Taal en Tongval. Jaargang 47
(1995)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Van Loon
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 <an> in het WestgermaansDe grafeemsequens <an>Ga naar voetnoot3 in de laatste lettergreep van meerlettergrepige woorden is in alle Oudwestgermaanse teksten van vóór het jaar 1000 nog goed bekend. Er mag van uitgegaan worden dat de uitgang toen in de meeste gevallen nog morfeemwaarde bezat. Dank zij de retrograde index op het Corpus Gysseling (1980) is vast te stellen in welke categorieën /an/ als morfeem werd gebruikt in wat bewaard is gebleven aan Oudnederlandse tekstfragmenten. In de Wachtendonckse Psalmen komt <an> voor als deel van de woordstam in woorden als regan, teican, morgan ‘regen, teken, morgen’; als morfeem is /an/ er gebruikelijk in de vorming van o.m. de zwakke adjectiefverbuiging, de le persoon pluralis conjunctief, de infinitief en het participium praeteriti (Tack 1897; Quak 1992). Opmerkelijk is dat <an> in de retrograde index op de Oudnederlandse tekstfragmenten nauwelijks blijkt voor te komen bij de verbuiging van substantieven. Twee zekere gevallen, fetheran ‘pennas’ en hertan ‘ceruos’, zijn afkomstig uit Groningse psalmglossen van het 3e kwart van de 12e eeuw. Die uitgangen zijn echter, ook al blijkens de rest van de glossen, niet Oudnederlands maar ontegensprekelijk Oudfriese meervoudsaccusatieven (Gysseling 1980: 134-135). Men zou verwachten dat na het jaar 1000 met het voortschrijdende verdoffen van de heldere vocalen in onbeklemtoonde lettergrepen het aantal spellingen met <en> of <an> beduidend toeneemt. Wat <an> betreft is dat echter niet het geval. Ook in het Toponymisch Woordenboek van M. Gysseling (1960), dat zo'n 60.000 attestaties van uiteraard alleen nominale vormen bevat tot het jaar 1225, is het aantal gevallen van auslautend <an> buiten verwachting eerder gering. In het geval van uuatanan en van de meeste andere hierna nog te noemen toponiemen van na het jaar 1000 mag ervan worden uitgegaan dat <an> de fonetisch geëvolueerde voortzetting is van het oude morfeem van de datief meervoud, de gewone toponymische casus ter weergave van de locatief. Bij vergelijking blijkt echter dat /an/ als afgesleten produkt van het morfeem voor de datief meervoud in andere Continentaalwestgermaanse dialecten van omstreeks 1100 niet of ternauwernood voorkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Oudhoogduitse uitgangen voor de datief meervoud zijn /um, im, un, on, en, in/ naargelang van de flexieklasse en de periode, /an/ komt er slechts sporadisch voor bij pronomina (mînan, sînan) (Braune-Mitzka 1959: 218-9). Ook in het Oudnederduits is /an/ in de datief meervoud hoge zeldzaamheid. Een tiental gevallen slechts, die typisch lijken te zijn voor feminiene substantieven en dan blijkbaar de fonetische voortzetting voorstellen van de oudere datief meervoud op /on/, zijn overgeleverd in het Cotton-handschrift van de Heliand (10e eeuw).Ga naar voetnoot4 Daarnaast zijn er nog een drietal geïsoleerde gevallen in kleinere documenten (Cordes-Holthausen 1973: 166; zie verder hst. 5). Daarentegen is /an/ wel de gebruikelijke uitgang voor de datief meervoud in het Late Angelsaksisch, meer bepaald in het dialect van Wessex. In Kent en Mercië komt het echter niet voor (Campbell 1959: 157, 224). Ook plaatsnamen op het vasteland krijgen in Oudengelse teksten die uitgang, zo Bunan (Boulogne, Mnl. Beunen), Neomagan (Nijmegen), Flandran in de Anglo-Saxon Chronicle (geciteerd naar Gysseling 1960). Ons aanvankelijke vermoeden was dan ook dat de glosse uuatanan ‘Watten’ uit een Engelse pen kon zijn gevloeid. Gezien de intense contacten tussen Kustvlaanderen en Engeland in die tijd hoefde dat geen verwondering te wekken. Overigens vertonen beide Orosiushandschriften uit St.-Bertin ook in hun andere toponymische glossen een uitgesproken belangstelling voor Engeland (Wouters 1995). Toch is die conclusie bij nader toezien niet juist. De foneemsequens [an] was als eindlettergreep namelijk ook in het Laatoudnederlands geen onbekende. Met behulp van de elektronische databank op basis van Gysselings Toponymisch Woordenboek is vast te stellen dat de uitgang <an> een exclusiviteit is voor een aantal vrij scherp af te lijnen bronnen of zelfs dialectgebieden. Uit de exhaustieve lijst die aldus werd geëxtraheerd, werden voor deze studie enkel de Germaanse toponiemen geselecteerd. Romaanse attestaties op <an> zoals Saran (Serain), Dolehan (Dalhem), Fechan (Féchain), Heran (Héron) e.v.a. werden uiteraard niet in aanmerking genomen. Ook evidente verschrijvingen als Nersdan ‘dam op de Niers’ of Cadhsan ‘Kadzand’, en voorzetsels als an, fan die af en toe in combinatie met toponiemen verschijnen, werden buiten beschouwing gelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Auslautende an-sequensen in bijwoorden (o.m. binorthan, bisuthan, beostan) worden voorlopig terzijde gelaten, maar komen aan de orde na de behandeling van de eigenlijke toponiemen. Inlautende an-verbindingen, b.v. in Beccanburen, Northanheri, Diapanha, Nian hus, Uberan Malsna, worden in een laatste hoofdstuk apart behandeld. Bij het overlopen van wat dan nog aan an-attestaties overblijft, kunnen een aantal groepen worden onderscheiden. Al die gevallen worden hierna exhaustief weergegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 <an> in VlaanderenEen ruim aandeel van de Vlaamse an-attestaties komt voor rekening van één, ook met naam bekende auteur, de Brugse notarius Galbert. In zijn Latijnse kroniek van de moord op Karel de Goede uit de jaren 1127-1128 komen volgende naamsvormen voor (ed. Pirenne 1891): Stathan (Staden bij Roeselare), Woldman (3x; Woumen bij Diksmuide), Sarran (Zarren, ibid.). Naast <an> gebruikt Galbert ook geregeld de grafie <en> in namen als Straten (3x; het huidige St.-Andries-bij-Brugge), Slipen (Slijpe bij Oostende), Wulpen (bij Kadzand). Deze laatste drie namen zijn dan weer in andere Brugse documenten uit de jaren 1116-1183 zesmaal met de uitgang <an> overgeleverd (Gysseling 1960, s.v.). Klaarblijkelijk is de spelling <an> dus niet toe te schrijven aan een pennegril van Galbert (of van zijn 16e-eeuwse kopiisten), maar hebben we te maken met een dialecteigenaardigheid van zijn tijd. Die veronderstelling wordt bevestigd door andere naamsvormen uit het Toponymisch Woordenboek die niet afkomstig zijn uit Galberts kroniek: 1106-1187 Thosan (6x; Ter Doest, Lissewege), 1110 Waran (Ware, oude naam van Waardamme), 1112 Bergan (St.-Winoksbergen), 1112 Sarran (Zarren), 1130? Bellan (Bailleul of Belle), 1171-1183 Chrogtan, Crothan (Krochte bij Duinkerke), 1175 Sverdan (Esquerdes bij St.