardoor /i,j/ uiteindelijk geheel verdwenen. Omdat de taalgebruikers de bijbehorende vocaalwisselingen toch bleven toepassen veranderde Umlaut van karakter: de oorspronkelijk fonologische conditionering maakte plaats voor een morfologische. In het hedendaagse standaard Nederlands (SN) is Umlaut alleen nog te vinden in enkele geheel gelexicaliseerde alternanties. Daarentegen heeft het zich in veel oostelijke Nederlandse dialecten vrij krachtig kunnen handhaven. Dat geldt bij uitstek voor de verkleinwoordvorming (cf. Goossens 1977: 91), waar Umlaut doorgaans met behulp van een eenvoudige en transparante regel kan worden afgeleid. Meervoudsvormen ondergaan eveneens dikwijls Umlaut; niet zelden bestaat het meervoudsmorfeem zelfs uitsluitend uit Umlaut, zoals onderstaande Wehlse vormen laten zien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Umlaut kan zich in deze dialecten ook manifesteren in de (2e en) 3e persoonsvorm sg. praes, ind. van sterke werkwoorden, alsmede in een aantal afgeleide adjectiva, zoals in het Wehlse j[ɔ:]r ~ j[œ:]rig, jaar resp. jarig. Umlaut was vanouds een strikt lokaal proces. De syllabe met de stamvocaal die de klankverandering onderging was tegelijkertijd beklemtoond en (links-)adjacent aan het Umlautopwekkend suffix. In de hedendaagse dialecten is dit patroon nog goed zichtbaar, aangezien monosyllabische en polysyllabische stammen van Germaanse oorsprong doorgaans slechts één volle vocaal hebbenGa naar voetnoot4 (cf. Trommelen & Zonneveld 1991). Wél kan variatie ontstaan bij leenwoorden van niet-Germaanse oorsprong die polysyllabisch zijn en méér dan een volle vocaal hebben. In een woord als foto, bijvoorbeeld, vallen klemtoon en adjacentie niet samen in eenzelfde vocaal. In sommige dialecten (bv. Schinnens, Roermonds, Hellendoorns) kan dat leiden tot tegenstrijdige intuities t.a.v. de correcte plaats van Umlaut: is dat de beklemtoonde vocaal (feuteke) of de adjacente vocaal (foteuke)? (cf. Wetzels 1990, Hamans 1985, Nijen Twilhaar 1990). In het Wehlse systeem speelt de klemtooneis geen rol; uit het vervolg zal blijken dat Umlaut zich in dit dialect uitsluitend op adjacente vocalen richt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Umlaut in het Wehlse verkleinwoordsysteem3.1 AchtergrondenHet Wehlse klinkersysteem heeft vier openingsgraden, een eigenschap die het deelt met veel (zuid)oostelijke dialecten (Hoppenbrouwers 1982: 25, Wetzels 1990). Klinkerlengte kan contrastief zijn, zowel lexicaal als grammaticaal; (2) geeft enkele voorbeelden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De diftongen /ɛɪ/, /ɔu/ en /œʏ/ nemen in het Wehlse systeem een zeer marginale positie in. Daar staat tegenover dat zg. ‘onechte’ diftongen, sequenties die eindigen in een van de glides /j,w/, een ruime distributie hebben. In SN vereisen deze combinaties altijd een lange klinker: aai, ooi, oei, ieuw, eeuw en uw (Trommelen 1983: 146). Het Wehls dialect staat hier echter ook korte klinkers toe, zoals in bl[ʏ]j ‘verlegen’, [xɪ]j, ‘jij’, tr[ɔ]j, ‘trapte’, k[ɛ]w ‘(ik) kauw’ en [ɔ]w, ‘jou’ obj.. Figuur 1 geeft een overzicht van het Wehlse klinkersysteem. Fig. 1. Het Wehlse klinkersysteem
In de Wehlse verkleinwoordvorming kunnen vier diminutiefsuffixen worden onderscheiden: -ke, -eke, -ske en -tje. Het suffix -ke komt voor na alle vocalen en na de medeklinkers /p,f,s,m,r,l,j,w/. Het suffix -eke volgt op een combinatie van korte stamklinker en /l,n,r/. Stammen die eindigen op een van de velaire medeklinkers /k,x,ŋ]/ vereisen het suffix -ske. Het suffix -tje, tenslotte, heeft een beperkte distributie en komt alleen voor na /t/, alsook na stammen die op /n/ eindigen maar vanwege hun lange klinker niet in aanmerking komen voor -eke (cf. Haan 1993). Daarnaast speelt, zoals reeds opgemerkt, ook Umlaut een voorname rol in het proces van Wehlse verkleinwoordvorming. Aanhechting van het diminutiefsuffix veroorzaakt in monosyllabische stammen een systematische achter/voor-wisseling van de stamvocaal. Deze regel wordt vrijwel zonder uitzondering toegepast; (3a) geeft enkele voorbeelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dimimiering van bisyllabische nomina eindigend in een schwa-lettergreep brengt gewoonlijk ook Umlaut met zich mee, al is hier sprake van méér uitzonderingen dan in monosyllabische stammen:
Bij polysyllabische stammen met twee volle vocalen is adjacentie de enige relevante factor. Umlaut wordt consequent geplaatst op de volle vocaal die adjacent is aan het suffix, getuige (3d), ook als de vocaal niet beklemtoond is, zoals in (3e).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Formele representatieHet autosegmentele raamwerk leent zich bij uitstek voor een formele beschrijving van het verschijnsel Umlaut. Lieber (1987: 99) maakt er gebruik van als zij Umlaut in het moderne Standaard Duits analyseert als een autosegmenteel spreidingsproces. Uitgangspunt is dat het Umlautveroorzakend morfeem een autonoom [-achter] kenmerk bij zich draagt, in dit geval een zg. zwevend kenmerk. Dit kenmerk komt bij suffixatie terecht op de [achter]-kenmerklijn van de nominale stam. Stuit het daar op een andere [achter]-specificatie (vermoedelijk die van de stamklinker), dan zal het deze specificatie dissocieren en de vrijgekomen plaats innemen. Een vocaal die tevoren [+achter] was wordt nu [-achter] en daarmee is de klinkerwisseling een feit. Het spreidingsproces ziet er als volgt uit:
Aangezien spreiding maar éénmaal kan plaatsvinden lijkt deze representatie te garanderen dat alleen de onmiddellijk voorafgaande volle vocaal het doelwit van het zwevende kenmerk zal worden. In het Duits is Umlaut dus een strikt lokaal proces. Omdat Umlaut in de Wehlse verkleinwoordvorming eveneens onveranderlijk lokaal werkt, lijkt Lieber's model zonder verdere aanpassing voor het Wehlse dialect te kunnen worden overgenomen. Het model genereert zowel [øxskə] als [ɛləbøxskə], [vlɛmkə] maar ook [bɔtrɛmkə], [pøcə] maar ook [pɔtløcə], alsmede vormen als [ɛpəlkə] en [trœməlkə]. Toch is er nog geen reden om de analyse van Umlaut in het Wehls diminutief hiermee als voltooid te beschouwen. (4) blijkt namelijk niet zonder meer van toepassing te zijn op alle Wehlse taalfeiten. Het blijkt dat bepaalde consonanten met een [achter] specificatie toch het [-achter] kenmerk van Umlaut laten passeren. Ook produceert Umlaut een niet voorspelde klank in stammen met de diftong [ɔu]. In de komende paragrafen zullen we deze enigszins problematische gegevens nader bezien en trachten ze te analyseren met behoud van de basisrepresentatie van (4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Umlaut en de dorsale consonantenHierboven werd de verwachting uitgesproken dat Umlaut, in het spreidingsmodel van (4), uitsluitend op de onmiddellijk voorafgaande stamvocaal terecht zal komen. Het is nu tijd om nader bij deze aanname stil te staan. De formulering van (4) voorspelt namelijk eigenlijk dat elk locaal segment dat gespecificeerd is voor [achter] in aanmerking komt voor Umlaut, of het nu om een vocaal gaat of om een consonant. We zouden dus verwachten dat een [achter] consonant die méér adjacent is aan het diminutiefmorfeem dan de stamvocaal het zwevende [-achter] kenmerk van Umlaut zal ‘wegvangen’ en de vocaalwisseling zal blokkeren. Het spreekt vanzelf dat we in dat geval genoodzaakt zijn de formulering van Umlaut als (4) te herzien. Echter, de Wehlse taalfeiten laten zien dat deze voorspelling niet correct is. De consonanten met [achter] specificaties laten Umlaut in de meeste gevallen namelijk ongehinderd passeren en voor deze observatie moet natuurlijk wel een passende verklaring worden gevonden. Het gaat hierbij in de eerste plaats om de velaire consonanten /k,x,ŋ/; hun relatie met Umlaut komt aan de orde in 4.1. Daarnaast hebben ook de dorsale glides /j,w/ [achter] specificaties; hun karakteristieke Umlautgedrag zal worden geanalyseerd in 4.2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 Umlaut en de velaire consonanten /k,x,ŋ/De klankwisselingen in (5) laten er geen twijfel over bestaan dat de voorspelde blokkerende werking van Umlaut door lokale velaire consonanten uitblijft, zelfs in een stam als [plaŋk], waar zich tussen diminutiefmorfeem en stamvocaal twee velaire consonanten bevinden.
