Taal en Tongval. Jaargang 47
(1995)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ann Marynissen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de 13de eeuw in de diverse regio's van het Nederlandse taalgebied in gebruik was. Per historische flexieklasse heb ik volgens bepaalde criteria een aantal substantieven uit het Corpus Gysseling geselecteerdGa naar voetnoot3 en van elke attestatie de naamval en het getal bepaald. De schrijfcentra waarin de documenten zijn ontstaan, heb ik gegroepeerd in 7 representatieve dialectgebieden: het Vlaams-Zeeuws, het Hollands, het Brabants, het Utrechts, het Limburgs-Zuidnederrijns, het Noordnederrijns en het IJssellands.Ga naar voetnoot4 Met de toewijzing van een dialectgebied aan iedere vindplaats is de factor regionale variatie in het onderzoek gevaloriseerd. De gegevens werden omgezet in kruistabellen waarin per regio af te lezen is welke uitgangen een substantief uit een bepaalde flexieklasse aanneemt als uitdrukking van een bepaalde naamval en getal (zie de voorbeelden als bijlage). De frequentieverhoudingen tussen de varianten nemen in dit type onderzoek een belangrijke plaats in. Er is immers lang niet altijd een een-opeen-verhouding tussen de vorm en de functie van een substantief in de zin: een substantief met een bepaald genus en getal kan in een naamval verschillende vormen aannemen. De variatie die in het buigingssysteem aanwezig is, kan worden afgelezen van de frequentieschommelingen tussen de vormvarianten. Het is dan ook van belang om een telmethode te gebruiken die deze variatie zo nauwkeurig mogelijk weergeeft. Bij het afwegen van de verschillende telmethodes wil ik er vooraf op wijzen dat de arbitrariteit, die op velerlei gebied in het materiaal van het CG vervat zit, in laatste instantie door de geschiedenis gegeven is en dus nooit helemaal kan worden weggewerkt. Een gelijkmatige verdeling van de vindplaatsen over de onderzochte parameters kan nooit worden bereikt en is wellicht zelfs niet eens wenselijk.Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn vier mogelijke manieren om de taalvormen te tellen. Men kan tellen:
Bij methode 1 en 2 staat de individuele taalvorm centraal: het feit dat een taalvorm geattesteerd is, heeft op zich betekenis. Door alle beschikbare vindplaatsen in aanmerking te nemen voor de berekening van de frequenties krijgt iedere taaluiting statistisch evenveel betekenis. Wanneer men de voorkeur geeft aan methode 3 of 4, stelt men zich principieel op een ander standpunt. Bij telwijze 4 staat de schrijvershand centraal: iedere scribent heeft statistisch evenveel betekenis, ongeacht het feit of hij veel dan wel weinig heeft geschreven. Men gaat uit van de idee dat iedere scribent een andere taalperformantie realiseert. Om te vermijden dat het taaleigen van een bepaalde schrijver het totale resultaat te veel zou beïnvloeden, tracht men het willekeurige aantal gegevens per document en het toevallige aantal documenten per hand te neutraliseren door slechts één vorm per hand over te houden (Berteloot 1984a, 1984b), eventueel proportioneel verdeeld volgens de verhouding tussen de absolute aantallen voorkomens van de varianten (Van Reenen 1986-1987). Methode 3 sluit enigszins aan bij de volgende, met dit verschil dat niet de schrijver, maar het document het middelpunt vormt. Deze werkwijze kan worden gebruikt als het tekstmateriaal niet in handen is onderscheiden.Ga naar voetnoot6 Telwijze 3 valt trouwens exact samen met methode 4 als ieder document door een andere hand is geschreven.Ga naar voetnoot7 Goossens (1979) past de eerste telmethode toe, het tellen van alle beschikbare vindplaatsen. De kaarten in de atlas van Dées e.a. (1980) zijn gebaseerd op een telling van 1 vorm per document. Berteloot (1984a, 1984b) en Van Reenen (1986-1987) tellen 1 vorm per hand. Wanneer een scribent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