-Omer), 1178 Havan (Haven, waterloop van Bourbourg naar Loon), 1183 Biran (Bieren bij Duinkerke). Dat het om een uitspraakeigenaardigheid gaat, blijkt nog uit de spelling van uitheemse toponiemen die in de pen van een Westvlaams scribent de uitgang <an> krijgen. Galbert zelf schrijft tweemaal Elsatan ‘Elsaß’ (Pirenne 1891: 145, 147). De Oostvlaamse plaatsnaam Eine is vele malen geattesteerd, doch slechts één keer met de spelling <an>: 1163 Einan. Het is een vermelding in een document uit het Brugse St.-Donaasarchief. Het Zuidhollandse Voorne komt in ca. 1168-1190 voor als Forran in een stuk uit het archief van de Westvlaamse abdijen Ter Duinen-Ter Doest (zie echter ook hierna). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de 11e-eeuwse naamglosse uuatanan, afkomstig uit het scriptorium van de St.-Bertijnsabdij te St.-Omer en aanleiding tot dit onderzoek, past precies in dat dialectgeografisch kader. Alleen de datering van de glosse vraagt enig voorbehoud. Het handschrift met de naamglosse uuatanan wordt door Gysseling-Koch (1950: 395) reeds in de eerste helft van de 11e eeuw gedateerd. De oudste precies te dateren attestatie met <an> uit het Toponymisch Woordenboek, Thosan, dateert echter pas van 1106. Om de vrij grote chronologische divergentie te verklaren, zijn er twee oplossingen. Ofwel moeten de Orosiusglossen uit St.-Omer meer naar het eind van de 11e eeuw worden gedateerd, ofwel moet het eerste mogelijke voorkomen van /an/ in toponiemen naar een veel vroeger tijdstip in de 11e eeuw worden verschoven. Dat dit laatste het waarschijnlijkste is, blijkt uit de onverwacht lage frequentie waarmee in de 11e eeuw toponiemen uit West-Vlaanderen zijn overgeleverd. Niet alleen is in het Toponymisch Woordenboek uit de periode 1000 tot 1100 geen enkel Vlaamse attestatie op <an> overgeleverd. Ook van toponiemen met de alternatieve uitgang <en> ontbreekt in West-Vlaanderen elk spoor, en dat ofschoon er in de rest van het Nederlands taalgebied zo'n 46 voor die periode zijn overgeleverd.Ga naar voetnoot5 Mede op grond van de naamglosse uuatanan mag dan ook aangenomen worden dat <an> reeds in de eerste helft van de 11e eeuw mogelijk is geweest in Vlaanderen. Het feit dat in het Orosiushandschrift nog andere, niet-toponymische glossen met de uitgang <an> voorkomen als ostan, uuestan, northan, besuthan (Gysseling 1980: 120-121) zet die veronderstelling nog meer kracht bij. De totale afwezigheid van <an> in de talrijk overgeleverde plaatsnamen uit de rest van Vlaanderen, uit Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht (niet echter in Holland; zie hierna), is een verdere aanwijzing dat we hier te maken hebben met een uitspraakverschijnsel dat in de 11e-12e eeuw een sjibbolet moet zijn geweest voor het westelijkste Nederlands. In gedekte positie vóór [n] tendeerden sommige auslautende ‘verdoffende’ vocalen er blijkbaar meer dan elders naar een open en mogelijk velaire articulatie. Het is niet waarschijnlijk dat het mediale karakter van de auslautende [an] een reminiscentie inhoudt aan zijn herkomst uit de velaire foneemsequens /on/ van het vroegere morfeem van de datief meervoud. In die veronderstelling zou men in de toponymische attestaties een breukloze overgang van /on/ naar /an/ moeten vaststellen, en dat is waarschijnlijk niet het geval. Boven- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien zouden dan ook de oostelijker dialecten meer dan waarschijnlijk grafemische relicten van gemedialiseerde of velaire auslaut moeten vertonen. Een daarop wijzende spelling <an> in auslaut is er echter niet bekend. Meer dan waarschijnlijk staan we hier voor de zoveelste oost-west-tegenstelling in het Nederlands. In het lange proces waarbij de heldere auslautende vocalen van het Oudnederlands gaandeweg hun gekleurde articulatie inboetten, ontstond niet meteen een neutrale, kleurloze sjwa. Van ca. 1000 tot ongeveer het midden van de 11e eeuw mag aangenomen worden dat de neutrale vocaal die het produkt is van de verdoffing in westelijk Vlaanderen, Holland (en Zeeland?) zeer open is gerealiseerd. In oostelijke dialecten, waar geen an-spellingen worden gevonden, zou een geslotener [en] kunnen aangenomen worden. Typerend is overigens dat in dezelfde periode in het Ripuarisch auslautende in-spellingen te vinden zijn.Ga naar voetnoot6 Bij de afsluitende vraag naar verdere mogelijke sporen van dit Kustvlaamse sjibbolet buiten de toponymie, stoot men als vanzelf nog maar eens op het Oudnederlandse liefdesversje ‘Hebban olla uogala nestas hagunnan ...’, dat omstreeks 1100 door een Vlaamse monnik in het Engelse Rochester werd neergepend. Twee- of driemaal komt ook daarin de uitgang <an> voor. Het is mogelijk, en gezien de laattijdigheid van het penneprobeersel zelfs waarschijnlijk dat we daarin dezelfde uitspraakeigenaardigheid vaststellen als in de toponiemen. De vergelijking met de toponiemen gaat echter niet volledig op. De grafeemsequensen <an> in de probatio pennae betreffen geen nomina, maar uitsluitend werkwoorden (hebban, hagunnan, eventueel ook unbīdan). In tegenstelling tot de datief meervoud was /an/ bij die werkwoordelijke vormen al vanouds het geijkte morfeem. Het mag dan ook niet worden uitgesloten dat 11e-eeuws materiaal precies bij werkwoordsvormen ook in oostelijker delen van het Nederlandse taalgebied <an> te zien zou geven. Dezelfde reserves gelden ten aanzien van de eerder genoemde niet-toponymische adverbia besuthan, northan, uuestan, ostan die in de beide 11e-eeuwse Orosiushandschriften uit St.-Omer verschijnen. Wegens de chronologie wijst de spelling <an> ook hier wellicht op de typisch Kustvlaamse uitspraak van de woorduitgang. De voorzichtigheid gebiedt echter erop te wijzen dat ook in deze woorden <an> zoals in het Oudengels reeds vanouds aanwezig kan zijn geweest. Dat blijkt uit de vermeldingen binorthan en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bisuthan Flieta en beostan UUestanne in het Utrechtse goederenregister van de 9e of 10e eeuw (Gysseling-Koch 1950: 340).Ga naar voetnoot7 Het is bijgevolg niet uit te sluiten dat gelijktijdig 11e-eeuws vergelijkingsmateriaal uit andere, oostelijker dialecten precies bij zulke woorden nog de spelling <an> te zien zou geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 <an> en de oudste Hollandse diplomatiekEen vrij hoge concentratie van toponiemen op <an> is omstreeks dezelfde tijd vast te stellen in Holland. Die gevallen zijn (exhaustief):
Alle genoemde plaatsen zijn te situeren in Zuid- of Noord-Holland. In de meeste gevallen is duidelijk de invloed herkenbaar van het scriptorium van de abdij Egmond. Dat geldt o.m. voor het document van 1083 dat de meeste gevallen bevat (daarover meer infra). Ook de oorkonde van 1162, waarin als getuige Theodericus de Scotan voorkomt, is een akte voor Egmond vanwege graaf Floris.