Ook al zijn de matrices van deze segmenten in theorie uitgerust met een [+achter] kenmerk, in de praktijk zijn ze kennelijk niet in staat om de opmars van het zwevende [-achter] kenmerk naar de stamvocaal te stuiten. We moeten dus wel aannemen dat het [+achter] kenmerk in bovenstaande gevallen niet in de matrices aanwezig is, een gegeven dat op zichzelf geen verwondering hoeft te wekken. Matrices kunnen immers om verschillende redenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onvolledig zijn, onder meer als gevolg van onderspecificatie. Voorspelbare kenmerken worden dan in eerste instantie uit de representatie weggelaten om op een later tijdstip alsnog door middel van een verstek-regel (‘default rule’) te worden ingevuld. Zolang de kenmerken niet zijn gespecificeerd vormen zij geen obstakel voor spreidingsprocessen. Een dergelijke ‘inherente’ onderspecificatie steunt op de opvatting dat informatie over bepaalde kenmerken in onderliggende representaties dikwijls redundant is (cf. Booij 1995). De mogelijkheden van veel vérdergaande onderspecificatie worden momenteel afgetast in een tweetal theorieën, en het blijkt dat een keuze voor de ene of de andere theorie belangrijke gevolgen heeft voor de analyse van de Wehlse Umlaut. De theorie van Contrastieve Onderspecificatie (C.O.) gaat er van uit dat in onderliggende representaties alleen die kenmerken aanwezig zijn die in de betreffende taal met elkaar contrasteren. De theorie van Radicale Onderspecificatie (R.O.) daarentegen stelt dat dit uitsluitend geldt voor kenmerken die gemarkeerd zijn in de taal in kwestie (cf. Archangeli 1988). Een meer gedetailleerde bespreking van de beide theorieën valt buiten het bestek van dit artikel; waar het hier om gaat is dat Lieber (1992: 170) met behulp van Radicale Onderspecificatie haar oorspronkelijke analyse van Duitse Umlaut in tweede instantie enigszins heeft kunnen vereenvoudigen. Zij neemt aan dat in het Duits de min-waarde van het [achter] kenmerk gemarkeerd is, en bijgevolg niet voorspelbaar. Aangezien [+achter] wél voorspelbaar is kan het uit de onderliggende representatie van achtervocalen in de stam worden weggelaten. In dat geval is ontkoppeling van [+achter] niet meer nodig. De spreiding van Umlaut kan nu simpeler geformuleerd worden als (4'): nog vóórdat de pluswaarde van [achter] wordt ingevuld kan het zwevende [-achter] kenmerk zich rechtstreeks hechten aan de dorsale kenmerklijn van de stamvocaal. Met andere woorden, er is nu geen sprake meer van een kenmerkwijziging door toedoen van Umlaut maar uitsluitend van de invulling van de [-achter]-waarde van de stamvocaal.Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verwantschap tussen het Duits en de oostelijke Nederlandse dialecten maakt het aannemelijk dat bovenstaande redenering t.a.v. het kenmerk [achter] ook geldt voor het dialect van Wehl. Deze aanname stelt ons in staat om, in navolging van Lieber, de velaire consonanten ongespecificeerd te laten voor [+achter]. De aldus ontstane transparantie voor Umlaut biedt een sluitende verklaring voor de regelmatige vocaalwisselingen in (5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Umlaut en glidesDe tweede groep van dorsale consonanten wordt gevormd door de ‘glides’ / j,w/. Beide zijn complexe segmenten: /j/ is dorsaal/coronaal en [-achter] (cf. Jacobs 1989: 157), /w/ is dorsaal/labiaal en [+achter]. Nu blijkt uit de Wehlse taalfeiten dat het gedrag van glides bij het spreidingsproces van Umlaut een verrassend gespleten patroon vertoont. In (6a,b) zijn /j,w/ kennelijk transparant voor Umlaut:
In (7a,b) wordt Umlaut echter, tegen de verwachting in, geblokkeerd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taalfeiten in (6a) lijken simpel. Het feit dat /w/ hier doorlatend blijkt te zijn voor Umlaut zou, net als bij de velaire consonanten, eenvoudigweg kunnen worden toegeschreven aan onderspecificatie; dit volgt immers uit de aanname dat [+achter] in Wehl algemeen ongemarkeerd is (4.1) en dus (nog) niet in de matrix van de dorsale glide aanwezig. Maar in dat geval stellen de taalfeiten van (6b) ons voor een probleem. De coronale glide /j/ is immers [-achter] en moet dus wel degelijk een specificatie op de [achter]-lijn hebben. Als Umlaut is geformuleerd als (4') zal het zwevende [-achter] van het diminutiefsuffix het [-achter] kenmerk van /j/ ontkoppelen en vervolgens zelf de vrijgekomen plaats innemen. Daarna is het niet tot verdere spreiding in staat. Vocaalwisseling hoort dus achterwege te blijven, maar vindt niettemin plaats. De data van (7) vertonen een zelfde patroon. Als Umlaut achterwege blijft in de voor [achter] gespecificeerde /j/ -stammen van (7a) is dat geheel conform de verwachting. Daarentegen zou een ondergespecificeerde finale /w/ in de stam van (7b) Umlaut ongehinderd moeten laten passeren; toch vindt vocaalwisseling hier niet plaats. De taalfeiten van (6) en (7) maken duidelijk dat de analyse van de Wehlse velaire consonanten niet zonder meer van toepassing is op de Wehlse glides. Het door Lieber gehanteerde type onderspecificatie (Radicale) voorspelt immers wel het zichtbare effect van Umlaut in (6a) c.q. de afwezigheid daarvan in (7a), maar niet de vocaalwisseling van (6b) en het achterwege blijven daarvan in (7b). Een en ander zou betekenen dat Lieber's vereenvoudigde formulering van Umlaut als (4') niet kan worden overgenomen voor het Wehls. Omdat we (4') vanzelfsprekend graag willen handhaven zullen we trachten een passende verklaring voor de gegeven Umlautfeiten te vinden. Verrassend genoeg vormen de ‘gespleten’ patronen van (6) en (7) daarbij juist een aanknopingspunt. Immers, bij nadere beschouwing blijkt dat de glides zich eigenlijk zeer eensgezind gedragen: of ze zijn getweeën transparant voor Umlaut, zoals in (6), of ze werpen gezamenlijk een blokkade op, zoals in (7). Glides lijken niet zozeer als willekeurige dorsale consonanten te opereren, maar veeleer als leden van de natuurlijke klasse die ze samen vormen. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkt daarom gerechtvaardigd om in de volgende paragraaf nader aandacht te besteden aan de positie die de klasse der glides binnen het geheel van klinkers en consonanten inneemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.1 De bijzondere status van glidesHet is duidelijk dat de data van (6) en (7) op één punt wezenlijk verschillen: de stammen van (6) zijn monosyllabisch, die van (7) bisyllabisch. In het eerste geval bevinden de glides zich dus in coda-positie, in het tweede geval vormen ze de inzet van de volgende syllabe. Het lijkt niet onaannemelijk dat juist deze positieverschillen samenhangen met het hierboven gesignaleerde gedrag van de glides t.o.v. Umlaut. In de meeste talen onderscheiden glides zich nadrukkelijk van andere consonanten doordat ze vocalische tegenhangers hebben in de vorm van de hoge klinkers /i,u/. Fonetisch gezien is er min of meer sprake van een zelfde articulatiewijze en /j,w/ worden dan ook wel aangeduid als ‘halfvocalen’. Toch hebben talen waarin de hoge klinkers /i,u/ voorkomen doorgaans óók de beschikking over de consonant-versies /j,w/ (Maddieson 1984: 94). Fonologisch blijkt er wel degelijk behoefte te bestaan aan deze twee bijna-identieke varianten; ze bieden de mogelijkheid om, bij minimaal fonetisch verschil, fonologisch waardevolle differentiaties aan te brengen. In de zg. sonoriteitshiërarchie bevinden /j,w/ en /i,j/ zich aan