variatie vertoont, telt Berteloot beide varianten eenmaal, Van Reenen verdeelt de verschillende vormen proportioneel per hand. Mooijaart (1992) gaat uit van het document als analyse-eenheid, maar definieert een document als ‘bepaalde hoeveelheid tekst, vervaardigd op één tijdstip en plaats en door één hand’, waardoor zij in dat geval 1 vorm per document én per hand telt. Omvangrijke documenten, waaraan meerdere scribenten over een langere periode hebben gewerkt, worden in haar onderzoek opgesplitst en als meerdere documenten beschouwd (Mooijaart 1992: 25). Ik heb geopteerd voor de eerste telwijze, een methode die door een aantal vakgenoten bekritiseerd wordt.Ga naar voetnoot8 Ter verantwoording van die keuze heb ik de proef op de som genomen door het materiaal aan alle telmethodes te onderwerpen, om via een vergelijking van de resultaten van alle telwijzen exact te kunnen bepalen in welke mate de keuze van de ene of de andere telmethode de cijfers en mutatis mutandis de conclusies die aan die cijfers worden verbonden, beïnvloedt. Ik heb de vier telmethodes getoetst aan de attestaties van de substantieven ridder en parochie (zie de tabellen als bijlage). Voor ridder geef ik de resultaten van de nominatief: de cijfers voor de nominatief enkelvoud weerspiegelen de frequentie en de verspreiding van de -e-apocope in de 13de eeuw; uit de gegevens voor de nominatief meervoud blijkt waar en hoe vaak het -s-meervoud in die periode voorkomt. De wisselende verhouding tussen de uitgangen -e en -en in de datief sing, van het feminiene parochie gaat terug op een geografische tegenstelling binnen het Vlaams, zodat hier een bijkomende opsplitsing werd gemaakt tussen het westelijke en het oostelijke Vlaams. Een eerste vaststelling is dat de totaalpercentages, berekend volgens de diverse telmethodes, bijzonder dicht bij elkaar liggen. Bij een vergelijking van de totaalcijfers voor de vormvarianten van de nominatief singularis van ridder in de diverse tabellen blijkt dat het verschil tussen de cijfers in de uiterst rechtse kolom van de tabel ten hoogste 5.8% bedraagt.Ga naar voetnoot9 Ook de percentages voor het substantief parochie benaderen elkaar zeer sterk. Het grootste verschil tussen de totaalpercentages van de diverse telwijzen bevindt zich tussen telwijze 3 en telwijze 4: het bedraagt slechts 6.9%. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aantal vindplaatsen waarop de totaalpercentages zijn gebaseerd, loopt echter sterk uiteen. Bij een telling van één vorm per hand wordt slechts 37% van alle bestaande attestaties van ridder in de nominatief singularis in aanmerking genomen. Wanneer één vorm per document wordt geteld, bedraagt dat percentage 70%; indien enkel de afgeschreven vormen geëlimineerd worden, wordt dat 87%.Ga naar voetnoot10 Ook bij parochie wordt er bij telwijze 4 (1 vorm per hand) het minste materiaal gehonoreerd, nl. slechts 22% van alle beschikbare vindplaatsen, tegenover 80% bij telwijze 3 (1 vorm per document) en zelfs 95% bij telwijze 2 (alle vindplaatsen uit de originele documenten). Niet enkel de totaalpercentages, ook de percentages voor de afzonderlijke dialectgroepen wijken onderling slechts weinig van elkaar af. De uitkomsten voor de vormvarianten in de datief sing. van parochie in het westelijke resp. het oostelijke Vlaams verschillen bij telwijze 1 (alle vindplaatsen) versus methode 4 (1 vorm per hand) amper 0.5% resp. 4.2%. In de enkelvoudsflexie van ridder (nom.) wijken de percentages voor de uitgangen -ø en -e in de diverse dialectgebieden meestal minder dan 3% van elkaar af. Enkel in Holland bedraagt het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde bij de eerste en de vierde telmethode meer dan 15%. In vergelijking met de telling van het totale aantal vindplaatsen stijgt bij een telling van één vorm per