De twee attestatiesGa naar voetnoot8 van 1156 komen voor in een chirograaf die op het eerste gezicht geen uitstaans heeft met Egmond. In het dubbele document treden respectievelijk de abt van Echternach (document A1, in origineel bewaard) en de graaf van Holland (document A2, overgeleverd in het cartularium van Egmond van ca. 1420) wederkerig op als oorkonders in een ruil van onroerende bezittingen. Volgens de recentste uitgever, A.C.F. Koch (1970: 268), is het ‘wel zeker dat zowel A1 als A2 te Echternach zijn geschreven’. De ene oorkonde A1 is inderdaad uitdrukkelijk verleden in Echternach. Het feit echter dat de dubbel-oorkonde zesmaal de grafeemsequens <an> bevat (2x Putan, 3x U/Vorran, ook Dussan hierna), doet de vraag rijzen of misschien geen Hollandse hand nauw betrokken is geweest bij de redactie van beide stukken. Vooreerst valt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op dat beide documenten zich in het archief van de abdij Egmond bevinden, ofschoon deze laatste ogenschijnlijk geen direct belanghebbende partij was bij de transactie. Nog frappanter is dat aan het slot van beide oorkonden nadrukkelijk abt Wouter van Egmond wordt vermeld als legaat van de Hollandse graaf (eenmaal naast de Vlaardingse hofkapelaan Thietbold). Op grond van die vaststellingen is het best denkbaar dat beide akten niet door een Echternachse monnik maar door een Hollandse scribent zijn geredigeerd.Ga naar voetnoot9 We kunnen ons het tijdsverloop van beide transacties dan zo voorstellen dat abt Wouter in opdracht van graaf Dirk VI en na akkoord met voogd Hendrik van Echternach eerst oorkonde A2 heeft geredigeerd en daarmee naar Echternach is getogen om er oorkonde A1 mee te helpen opstellen. Die gang van zaken verklaart vooreerst dat de namen van de verafgelegen Hollandse bezittingen in de oorkonde A1, uitgaande van de abt van Echternach, vrij accuraat volgens de autochtone uitspraak van die tijd zijn gespeld. Tevens is beter in te zien waarom de getuigen in de ene oorkonde A2, uitgaande van de graaf van Holland, uitsluitend Noordnederlanders zijn, die in de Echternachse tegenoorkonde A1 in hoofdzaak personen afkomstig uit Luxemburg en de Moezelstreek.
Het merendeel van de Hollandse an-vormen is te vinden in een lang Egmonds document van 1083. De akte is een van de meest omstreden documenten betreffende de middeleeuwse geschiedenis van Holland: ‘Geen middeleeuws document ten onzent is het voorwerp geweest van een zo langdurig en hevig bellum als deze Egmondse oorkonde’ (aldus Koch 1970: 171 vv.). Volgens O. Oppermann (1933) betrof het een falsum dat ca. 1215 werd gefabriceerd. De recentste uitgever, A.C.F. Koch (1970: 169), houdt het document in navolging van P. Meilink, de beste kenner van de Egmondse archieven, voor een schijnbaar origineel van 1125 - ca. 1150. Zijn oordeel is gebaseerd op zeer overtuigende argumenten van paleografische en tekstkritische aard. Onze bevindingen in verband met de chronologie van de an-spellingen zijn een bijkomend argument voor het gelijk van Meilink en Koch. De an-spellingen in het document werpen nog in een ander opzicht een nieuw licht op de oorkonde van 1083 (of beter: 1125-1150). In het document bevestigt en vernoemt graaf Dirk V (1061-1091) ten overstaan van abt Stephanus (gestorven in 1105) de schenkingen die door zijn voorvaderen, te beginnen met Dirk I uit het begin van de tiende eeuw, en door hemzelf, in de loop van twee eeuwen aan het klooster Egmond zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedaan. Ofschoon de oorkonde in haar geheel in één welbepaald jaar is neergeschreven (1083 of beter: 1125-ca.l 150), wordt nu aangenomen dat de meeste van de erin voorkomende namen zijn gecopieerd uit oudere documenten. Dat vermoeden wordt bevestigd door de uitgangen van de namen. Die verschillen namelijk opvallend naargelang van de periode waarin de schenking heet te hebben plaatsgevonden. De chronologie van schenkers en schenkingen volgend lichten we uit de oorkonde alle namen met potentiële an-uitgang (Oppermann 1933: 220-223; Koch 1970: 180-183):
De oorkonde van 1083 (of 1125-1150) geeft nog een vrij getrouw beeld van de fonetische evolutie van het morfeem van de datief meervoud. Het ‘klassieke’ Oudnederlandse morfeem /on/ (Quak 1992: 89 vv.) komt volgens verwachting enkel in de oudste schenkingen voor. Sommige namen in de oudste schenkingen (Limban, Smithan, Bergan, Suetan) vertonen ook al wel <an>. Gezien hun aantal mag [an]-uitspraak in Holland wellicht reeds omstreeks 1000 worden aangenomen. In dat geval kan men er fonetisch de rechtstreekse voortzetting in zien van het oude, velaire datiefmorfeem /on/, al bevreemdt het dan wel dat de oostelijker dialecten het oudere /on/ niet door [an] hebben afgelost. Er dient ook met de mogelijkheid te worden rekening gehouden dat de an-spellingen in de oudste schenkingen aan vormverjongingen in de redactie van 1125- ca. 1150 moeten worden toegeschreven en dat ze in het verloren origineel uit de 10e eeuw de uitgang /on/ vertoonden.Ga naar voetnoot10 Bewijzen van zulke verjongingen zijn trouwens overvloedig te vinden in andere Vroeg-Egmondse documenten. Het toeval wil dat dezelfde lijst van grafelijke schenkers en schenkingen d.d. 1083 in twee andere Vroeg-Egmondse bronnen is overgeleverd, de zgn. Aantekeningen in het Evangelieboek en het Liber Sancti Adalberti (uitgave Oppermann 1933). Het Liber Sancti Adalberti is een opsomming van privileges, o.m. vanwege de Hollandse graven (het zgn. Gravenregister), die de abdij Egmond in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar vroege bestaan te beurt zijn gevallen. In het Gravenregister is het morfeem /on/ in de oudste attestaties enkel behouden bij Velson en Scagon, het Haragon van de oorkonde d.d. 1083 staat er echter als Haragan gespeld. Een nog jonger afschrift, in het cartularium uit de 15e eeuw, spelt bovendien ook Scagan (Oppermann 1933: 68). Nog ingrijpender zijn de verjongingen in de Aantekeningen in het