weerszijden van de lijn die consonanten en vocalen van elkaar scheidt: /j,w/ zijn [+cons], /i,u/ [-cons]. Aangezien een afname in sonoriteit samengaat met een toename in articulatiekracht, maakt deze hiërarchie duidelijk (i) dat de glides, als consonanten, sterker zijn dan de hoge klinkers zodat ze in inzetposities kunnen voorkomen, en (ii) dat de hoge klinkers, als vocalen, sonoorder zijn dan de glides en dus in staat om de kern van een syllabe te vormen. De verschillen tussen de kenmerkenmatrices van /j,w/ enerzijds en /i,u/ anderzijds betreffen dus uitsluitend hun functie binnen de syllabe. Het gegeven, dat /j,i/ en /u,w/ fonetisch wel uitwisselbaar zijn maar fonologisch niet, laat zich goed illustreren aan de hand van de reeds genoemde ‘onechte’ diftongen (3.1). Zolang /j,w/ het begin van de syllabe vormen zijn het consonanten; zodra ze echter de syllabe afsluiten zijn het de corresponderende klinkerversies (Zonneveld & Trommelen 1980). (8) geeft deze wetmatigheid weer voor /w/. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.2 De Wehlse glidesInzicht in de karakteristieke status van glides brengt een nieuw voorstel voor de analyse van de Wehlse Umlaut dichterbij. Laten we eerst het voorgaande recapituleren. In 3.2 constateerden we dat Lieber's (1987) model van de Duitse Umlaut ons in staat stelt om ook de Wehlse Umlaut uitermate beknopt te formaliseren als (4). Even zag het ernaar uit dat de transparantie voor Umlaut van de velaire medeklinkers daarmee in strijd was. Deze bleek echter afdoende te verklaren door, in navolging van Lieber (1992), uit te gaan van Radicale Onderspecificatie waardoor de Wehlse fonemen algemeen ondergespecificeerd blijven voor het ongemarkeerde [+achter] kenmerk. De representatie van het spreidingsproces van Umlaut kon daardoor vereenvoudigd worden tot (4'). Uit (6) en (7) bleek echter dat de glides /j,w/ m.b.t. Umlaut een gedrag vertonen dat niet door de vereenvoudigde analyse van (4') wordt gedekt. Dit gedrag leek samen te hangen met hun positie binnen de syllabe. Nadere beschouwing van de specifieke kenmerken van glides maakte duidelijk dat zij binnen het geheel van fonemen een bijzondere positie innemen: omdat zij in staat zijn vrijelijk de scheidslijn tussen consonanten en vocalen te overschrijden kunnen zij binnen de syllabe beurtelings als consonantele inzet en als vocale kern fungeren. Wat draagt deze vaststelling nu bij tot de oplossing van ons probleem? Allereerst dit: hoewel het eensgezinde Umlautgedrag van de glides kennelijk bepaald wordt door hun lidmaatschap van de natuurlijke klasse der glides, doet een analyse die uitgaat van Radicale Onderspecificatie aan dit gegeven geen recht. Immers, als daardoor het ene lid wél voor [achter] wordt gespecificeerd en het andere niet, valt de klasse uiteen in twee ongelijksoortige helften, terwijl een onderliggend [achter] contrast tussen beide glides | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
juist essentieel is voor hun functioneren in verschillende fonologische processen. Bij de bekende regel van glide-insertie, bijvoorbeeld, is het de [achter] specificatie van de eerste klinker die bepaalt of de coronale of de dorsale glide moet worden ingevoegd: pi-j-ano vs. kano-w-en. In het geval van de glides is Radicale Onderspecificatie dus te radicaal. Als we er daarentegen van uitgaan dat beide glides voor het kenmerk [achter] zijn gespecificeerd komt de oplossing van het probleem in zicht: het feit dat in beide matrices een knoop op de [achter] kenmerklijn aanwezig is verklaart al direct waarom de glides in (7) allebei Umlaut blokkeren. Nu resteert nog de vraag waarom in (6) de beide glides transparant zijn voor Umlaut. Anders geformuleerd, waarom