scribent het procentuele aandeel geapocopeerde vormen in het Hollands van 44.7% naar 60%. Voortgaande op deze cijfers zou ik mijn constatering met betrekking tot de spreiding van de -e-apocope lichtjes moeten herzien: de -e- apocope blijkt in deze regio verder gevorderd te zijn dan ik op basis van telmethode 1 heb geconcludeerd. Het toepassen van een andere telwijze heeft evenwel in het Hollands procentueel een grote reductie van materiaal tot gevolg.Ga naar voetnoot11 De -e-apocope is in het 13de-eeuwse Hollands m.i. minder algemeen dan de tabel op basis van een telling van één vorm per hand laat uitschijnen. Het is evident dat een kwantitatieve reductie van het in sommige gebieden al schaarse materiaal de betrouwbaarheid van de percentages vermindert. Drie van de vier bij telmethode 4 resterende Limburgse vormen van ridder in de nominatief singularis hebben een -e- als auslautklinker; bij de andere vorm is de slotsjwa gedeleerd. Indien één attestatie meer zou worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevonden, verandert het beeld sterk: in dat geval wordt de slotsjwa in Limburg ofwel haast even vaak wel dan niet gedeleerd (2/5=40%), ofwel heeft in een vijfde van de gevallen -e-apocope (1/5=20%) plaatsgehad. Wanneer men daarentegen aan de 19 in totaal overgeleverde Limburgse vormen van ridder in de nom. sing, er enkele zou toevoegen, veranderen de verhoudingen niet zo drastisch. De werkwijze waarbij alle beschikbare vindplaatsen worden meegerekend, geeft een nauwkeuriger idee van de mate waarin de -e-apocope zich in die periode in Limburg heeft doorgezet dan de werkwijze waarbij slechts een deel van het materiaal in de telling betrokken wordt. De percentages op basis van een telling waarbij een groot deel van de beschikbare gegevens niet in aanmerking wordt genomen, worden niet enkel minder betrouwbaar doordat de doorgevoerde reductie van het materiaal vaak een gebrek aan gegevens veroorzaaktGa naar voetnoot12, ze boeten tevens in aan geloofwaardigheid doordat men een groot deel van de regelmatige flexievormen uitschakelt, waardoor de nadruk te sterk komt te liggen op de uitzonderingsgevallen. De observaties die niet worden gehonoreerd wanneer men slechts één vorm per hand of per document telt, zijn immers niet de variantenGa naar voetnoot13, maar wel de courante vormen. Het is evident dat de varianten niet uit de selectie mogen verdwijnen: de vormvarianten kunnen immers het begin of het einde van een morfologische verandering aangeven; de frequentieverhoudingen tussen de realisatietypes indiceren in welke richting het flexiesysteem evolueert. Wij hebben bezwaren tegen het feit dat, wanneer slechts één vorm per hand of per document wordt geteld, het overgrote deel van de courante attestaties uit het gegevensbestand verdwijnt. Door alle taalvormen tot één vorm per hand te herleiden, ontstaat er een proportionele wanverhouding tussen de frequente, normaal gebruikte vorm, die de feitelijke Middelnederlandse toestand weergeeft, en de minder gebruikelijke vorm, die wellicht een verandering in het buigingspatroon inluidt of een relicttoestand belichaamt.Ga naar voetnoot14 Een fictief voorbeeld, waarbij de attestaties van twee scribenten worden verrekend, kan deze stelling verduidelijken. Van scribent A zijn in totaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tien vormen van een bepaald woord overgeleverd: negen ervan hebben vorm X, één vindplaats heeft vorm Y. Scribent B, die minder produktief is geweest, heeft slechts twee vormen neergeschreven: eenmaal vorm X, eenmaal vorm Y. Bij een telling volgens het principe ‘één vorm per hand’ worden de negen attestaties X van scribent A slechts als één bewijsplaats gerekend, de acht overige worden niet in aanmerking genomen. Deze schrijver, die vrij consequent dezelfde vorm gebruikt, ziet die vorm slechts eenmaal gehonoreerd. Het