Evangelieboek. Daar vertoont geen enkel van de besproken toponiemen nog het on-morfeem (Oppermann 1933: 61-65). Van de drie genoemde documenten benadert de oorkonde van 1083 (1125-ca.1150) dus het dichtst de morfologische vorm die we in originele schenkingsakten hadden kunnen verwachten. Het Gravenregister in het Liber Sancti Adalberti heeft iets meer verjongde vormen, de Aantekeningen ten slotte hebben uitsluitend verjongingen. Volgens de morfologie zou de oorkonde van 1083 dus het oudst, en zouden de Aantekeningen het jongst zijn. Die chronologie van de drie documenten staat echter haaks op wat algemeen in de Egmond-traditie wordt aangenomen. Van de Aantekeningen wordt aangenomen dat ze teruggaan op een oorspronkelijke redactie uit de 10e of 11e eeuw (Koch 1970: 175), van het gravenregister uit het Liber Sancti Adalberti heeft Meilink (1939) aangetoond dat het een oorspronkelijke smeekbede is van omstreeks 1125-1150 waarin de monniken gravin Petronilla om teruggave vragen van vervreemd bezit. De oorkonde van 1083 (beter: 1125-ca.1150) zou er afhankelijk van zijn en dus van later dateren (Koch 1970: 177-178). De verklaring voor de ogenschijnlijke contradictie ligt waarschijnlijk hierin dat zowel de Aantekeningen als het Liber Sancti Adalberti slechts in afschriften bewaard zijn. Volgens Oppermann (1933: 36) dateert het handschrift met de Aantekeningen uit de 13e eeuw, en de betrouwbaarste copie van het Liber Sancti Adalberti slechts uit 1520. Beide afschriften zijn dus beduidend jonger dan het schijnbare origineel van 1125-1150. De verjongingen kunnen bijgevolg het werk zijn geweest van die kopiisten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 <an> en de Leidse WilleramIn zijn diepgravende werk over het Leidse Willeram-handschrift heeft W. Sanders op overtuigende wijze aangetoond dat de tekst omstreeks 1100 door een Egmondse monnik naar een Oudhoogduits voorbeeld is omgezet. De bewerker is daarbij vrij zelfstandig te werk gegaan en heeft er veelvuldige sporen van zijn Noordnederlands taaleigen in nagelaten. Sanders heeft er in het besluit van zijn belangrijke werk op gewezen dat verdere studie van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Egmondse’ Willeram nog meer Oudnederlandse taalverschijnselen aan het licht zou brengen (1974: 313; enkele signalementen bij Gysseling 1980:123-125). Nu bij ons eigen onderzoek is komen vast te staan dat de spelling <an> omstreeks 1100 in Egmond goed ingeburgerd moet zijn geweest, uitgerekend de periode en de plaats waar Sanders de ‘Leidse’ Willeram situeert, valt te verwachten dat we de uitgang <an> ook in dat werk moeten vinden. Die veronderstelling wordt inderdaad treffend bevestigd door de uitgang die in de Egmondse Willeram is gebruikt als weergave van de datief meervoud. In afwijking van het Oudhoogduits, waar die uitgang bij substantieven in het geheel niet voorkomt, bevat de Leidse Willeram inderdaad vele voorbeelden van een datief meervoud op /an/: minan brustan, an thinan wordan, mit thinan genathan, under then thornan, under anderen dohteran, an gazzan and an strazan, e.v.a. De ogenschijnlijk chaotische manier waarop de uitgangen <a,e,o> in de Willeram zijn gebruikt, is door vroegere onderzoekers, W. van Helten en H. Entholt, getypeerd als ‘Verwilderung’ en ‘Willkür’. De vergelijking met de morfologie van gelijktijdige Hollandse toponiemen toont echter aan, dat, althans voor de datief meervoud, die ‘Irrationalvokale’ (Sanders 1974: 263) meer systeem blijken te bezitten dan tot nog toe kon worden aangenomen. De juistheid van Sanders' bevindingen t.a.v. de Egmondse bewerking van Willerams parafrase van het Hooglied wordt nog op een andere wijze aangetoond. Sanders heeft aan de hand van een aantal verschijnselen vastgesteld dat de sporen van Nederlands taalgebruik in de Willeram het veelvuldigst voorkomen bij het begin van de tekst. Met het vorderen van zijn omzetting is de Hollandse bewerker echter de oorspronkelijke Oudhoogduitse legger nauwkeuriger gaan volgen: uan wordt uon, thiu wordt thannan, sielan wordt selan, stemma wordt stimma enz. (Sanders 1974: 307). In overeenstemming met wat te verwachten valt, is die afnemende ‘hollandiserende’ tendens ook vast te stellen bij het hanteren van de uitgang /an/ voor de datief meervoud. In het eerste derde van de Leidse Willeram (uitgave Sanders 1971) gaat 35% van de meervoudsdatieven uit op /an/ (het lidwoord then niet meegerekend), de rest op het regelmatige Oudhoogduitse /on/ of sporadisch ook /en/. In het tweede derde van de tekst vermindert dat aantal tot 22%, in het laatste derde is het nog slechts 7%. Het lijdt geen twijfel dat doorgedreven onderzoek van de ‘Irrationalvokale’ in de Willeram nog veel zal reveleren i.v.m. de morfologie van het Laatoudnederlands. Ik denk aan het voorkomen van dezelfde uitgang /an/ in de nominatief/accusatief meervoud van zwakke substantieven (iuncfrouwan, sielan, herzan, ougan e.v.a.). In die frequentie is de uitgang noch uit het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oudhoogduits, noch uit het Oudsaksisch, maar wel uit het Oudfries bekend (zie hst. 2). Het voorkomen van <an> in Noordhollandse plaatsnamen en in de Egmondse Willeram is nog op een andere manier van belang voor de vroegste Nederlandse taalgeschiedenis. Een van de steeds terugkerende thema's in de literatuur over het oudste Nederlands betreft de omvang en de duur van de Friese expansie in de vroege middeleeuwen en de eventuele substraatwerking van het Fries op de Noordhollandse dialecten (literatuur Sanders 1974: 306; recent o.m. Hoekstra 1993). Ofschoon steeds buiten de discussies gebleven, is het formans van de datief meervoud in die kwestie niet zonder belang. Het Fries, waarvan de tekstoverlevering pas in de 13e eeuw inzet, heeft daarbij het langst van alle Westgermaanse dialecten aan de uitgang /um/ vastgehouden. Daarnaast vindt men ook de varianten /em, im, on/, dit laatste in het 14e-eeuws Oostfries (paradigma's in Steller 1928: 36 