wordt Umlaut nu juist in codapositie doorgelaten en in inzetpositie geblokkeerd? Deze vraag is in het voorafgaande eigenlijk al impliciet beantwoord. De sterkere inzetpositie wordt automatisch altijd bezet door de (sterkere) [+cons] glides, terwijl de zwakkere codapositie bestemd is voor de (zwakkere) hoge klinkers. Syllabificatie c.q. resyllabificatie wijst uit of een glide zich in de zwakkere codapositie bevindt. De Wehlse fonotaxis bevat het voorschrift dat de glide in dat geval automatisch Glide Vocalisering ondergaat en [-cons] wordt. Het gegeven dat de fonotaxis deze glide-vocalisering dwingend voorschrijft stelt ons vervolgens in staat onderspecificatie van de gehele dorsale knoop te postuleren: de glide wordt immers de corresponderende klinker en klinkers zijn per definitie dorsaal. Het gegeven dat glides in codapositie altijd de vocaalstructuur aannemen maakt informatie over hun kenmerken onder de dorsale knoop redundant. Hun specificaties voor [achter] (en [+hoog]) liggen immers al besloten in de specificaties van de onderliggende glide. De wél aanwezige LAB knoop zorgt ervoor dat de beide resulterende hoge klinkers /i,u/ van elkaar kunnen worden onderscheiden. Het is duidelijk dat in deze benadering niet wordt uitgegaan van Radicale Onderspecificatie, maar van de algemeen aanvaarde zg. inherente onderspecificatie (4.1). (8') geeft, als nadere uitwerking van (8), de representatie van de vocalisering van /w/ en de daaruit voortvloeiende onderspecificatie van /u/; bij /j/ verloopt het proces, mutatis mutandis, hetzelfde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat Umlaut in (6) en (7) duidelijk maakt is dat glides, op grond van hun kenmerkende fonologische status, niet als vanzelfsprekend over één kam mogen worden geschoren met de ‘gewone’ dorsale consonanten; de R.O.-theorie doet in dat geval onjuiste voorspellingen t.a.v. hun Umlautgedrag. Aangezien Lieber's vereenvoudigde formulering van het Umlautproces (4') op R.O. is gebaseerd kan deze niet van toepassing zijn op de Wehlse Umlaut. Daarentegen biedt de theorie van Contrastieve Onderspecificatie de mogelijkheid om alle dorsale consonanten op consistente wijze onder te specificeren. Bij de velaire consonanten /k,x,ŋ/ is het kenmerk [achter] niet contrastief. Het kan dus uit onderliggende representaties worden weggelaten en deze afwezigheid verklaart de transparantie van /k,x,ŋ/ voor Umlaut. Bij de glides /j,w/ daarentegen is [achter] ontegenzeglijk contrastief; C.O. laat de [achter]-specificaties dan ook ongemoeid. Dat verklaart waarom de Wehlse glides in prevocale positie Umlaut blokkeren. In postvocale positie zijn zij daarentegen altijd vocalen; dit voorschrift in de fonotaxis maakt het mogelijk de gehele dorsale knoop ongespecificeerd te laten (inherente onderspecificatie) zodat Umlaut kan passeren en de vocaalwisseling tot stand kan brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Umlaut en de Wehlse diftong /ɔu/Van de drie Wehlse diftongen is het, vanzelfsprekend, alleen de als [+achter] gespecificeerde /ɔu/ die voor Umlaut in aanmerking komt. De taalfeiten in (9) laten zien dat Umlaut inderdaad een klankverandering in /ɔu/ teweegbrengt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gegeven dat een diftong onder invloed van Umlaut het karakteristieke interne hoogteverschil verliest en in een (lange) monoftong verandert roept vragen op omtrent de structuur van diftongen. Bestaan ze uit één enkel foneem, of uit twee? Indien bifonemisch, uit welke afzonderlijke fonemen zijn ze dan samengesteld? Voor zover het de standaardtaal betreft lopen meningen hierover uiteen. In theorie zouden we bij de beantwoording van deze vragen profijt kunnen hebben van