is van geen tel hoe vaak hij vorm X heeft opgetekend, waarvan we, aangezien hij hem zo vaak gebruikt, mogen aannemen dat hij de gangbare flexie weerspiegelt.Ga naar voetnoot15 Scribent B, van wie ons slechts twee vormen bekend zijn, ziet beide vormen elk ook eenmaal gevaloriseerd. Door acht regelmatige vormen niet mee te rekenen, krijgen bij het samentellen van de vindplaatsen van beide scribenten de twee uitzonderingen Y te veel gewicht.Ga naar voetnoot16 Wanneer men voor ogen houdt dat bij een telling van één vorm per hand de minder gebruikelijke vormen verhoudingsgewijs te veel benadrukt worden, kan uit een vergelijking van de percentages van de verschillende tellingen worden afgeleid welke van de vormvarianten in het offensief resp. defensief zijn. Zo moet het -s-meervoud bij het substantief ridder (nom. plur.) in de kustgebieden in de 13de eeuw bijzonder gebruikelijk zijn geweest: bij een telling van het absolute aantal vindplaatsen van de nom. plur. van ridder, behaalt de -s-pluralis in het Vlaams en het Hollands hogere scores dan wanneer slechts één vorm per hand wordt meegerekend.Ga naar voetnoot17 De -e-apocope is in het Hollands in de 13de eeuw daarentegen een vrij nieuw verschijnsel: de cijfers voor de -e-loze nom. sing. van ridder dalen immers bij een telling van alle vindplaatsenGa naar voetnoot18, die betrouwbaarder is wat de verhouding tussen de vormvarianten betreft. Anderzijds bevestigt het hogere percentage voor de uitgangsloze nom. sing. ridder op basis van alle vindplaatsen in het UtrechtsGa naar voetnoot19 dat deze regio met betrekking tot de apocoperingstendens het voortouw genomen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de datief sing. van parochie komt het effect van het tellen van 1 vorm per document of per hand, vergeleken met het tellen van alle vindplaatsen, het best tot uiting in het Brabants. Het Brabants behoort tot het homogene oostelijke gebied waarin de datief sing. van de feminina op -e geflecteerd wordt met de uitgang -en. Volgens telmethode 1 eindigt niet minder dan 96.7% van de Brabantse vindplaatsen van de datief sing, op -en. Bij het nietvaloriseren van bepaalde attestaties bij telmethode 3 en 4 verdwijnen een aantal regelmatige vormen uit de selectie. De ene attestatie op -e krijgt daarentegen te veel belang: de percentages voor de variant op -en dalen tot 88.9% (telmethode 3) resp. 87.5% (telmethode 4).Ga naar voetnoot20 P. van Reenen heeft Berteloots methode waarbij één vorm per hand wordt geteld en dus niet de taalvorm, maar de scribent centraal staat, gesofisticeerd: wanneer een hand intern variatie vertoont, wordt het getal van één hand proportioneel verdeeld volgens de verhouding tussen de absolute aantallen voorkomens van de variantenGa naar voetnoot21: als een schrijvershand bijv. op een totaal van drie attestaties tweemaal de ene en eenmaal de andere vorm gebruikt, wordt deze verhouding gekwantificeerd als 0.66 voor de ene versus 0.33 voor de andere vorm. Alle frequentieverhoudingen worden op die manier herleid tot één, waardoor de toevalligheid van het absolute aantal vindplaatsen per schrijvershand wordt geneutraliseerd.Ga naar voetnoot22 Met deze methode voorkomt men echter evenmin dat het taalgebruik van één bepaalde scribent het resultaat te veel beïnvloedt. Het taalgebruik van de schrijvershand die weinig heeft geschreven en van de scribent die veel heeft geschreven, weegt even zwaar door in het totaal. Bij het samentellen van de resultaten in het voorbeeld van beide scribenten A en B volgens de methode van Van Reenen wordt de ongelijke nauwkeurigheid van beide getallen, waarvan het ene op een groot absoluut aantal gegevens, het andere op een klein absoluut aantal taalvormen is gebaseerd, uit het oog verloren.Ga naar voetnoot23 Er zijn nogal wat scribenten die niet veel hebben geschrevenGa naar voetnoot24, zodat het gevaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaat dat bij het samentellen van de scores van alle scribenten de bij deze manier van tellen ingebouwde onnauwkeurigheidsfactor het eindresultaat vertekent. Mijn motivatie om ook de attestaties uit afschriften, vidimi, vertalingen en falsificaties in de telling op te nemen en zodoende werkwijze 2 terzijde te schuiven ten voordele van methode 1Ga naar voetnoot25 vloeit voort uit de centrale positie die de individuele taaluiting inneemt: iedere taalvorm, dus ook een onoorspronkelijke attestatie, is op zich betekenisvol en dient statistisch op identieke wijze te worden gevaloriseerd. Het uitsluiten van vindplaatsen uit afschriften e.d. brengt een reductie van het soms karige beschikbare materiaal teweeg. Vooral de conclusies met betrekking tot het Hollands, dat met zijn vele afschriften uit het cartularium van de graven van Holland de meeste vindplaatsen zou verliezen, boeten in aan betrouwbaarheid indien enkel de vindplaatsen uit de originele documenten worden betrokken in het onderzoek. Het is m.i. dan ook niet toevallig dat het cijferverschil tussen de telling volgens methode 1 en volgens methode 2 in de nom. sing. en de nom. plur. van ridder in het Hollands groter is dan elders.Ga naar voetnoot26 Het feit dat de twee telmethodes waarbij wordt uitgegaan van de afzonderlijke taaluiting en niet van de scribent of het document, doorgaans minimale procentuele verschillen opleveren, is niet onlogisch: men mag veronderstellen dat de frequentieverhoudingen tussen de vormvarianten binnen een afschrift en binnen het originele document grotendeels dezelfde zijn. Wanneer dit niet zo is, is er variatie in het geding. Het feit dat een afgeschreven vorm afwijkt van de originele taalvorm, toont aan dat de kopiist de aangeboden originele taalvorm zelfstandig heeft geïnterpreteerd. Een afwijkende vorm in het afschrift is een interessant geval: hij zou op een wijziging in het buigingspatroon kunnen wijzen en dient in ieder geval te worden meegerekend. Ook wanneer het origineel van een tekst niet is overgeleverd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijgen de vindplaatsen uit de wel bewaarde kopie in onze benadering bijzonder belang.Ga naar voetnoot27 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieAlle besproken telmethodes, zowel het zuiver statistisch tellen van alle vindplaatsen, al dan niet uit de originele documenten, als de selectie van één vorm per document of per hand, leiden naar de waarheid. De frequentieverhoudingen tussen de vormvarianten bij de diverse telmethodes, toegepast op twee concrete gevallen, verschillen slechts miniem, meestal minder dan 10%. Alle studies waarin één van die telmethodes is gebruikt, leveren dan ook statistisch betrouwbare resultaten op. Elke methode heeft zijn eigen verdiensten. Om drie redenen krijgt de methode waarbij alle vindplaatsen uit alle documenten worden geteld, niettemin mijn voorkeur:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageTelling 1: alle vindplaatsen uit alle documentenridder nominatief singularis: Simpl.: ridder
nominatief pluralis: Simpl.: ridder
parochie datief singularis: Simpl.: parochie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Telling 2: alle vindplaatsen uit de originele documentenridder nominatief singularis: Simpl.: ridder
nominatief pluralis: Simpl.: ridder
parochie datief singularis: Simpl.: parochie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Telling 3: I vorm per origineel documentridder nominatief singularis: Simpl.: ridder
nominatief pluralis: Simpl.: ridder
parochie datief singularis: Simpl.: parochie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Telling 4: I vorm per hand uit de originelenridder nominatief singularis: Simpl.: ridder
nominatief pluralis: Simpl.: ridder
parochie datief singularis: Simpl.: parochie
|
|