vv.). Westfriese teksten uit Noord-Holland zijn jammer genoeg niet overgeleverd, maar het vroege voorkomen van /an/ in Noordhollandse toponiemen en woorden is een bijkomend argument voor de veronderstelling van Blok (1969: 360) dat zich in West-Friesland (Noord-Holland) sedert de 11e eeuw een Frankische kolonistentaal, d.i. het Noordnederlands, aan het opdringen was. In die zin zou het best kunnen dat de overgeleverde namen op <an, en>, maar ook reeds de 10e-eeuwse op /on/ in feite Hollandse exoniemen zijn voor toponiemen die in de volksmond nog met de echt Friese uitgangen /um, em/ werden uitgesproken. Dat dit laatste geen loze veronderstelling is, wordt gesuggereerd door 12e- en 13e-eeuwse naamsvormen als Wimnon, Wimnom, Wimnem, Linbon, Wognem, Velson (alles passim) die geconcentreerd voorkomen in een bepaald tekstgedeelte van het Liber Sancti Adalberti (uitgave Oppermann 1933: 74-81). Ze zijn er te frequent om zomaar als kopiistenfouten te worden afgedaan. Bovendien gaan de genoemde namen in het Liber Adalberti doorlopend vergezeld van andere uitgesproken frisismen waarop reeds door Gallée (1904) is gewezen: Asthusa ‘Oosthuizen, Astbroek ‘Oostbroek’, Ekerslate, Meneslata ‘Akersloot, Mientsloot’, Greft ‘Graft’, Saxnem ‘Sassenheim’ e.a. Alvorens uit de merkwaardige datiefuitgangen van het Liber Sancti Adalberti verstrekkende etnolinguistische conclusies te trekken, moet anderzijds worden opgemerkt dat in het in dezelfde tekst tot vijfmaal toe voorkomende toponiem Velson, en ook in Vranla ‘Vroonen (N.-H.)’ (Oppermann 1933: 74-88) een on-Friese anlautlenisering optreedt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 <an> in Utrecht?Behalve in Kustwestvlaamse en in Hollandse documenten is nog een kleine concentratie met toponiemen op <an> vast te stellen in de Utrechtse goederenlijst van ca. 1075, ‘de belangrijkste bron voor het oude namengoed in Holland en Utrecht’ (Blok 1957: 89). Het betreft de namen Corscan (Korsen, Delft), Legihan (Leiden?), Uelesan (Velzen, N.-H.), in Uennapan (Vennep, Z.-H.), Suetan (Zwieten, Z.-H.) (uitgave Gysseling-Koch 1950). De ontstaansgeschiedenis van de lijst is erg onduidelijk, ook al omdat zeer vele van de opgesomde plaatsnamen niet meer te identificeren zijn. Het document is overgeleverd in een copie van ca. 1075 in een Egmonds cartularium en in een daarvan onafhankelijke copie van ca. 1170 in het Liber Donationum van het Sticht Utrecht (Blok 1957: 90). Volgens Gysseling-Koch (1950: 302-304) zou het een copie zijn uit het verloren 10e-eeuwse zgn. Cartularium Radbodi, dat op zijn beurt gecopieerd zou hebben van een origineel uit de 9e eeuw. Volgens Blok (1957: 96) is de oorspronkelijke lijst, puttend uit bronnen van de 9e en zelfs 8e eeuw, aangelegd tussen 918 en 948 en staat hij in direct verband met een teruggave van goederen door Otto I in 948. Schematisch voorgesteld: Als argument voor de chronologische gelaagdheid van het document heeft Blok de grote variatie in de naamsvormen aangevoerd (b.v. Hlithum naast Lidum, Thiatlind naast Thietmer) (Blok 1957: 97). Nog duidelijker wordt dat beeld indien we ons beperken tot de uitgang van de datief meervoud. In de uitvoerige lijst met toponiemen zijn namelijk zowat alle formantia vertegenwoordigd zijn die het Oudnederlands in de loop van zijn bestaan moet hebben gekend. In chronologische volgorde zijn dat (die op /an/ zijn eerder genoemd): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lijst bevat relatief veel namen op /um/, een uitgang die in het Nederlands een zeer hoge ouderdom verraadt. Gezien hun niet onaanzienlijke aantal mag ook niet worden uitgesloten dat het in sommige gevallen om Friese naamsvormen uit Noord-Holland gaat. In het Fries is de datief meervoud op /um/ immers veel langer behouden gebleven dan in het Nederlands (cf. hst. 4). De diversiteit aan uitgangen weerspiegelt daarnaast ongetwijfeld de meerledige chronologische gelaagdheid van de lijst. Blok heeft aangetoond dat bij de samenstelling ervan oudere documenten zijn gebruikt, waarvan het vroegst traceerbare van 723 dateert. Ten slotte dient men er ook rekening mee te houden dat de oorspronkelijke goederenlijst zelf een aantal keren is gecopieerd. Men kan zich voorstellen dat daarbij slechts naamsvormen konden worden verjongd die op het ogenblik van het copiëren nog bekend waren. Misschien zijn zo reeds bij de eerste aanleg van de goederenlijst in 918-948 bepaalde namen verjongd ten opzichte van de oudere documenten waaruit ze werden getranscribeerd. Het proces kan zich hebben herhaald in de iets jongere overname in het veronderstelde Cartularium Radbodi uit de 10e eeuw en nadien nog eens ca. 1075 in het cartularium van Egmond en onafhankelijk daarvan in het ca. 1175 ontstane Liber Donationum. Het zijn echter de spellingen op <an> die twijfels doen rijzen aangaande die voorstelling van zaken. Het oudste cartularium van ca. 1075 maakt deel uit van een codex (Cotton Tiberius C XI van het British Museum) die uit Egmond afkomstig is.Ga naar voetnoot11 Het optreden van de uitgang <an> hoeft in die Egmondse context uiteraard niet te verwonderen. Wel problematisch is de chronologie. Indien de eerste redactie van de goederenlijst in zijn geheel uit de jaren 918-948 dateert, moet de uitgang <an> bij de toponiemen Corscan, Legihan, Uennapan, Uelesan, Suetan toegeschreven worden aan een tekstverjonging die pas kan zijn aangebracht in het cartularium van ca. 1075. Volgens onze eerdere bevindingen was de uitgang <an> in de datief meervoud vóór ca. 1000 immers onbestaande. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog problematischer is het voorkomen van de genoemde an-toponiemen in het Liber Donationum. Dat laatste kwam in de 12e eeuw onafhankelijk van het Egmondse afschrift in Utrecht zelf tot stand (Muller 1892). Afgezien van het kwestieuze van een verjonging, die pas van na 1000 kan dateren, rijst hier een dialectgeografisch probleem. Zowel het Cartularium Radbodi als het Liber Donationum zijn in Utrecht ontstaan. Precies daar hoort de uitgang <an> echter volgens ons niet thuis. De chronologische filiatie van de afschriften, die door Gysseling en Koch (1950: 304) al onontwarbaar werd genoemd, lijkt door die vaststellingen nog ondoorzichtiger te zijn geworden. Misschien kunnen binnen de beperktheden van dit onderzoek een paar waarnemingen het probleem toch iets nader bij een oplossing brengen. Het is wellicht geen toeval dat in de omvangrijke lijst, die bezittingen opsomt over geheel Noord-West-Nederland, de uitgang <an> uitsluitend gevonden wordt in een geografisch duidelijk afgebakende groep Westhollandse plaatsnamen. Bij de vele, wellicht oostelijker (Utrechtse-Westgelderse?) toponiemen Fengrimahuson, Ubburon, UUerken, Suegon, UUrdin enz. komt hij nooit voor. De vijf Hollandse an-namen Corscan, Legihan, Uennapan, Uelesan, Suetan komen zowel in het Egmondse als het Utrechtse cartularium voor. Ze zijn dus in die vorm uit een gemeenschappelijke Vorlage overgenomen. Die Vorlage kan zich gerust in het veronderstelde Cartularium Radbodi hebben bevonden uit het midden van de 10e eeuw. Een van de mogelijkheden is dan dat de vijf Hollandse an-plaatsen als nieuwverworven bezittingen pas na 1000 aan de lijst zijn toegevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 <an> buiten het Nederlandse taalgebiedOfschoon ze voor de studie van het Oudnederlands niet direct relevant zijn, vermelden we voor de volledigheid de andere toponiemen waar de uitgang <an> is gebruikt. Ook daar zijn concentraties vast te stellen waar we echter hier niet dieper op ingaan. Opvallend sterk vertegenwoordigd is <an> in 11e-eeuwse Oostwestfaalse toponiemen. Men vindt ze in het Toponymisch Woordenboek onder de trefwoorden Asseln, Balleuan, Bevern, Borchen, Elsen, Heiligenkirchen, Neuenbeken, Oberzwergen, Pömbsen, Quaden, Rhena, Schwaben, Sielen, Siwardessen, Stieden, Westfalen, Westuffeln, Wettesingen, Zwergen. Ze komen samen met andere allografen alle voor in de Vita van de Paderbornse bisschop Meinwerk uit het begin van de 11e eeuw, overgeleverd in een copie van het midden van de 12e eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een paar malen is <an> ook aan te treffen in (meestal) Westfaalse toponiemen uit het scriptorium van Werden. Vier daarvan (te vinden onder de trefwoorden Gersten, Greven, ‘Rathan’, Rhede) dateren reeds uit de 10e eeuw, de overige (Anger, ‘Fifanbetan’ (ergens in Friesland), Haaren, ‘Crouueleshofan’, ‘Lobraman’, Lünern, Steinrapen) uit het midden van de 12e eeuw. In tegenstelling tot de rest van het overgeleverde Oudsaksisch, waar ze schaars zijn (zie hst.2), valt het aantal an-spellingen bij toponiemen wel opvallend hoog uit. Het is best mogelijk dat de uiteenlopende chronologie het verschil verklaart. Het merendeel van de Oudsaksische teksten dateert van vóór 1000, de toponiemen op <an> zijn van na die datum. Voor de rest zijn de gevallen uit het Duitse taalgebied zeldzaam: 1222 Handan (ergens bij Keulen), 1138 Hirsceshusan (Hirschhausen, Wiesbaden) (een document uit het Utrechts bisschoppelijk archief), 1109 Rigemagan (Remagen) (uit Siegburg), 1003 Rvoleshouan, Westhouan (Rolshoven en Westhoven, Keulen; in hetzelfde document uit Deutz). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Resterende gevallen van <an> in het Nederlandse taalgebiedDe resterende attestaties van namen op <an> in het Nederlandse taalgebied zijn een aantal geïsoleerde gevallen die niet binnen de boven omschreven chronologische en geografische restricties passen. We vermelden ze hier exhaustief. 1) Zeer vroege attestaties uit originele documenten zijn 964 Meran (Mariakerke, O.-Vl.) in een koningsoorkonde uit Laon, en 976 Campan (Wissekerke, Zeeland), in een keizersoorkonde uit Bruchsal. We signaleren ze voorlopig als echte tegenvoorbeelden wegens de vroegtijdigheid waarmee <an> er optreedt. 2) Een tegenvoorbeeld inzake lokalisatie is het Gelderse apud Hia(n) (Hien bij Dodewaard), geattesteerd in een origineel uit Arras van het eind van de 11e eeuw. De lezing van Gysseling, op wiens gezag alle vormen uit dat document in het lexicon van Künzel-Blok-Verhoeff (1989) zijn overgenomen, berust in dit geval, en dat is hoge uitzondering in het Toponymisch Woordenboek, op een verkeerde oplossing.Ga naar voetnoot12 Hetzelfde document vermeldt nog een reeks andere bezittingen van St.-Vaast in de Betuwe en aan de Benedenrijn. Enkele namen zijn er voluit gespeld met de onbetwistbare <m> van de Latijnse accusatief zoals: apud Ambam ‘Aam’, apud Barlam ‘Baal’, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
apud Angram ‘Anger’, apud Seuelicam ‘Zyfflich’, en de niet bij Gysseling opgenomen varianten apud UUulfara(m) ‘Wolferen’, apud Embricam ‘Emmerich’. In aansluiting bij de vorige heeft Gysseling in twee andere namen de nasaalstreep terecht als <m> opgelost: apud Baluara(m) ‘Balveren’, apud Bura(m) ‘Buren’. Alleen in het geval Hien is de nasaalstreep verkeerdelijk niet als de uitgang van een Latijnse accusatief opgelost, maar als Hia(n), ofschoon ook hier als bij de andere het voorzetsel apud voorafgaat. 3) Niet passend in het geschetste geografische en chronologische kader is de uitgang van Luman (Lummen bij Diest) in een origineel document van 1204 uit Averbode. Mogelijk is hier interferentie opgetreden met de Oudromaanse vorm voor het niet zover afgelegen homonymische (Zitterd)-Lummen, t.w. *Lumanio > Lumay? Men lette op gelijkaardige Romaanse spellingen in Gehan ‘Jehay’, Sulman ‘Seumay’ e.a., die eveneens op -anio teruggaan (zie hst. 2). Alle overblijvende namen met an-uitgang zijn afkomstig uit afschriften, wat tenminste voor een deel de afwijking zal verklaren. 4) De uitgang van het toponiem 805, 806 Berugtanscotan, Bertanscotan (bij Doornspijk, Gelderland) in een document uit de abdij Wichmond vindt mogelijk zijn verklaring in herkomst uit een 10e-eeuwse copie uit Werden. Uit dat scriptorium zijn nog vier andere an-grafieën uit dezelfde tijd bekend (cf. hst. 5). 