Umlautvormen uit dialecten. We zouden immers uit het effect van Umlaut op [+achter] diftongen moeten kunnen opmaken of er sprake is van een of twee fonemen en om welke samenstellende klanken het gaat. In de praktijk blijkt de [+achter] diftong /ɔu/ echter een grote verscheidenheid aan Umlautproducten te hebben. In sommige dialecten vindt een duidelijk bisegmentele klinkerwisseling plaats; in bv. Roermond, Sittard en Maastricht wordt /ɔu/ tot /œy/, in Schinnen verandert /ua/ in /yæ/, in Winterswijk alterneert /ɔu/ met /øu/ en in Kerkrade en Standaard Duits wordt /ɔu/ tot /ɔj/. Er zijn echter ook dialecten (b.v. Westerhoven (Brabant) en Wehl) waar Umlaut in /ɔu/ de lange monoftong /œ:/ produceert. Tenslotte blijkt Umlaut in een dialect als het Hellendoorns in het geheel geen vat te hebben op /ɔu/.Ga naar voetnoot6 We moeten dus concluderen dat de [+achter] diftong /ɔu/ geen universele [-achter] tegenhanger heeft. Toch zal de vorming van het Wehlse Umlautproduct [œ:] in de grammatica van sprekers verantwoord moeten worden; de volgende paragraaf bevat een voorstel daartoe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1 De alternantie /ɔu/ ~ [œ:]De autosegmentele representatie in (10) toont de interne structuur van de diftong /ɔu/. Een diftong neemt twee V-posities in op de skeletlijn (‘skeletal tier’). Er zijn ook twee matrices, maar deze vallen grotendeels samen: ze delen alle kenmerken onder de plaatsknoop, met uitzondering van [α hoog]. Het is deze opeenvolging van [-hoog] naar [+hoog] die zo karakteristiek is voor het verschijnsel diftong.
In het algemeen gesproken vermindert een dergelijke verstrengeling van twee matrices de gevoeligheid voor invasieve processen op het niveau van de skelet-lijn (bv. epenthese). Een spreidingsproces als Umlaut, dat plaatsheeft op een lager niveau, is echter wél mogelijk: het zwevende [-achter] kenmerk, dat onderdeel uitmaakt van het Umlaut-veroorzakend suffix, heeft immers vrije toegang tot het dubbelverbonden [+achter] kenmerk van de diftong. (10) voorspelt dan ook dat de spreidingsoperatie in één keer beide elementen van de diftong in [-achter] zal veranderen. Voor een aantal dialecten blijkt deze voorspelling correct (zie hierboven). Dat is echter niet het geval in Wehl, waar Umlaut alleen de kwaliteit van de beginklank verandert en de eindklank omzet in kwantiteit (cf. 9). We moeten op grond van de taalfeiten dus wel aannemen dat de Wehlse grammatica een lexicale regel bevat die de integriteit van de meervoudig verbonden matrices van (10) doorbreekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alvorens daartoe over te gaan stellen we vast dat de theorie van Contrastieve Onderspecificatie ook in het geval van de Wehlse diftongen de correcte voorspellingen doet. Aangezien /ɔu/ voor het kenmerk [achter] contrasteert met zijn tegenhanger /œy/ is onderliggend een (dubbelverbonden) [+achter] kenmerk aanwezig. Het Umlautgedrag van de diftong /ɔu/ kan nu als volgt worden geanalyseerd. Voordat het zwevende [-achter] segment van Umlaut het dubbelverbonden [+achter] kenmerk van de diftong ontkoppelt past de spreker van het Wehls een lexicale regel toe, die de diftong splijt. Daartoe wordt de matrix van het tweede element gedissocieerd van zijn V-positie op de skeletlijn; fonetische realisatie wordt daardoor onmogelijk. De ‘lege’ V-positie die op de skeletlijn achterblijft vertegenwoordigt nog uitsluitend tijdsduur. De beide elementen van de voormalige diftong kunnen nu tesamen worden gerealiseerd als de lange [+achter] monoftong /ɔ:/. Umlaut kan vervolgens ongehinderd naar het [+achter] kenmerk van deze klinker spreiden, met als resultaat de lange [-achter] monoftong /œ:/. (11) geeft de regel beknopt weer.