5) Enkele namen op <an> komen voor in het Liber Aureus van de abdij Echternach, dat ca. 1222 werd aangelegd, maar copies van veel oudere documenten bevat. Nogal wat namen uit de oudste Echtemachse traditie zijn in het Liber Aureus volledig verminkt overgeleverd. Veel waarde hoeft dan ook aan de meeste van de spellingen niet te worden gehecht. Niet nader thuis te brengen is (786-7) in pago Gesterea(n), waarmee volgens Gysseling de gouw Borahtra aan de Lippe is bedoeld. Gysseling heeft de lange nasaalstreep hier, net zoals de laatste uitgever van het Liber Aureus, Camille Wampach (1930: 165), als <n> opgelost. Amper een paar woorden verder wordt in dezelfde oorkonde in een erg corrupte spelling de Hettergouw of Hattuaria genoemd. De nasaalstreep is daarbij door Gysseling terecht als <m> opgelost (Spetueria(m)), te lezen als *Hetueriam). Wampach, die de naam nog niet kon ontcijferen, leest hem echter als in pago Spetnerian (Wampach 1930: 165). Een gelijkaardig geval is 1185 de Walichra(n) ‘Walcheren’, waarbij Gysseling de nasaalstreep als <n>, Wampach daarentegen als <m> heeft opgelost. Een laatste onverklaarbaar en mogelijk aan corrupte overlevering toe te schrijven geval van <an> uit het Liber Aureus is de bij Echternach te situeren, maar voor de rest onbekende plaatsnaam Numian. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast die gevallen met mogelijk corrupte lezingen bevat het Liber Aureus echter toch één geval van an-spelling dat precies strookt met het dialectgeografische kader dat boven werd geschetst. Het betreft de toenaam van een persoon, Iacobus de Dussan, afkomstig uit Dussen in Noord-Brabant. Hij treedt in 1156 op als getuige voor de graaf van Holland (Koch 1970: 270) in een oorkonde waarvan we eerder hebben aangenomen dat ze is geredigeerd door abt Wouter van Egmond (zie hst. 4). 6) Een laatste geval van afwijkende an-spelling is in Gothemia ogian ‘in de weiden van de Gottemnaren’ (O.-Vl.) uit de jaren 814-840, maar slechts bekend uit een copie van 941. J. Mansion gebruikte het toponiem in zijn Oud-Gentsche Naamkunde bij de reconstructie van de Oudnederlandse datief meervoud (Mansion 1924: 76). Op grond van wat ons nu bekend is over de uitgang <an>, mag die vorm wel definitief naar het rijk van de corruptelen worden verbannen. 7) Ofschoon geen Oudnederlands meer, moet voor de volledigheid worden vermeld dat auslautend <an> ook tweemaal is overgeleverd in het 13e-eeuwse Middelnederlands. Het ene is bachtan in een Latijnse dorsale notitie van het eind van de 13e eeuw uit Ter Doest, het andere bevindt zich in een oorkonde van de heer van Vianen (Utrecht) uit het jaar 1289: si orcu(n)dan (Gysseling-Pijnenburg 1977: 1409, 2092). Tegenover de duizenden gevallen van auslautende <en> in het 13e-eeuwse Middelnederlands verdwijnen ze in het niets. Aangezien ze daardoor niet goed te beoordelen zijn, beschouwen we ze als lapsus pennae. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 De tegenproef: <an> in de inlautIn de voorgaande hoofdstukken werd uitsluitend ingegaan op het voorkomen van <an> in de absolute auslaut. Die fonetische condities zijn mutatis mutandis uiteraard ook aanwezig binnen woorden, onder meer op morfeemgrenzen. De vraag rijst dan of de grafeemcombinatie <an> ook binnen het woord aan dezelfde geografische en chronologische restricties gebonden is als in de auslaut. Bij de materiaalverzameling is deze keer afgezien van attestaties buiten de huidige Vlaamse en Nederlandse staatsgrenzen (behalve Frans-Vlaanderen). Chronologisch hebben we ons beperkt tot documenten van na het jaar 1000, toen de neutralisatie van de heldere eindvocalen overal reeds haar beslag had gekregen. Buiten beschouwing werden gevallen gelaten als: 1017 Boltreshanda (Boterzande, Zeeland), 1025 Rodaninsem uillam (Aardenburg), 1197 Iohansbosc (bij Aalst), 1163 Aluana (Aluanen in Gent), 1194 Louannia (Leuven, passim), 1223 Viana (Viane, Aalst), 1188 domus Hermanninc, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jordaninc, Johanning (Gelderland), 1150 Davantriae (Deventer), 1212 Sutphania (Zutphen), 1083 Waldmanneuenna (Zuid-Holland) e.v.a. Het betreft latinisaties, leenwoorden of bestanddelen van composita. Wanneer we afzien van het aantal verschillende naamsvormen, blijven na selectie 31 namen over waar <an> in de inlaut is geattesteerd. a) Zoals te verwachten is inlautend <an> sterk vertegenwoordigd in het Kustnederlands. Van zuid naar noord komen volgende gevallen voor:
Van de 31 plaatsnamen met inlautend <an> komen er niet minder dan 25 voor rekening van het Kustnederlands. Niet al die gevallen wijzen blijkbaar op typisch Kustnederlandse open realisatie van [e] vóór nasaal. Merkwaardig is de an-spelling bij de ing-namen Bladranghem, Sedelangem, Sarkangem. Is hier sprake van Romaanse invloed (vgl. Martelange = Martelingen enz.)? Het verspreidingsgebied van inlautend <an> blijkt praktisch volledig samen te vallen met dat van auslautend <an>. Daardoor vallen ook de geringe afwijkingen des te meer op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afgaande op de excerpten van 1135 en ca. 1140 Sueuansela (Zwevezele) lijkt het erop dat inlautend <an> ook iets meer naar het Westvlaamse binnenland toe voorkwam. Beide excerpten stammen echter weer uit twee Brugse archieffondsen. In chronologisch opzicht zijn de afwijkingen tussen auslautend en inlautend <an> groter. De uiterste dateringen van auslautend <an> waren 1106 en 1187 (beide einddata gerepresenteerd door Thosan). Voor <an> in inlaut verschuiven zowel de onder- als de bovengrens. Het is mogelijk dat dit veeleer samenhangt met het wat grotere aantal overgeleverde gevallen en niet zozeer met verschillen in fonotactische condities. Een niet onaanzienlijk aantal gevallen van inlautend <an> komt reeds voor in de tweede helft van de 11e eeuw, te beginnen met 1056 UUartanbeke. We hebben echter eerder vastgesteld (hst. 3) dat ook auslautend <an>, ofschoon het niet in de periode tussen 1000 en 1100 is geattesteerd, reeds in de eerste helft van de 11e eeuw mogelijk moet zijn geweest. Anderzijds blijkt inlautend <an> nog voor te komen in het begin van de 13e eeuw: 1206 Bredane (Bredene), 1215 Vercanesse (Verkenisse), 1223 Watanis (Watten). We bevinden ons dan reeds op de grens van de oudste Middelnederlandse tekstoverlevering. Het is dus niet uit te sluiten dat daar nog sporen van inlautend <an> worden gevonden. b) Buiten het Kustnederlandse kerngebied worden in het toponymisch materiaal slechts zes gevallen van inlautend <an> aangetroffen. Marginaal voor onze problematiek is Siuokanashem (onb. bij Loppersum, Groningen). Het betreft een Fries toponiem, bovendien nog afkomstig uit het scriptorium van Werden en reeds daterend uit de 10e-11e eeuw (Künzel e.a. 1989: 325). De attestatie 1200 Altana (Outena, N.-Br.; afkomstig uit Averbode) wijkt ook al door de laattijdigheid van <an> af van de rest. De gebruikelijke etymologie van deze ook elders voorkomende naam is ‘al te na, al te dichtbij’, een ironische benaming voor een wat al te dichtbijstaand, of misschien omgekeerd, juist erg afgelegen gebouwde constructie. Afgaande op het anders niet te verklaren <an> in Altana, kan men zich afvragen of het niet gaat om een ontlening van het Middellatijnse altana ‘een boven vooruitstekend deel van het huis’ (Duits Altan). De vier resterende geografische ‘afwijkingen’ zijn: ca. 1160 Dakanham (Daknam, Lokeren), 1179 Hockansele (Nederokkerzeel), 1116 Hocanam (Oekene, Roeselare), 1131 Valcanberch (Valkenburg, Limburg). Gemeenschappelijk is de [k] die aan <an> voorafgaat. Het foneem /k/ is dus wellicht de conditionerende factor geweest voor de licht velariserende uitspraak van [e] vóór /n/. Bij nader toezien is die fonetische correlatie ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig in de eerder onder a) behandelde Kustnederlandse gevallen met inlautend <an>. Bij 11 van de ca. 40 daar genoemde naamsattestaties gaat eveneens [k] vooraf (type: Pascandala, Vercanesse). Rekenen we daarbij ook voorafgaande [w], dan stijgt dat aantal tot 16 (type: Suwankerca, Niwankerca). Opvallend is dat de velariserende invloed van voorafgaande [k] op de realisatie van de onbeklemtoonde [e] enkel blijkt in de inlaut, en dat dus niet enkel in het Kustnederlands. In de absolute auslaut daarentegen is er van enige conditionering door [k] grafematisch geen spoor. Op de ongeveer veertig namen met <an> aan het woordeinde (uuatanan, Biran enz; cf. hst. 3, 4), is er slechts één op [kan], t.w. Corscan ‘Korsen’ (Delft). Het is echter mogelijk dat de gebrekkige overlevering ons hier parten speelt en dat er in werkelijkheid wel een positieve correlatie heeft bestaan met voorafgaande [k]. Het toeval wil namelijk dat in het hele Kustnederlands na het jaar 1000 slechts welgeteld vier namen op [ken] zijn overgeleverd: 1101 Thiedradeskerken (Zuid-Holland), 1150 Isendichen ‘IJzendijke’, (1178-1200) Alerdeskyrken ‘Serooskerke’, 1201 Eken ‘Eke’ (Duinkerke).Ga naar voetnoot13 Het is dus niet uit te sluiten dat bij een hoger aantal attestaties het aantal <an>-spellingen na [k] significant hoger zou liggen. In het Binnennederlands zijn daarentegen wel meer gevallen op auslautend <ken> of <chen> overgeleverd. Op de ongeveer vijftig (niet-Kustnederlandse) attestaties van na het jaar 1000 (type: Reken, Offelken, Eyken, Eschen, Laken, Werken, Cortenaken, Montenaken enz.) is er echter geen enkele op <an>. Samenvattend kan men zeggen dat onderzoek van de grafeemsequens <an> een gedetailleerde beschrijving mogelijk maakt van de allofonische realisaties van onbeklemtoonde /e/ vóór alveolaire nasaal naargelang van het dialect. De vrij open uitspraak van onbeklemtoonde /e/ vóór nasaal (en wellicht ook in andere nog niet onderzochte posities) was zowel in- als auslautend een sjibbolet voor het Kustnederlands. Na [k] was die mediale of velaire kleuring nog uitgesprokener en verschijnt ze grafisch ook in de rest van het Nederlands taalgebied, doch merkwaardig genoeg alleen in de inlaut. Ofschoon dat nadere grafemische analyse vraagt, is het gewettigd te veronderstellen dat onbeklemtoonde [e] in inlaut niet enkel bij voorafgaande [k] velair werd gerealiseerd, maar net zo goed onder invloed van andere velaire of labiale fonemen uit de voorgaande of de volgende lettergreep. Die veronderstelling biedt een alternatieve oplossing voor het eerder besproken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noordbrabantse Altana uit 1200, waar de inlautende [a] kan veroorzaakt zijn door vocaalharmonie met de omgevende lettergrepen. Buiten het louter naamkundige materiaal ontkomt men ook niet aan de aanwezigheid van inlautend <an> in het ondertussen veelbeschreven versje uit Munsterbilzen van 1130: Tesi samanunga vvas edele. unde scona. (Gysseling-Pijnenburg 1980: 133, 172; Goossens 1975). De aangrenzende bilabiaal en velair hebben mogelijk de kleuring van de sjwa in sam-an-unga geïnduceerd. Houden we ons echter strikt aan de grafematische analyse van toponiemen uit diezelfde periode, dan moeten we, in navolging van anderen, het zinnetje eerder op rekening van het Duits dan van het Nederlands schrijven. Uit de vorige hoofdstukken is namelijk gebleken dat het optreden van inlautend <an> gebonden is aan voorafgaande [k]. Al gaat de vergelijking wegens de ongeveer twee eeuwen tijdsverschil niet volledig op, toch is in dit verband te vermelden dat de vorm samanunga typisch Oudhoogduits is, en dat de parasitaire vocaal ontbreekt in het Oudsaksisch (samnunga), het Oudengels (samnung) en ook de Oudnederlandse Wachtendonckse Psalmen (samnunga, samnungun) (De Grauwe 1979: 152). Mogelijk heeft zich bij dit woord in de loop van de 12e eeuw een parasitaire [a] kunnen innestelen. Chronologisch direct vergelijkbaar toponymisch materiaal wijst er echter op dat in de intervocalische cluster /mn/ de ‘parasitaire’ tussenvocaal zich in het Nederlands pas naar het eind van de 12e eeuw toe ontwikkeld heeft:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|