Nu de alternantie /ɔu/ > [œ:] op bevredigende wijze en met behoud van de oorspronkelijke analyse van de Wehlse Umlaut in (4) is verantwoord willen we nog wijzen op een opmerkelijke eigenschap van de Wehlse diftong(en). Uit (9a) blijkt dat /ɔu/, zowel zonder als met Umlaut, steeds wordt gevolgd door /w/. De vormen van (9b) duiden erop dat deze glide geen deel uitmaakt van de diftong: zodra /ɔu/ wordt gevolgd door een ander segment in codapositie is /w/ afwezig. De vraag is nu of /w/ het product is van glideinsertie (iets wat in dit soort gevallen gewoonlijk wordt aangenomen), of dat er sprake is van een onderliggend segment. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Insertie kan worden uitgesloten (i) omdat een glide altijd alleen intervocaal wordt ingevoegd, hetgeen bij [vrœ:wkə] etc. niet het geval is, en (ii) omdat glide-insertie een postlexicaal proces is. Op het tijdstip in de lexicale afleiding waarop [vrœ:wkə] wordt gevormd zou [w] dus eenvoudig nog niet aanwezig kunnen zijn. Bovendien, als de [+achter] diftong eenmaal is veranderd in de [-achter] monoftong [œ:] zou, postlexicaal, de homorganische [-achter] glide [j] behoren te worden ingevoegd, waardoor [vrœ:jkə] zou ontstaan. De alternantie is echter /vrɔuw/ > [vrœ:wkə] en we moeten dus concluderen dat /w/ na /ɔu/ in Wehl onderliggend aanwezig is. Anders gezegd, een Wehlse syllabe kan blijkbaar niet eindigen op de diftong /ɔu/. Datzelfde lijkt ook op te gaan voor de [-achter] diftong /ɛɪ/, cf. [wɛɪjkə], al ontbreekt hier uiteraard het argument ontleend aan Umlaut. Voorbeelden van een syllabe-finale /śy/ ontbreken. Het ziet er naar uit dat deze distributiefeiten een gevolg zijn van het feit dat de ‘echte’ diftongen in het Wehlse dialect slechts een marginale status hebben, die echter wordt gecompenseerd door een veel ruimere toepassing van ‘onechte’ diftongen (cf. 3.1). Zo beschouwd hoeft het geen verbazing te wekken dat ook ‘echte’ diftongen met een (onderliggende) glide kunnen worden gecombineerd en aldus nieuwe ‘onechte’ diftongen creëren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 BesluitIn het voorgaande is gebleken dat Umlaut in het dialect van Wehl bij de verkleinwoordvorming een zeer regelmatig verloop heeft. Dit kan op inzichtelijke wijze kan worden beschreven als het spreidingsproces van een autonoom zwevend [-achter] kenmerk dat deel uitmaakt van het diminutief-suffix (cf. Lieber 1987). Niettemin leken sommige taalfeiten in eerste instantie niet met deze analyse te rijmen. Immers waar, tegen de voorpelling in, sommige dorsale consonanten Umlaut blokkeren, blijft een blokkade door andere dorsale consonanten onverwachts achterwege. In deze situatie kan een beroep op onderspecificatie vruchtbaar zijn. Het werd echter gaandeweg duidelijk dat de twee rivaliserende theorieën over dit concept verschillende voorspellingen doen t.a.v. Umlaut. De theorie die met zich mee brengt dat alle [+achter] kenmerken ongespecificeerd blijven (R.O.) bleek voor de Wehlse taalfeiten onbruikbaar: het Umlautgedrag van de glides kon er niet door verklaard worden. Lieber's latere vereenvoudiging van de Umlautrepresentatie voor het standaard Duits (1992) is op deze theorie geënt en kon dus niet voor het Wehls worden overgenomen. Daarentegen leverde de theorie die de [achter] specificaties in glides ongemoeid laat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(C.O.) een afdoende verklaring op voor alle Umlautblokkades c.q. -transparanties van alle dorsale consonanten. De observatie dat de [+achter] diftong /ɔu/ onder invloed van Umlaut verandert in de [-achter] lange monoftong [œ:] maakte de formulering van een aanvullende lexicale regel noodzakelijk. De eerder gedane keuze voor één van beide onderspecificatie-theorieën is hiermee goed verenigbaar. De conclusie moet luiden dat Umlaut zowel in het Wehls als in het standaard Duits geanalyseerd kan worden als een autosegmenteel spreidingsproces, mits onder ogen wordt gezien dat daarbij van verschillende typen onderspecificatie moet worden uitgegaan; aan de keuze voor een bepaald type onderspecificatie liggen kennelijk taalspecifieke factoren ten grondslag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|