Taal en Tongval. Jaargang 46
(1994)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G. de Schutter & J. Taeldeman
|
- | deletie: veleeje ‘verleden’, po/etret ‘portret’, an(d)es ‘anders, ommes ‘ommers = immers’. |
- | epenthese: vernijn ‘venijn’, sjarlot ‘sjalot’, kornijn ‘konijn’. |
Heel sporadisch komen beide verschijnselen ook wel eens voor andere consonant voor (b.v. magriet ‘margriet’, arjuin ‘ajuin’), maar daarbij is elke systematiek zoek.
Zowel de mogelijkheid tot reductie (en deletie) als die om aan het einde van een onbetoonde syllabe toegevoegd te worden, deelt de /r/ met andere sonoranten. De /n/ b.v. verdwijnt in heel veel Nederlandse dialecten in auslaut na sjwa, en omgekeerd kan die ook ingevoegd worden, zoals blijkt in b.v.
het wijd verspreide pampier, makendam ‘macadam’ in het noordwesten van de provincie Antwerpen.
In deze bijdrage nu willen wij nagaan hoe de toestand is na beklemtoonde vocaal. Uit de vakliteratuur, die wij in de volgende paragraaf samenvatten, is al langer bekend dat /r/ in die positie in een groot aantal dialecten, zowel in het Zuiden als in het Noorden van het Nederlandse taalgebied, de neiging heeft te verdwijnen, althans onder bepaalde condities. Een onnatuurlijk proces is dat zeker niet: in zowat alle talen van de wereld constateren wij dat consonanten, naarmate ze op de sonoriteitsschaal dichter bij de vocalen staan, gemakkelijker zelf een vocalisch karakter aannemen en zelfs met de voorafgaande beklemtoonde vocaal kunnen samensmelten. Zo'n samensmelting laat dan doorgaans wel (compensatorische) sporen na in de vorm van kwantitatieve en (minder gewoon) kwalitatieve wijzigingen aan die beklemtoonde vocaal (cf. Taeldeman 1969). Enkele voorbeelden uit Vlaamse en Brabantse dialecten zijn:
- | glijders: [li:ə] ‘leeuw’, [fla:] ‘flauw’, [tɔ:ə] ‘taai’ [u:ə] ‘hooi’ |
- | liquidae: [æ:pm] ‘helpen’, [bɑ:] ‘bal’, [væs] ‘vers’, [zwɛt] ‘zwart’ |
- | nasalen: [õ:s] ‘ons’, [lã:nt] ‘land’, [lã:mp] ‘lamp’, [zwĩ.] ‘zwijn’ |
Onder welke omstandigheden zich zulke reductie- en syncoperingsprocessen in de Nederlandse dialecten voordoen, lijkt van sonorant tot sonorant sterk te verschillen, al mogen wij in het algemeen wel stellen dat er, in de positie na betoonde vocaal, op de sonorant doorgaans nog een (andere) consonant of een woordgrens volgt, en in geen geval een vocaal, cf.:
Antwerps: [li.ə] ~ [li.əwə] ‘leeuw ~ leeuwen’ |
Oostvlaams (Maldegems): [stɑ:] ~ [stɑləkə] ‘stal ~ stalletje’ |
Westvlaams (Westhoek): [zwĩ.] ~ [zwinəmu:rə] ‘zwijn ~ zwijnemoer’. |
Er is natuurlijk nog een andere verklaring voor het wegvallen van de sonorant in bepaalde omgevingen mogelijk: in die zin nl. dat die door assimilatie gelijk wordt aan een volgende sterke consonant. In dat geval ligt compensatie bij de voorafgaande vocaal niet voor de hand, wel is eventueel een aanpassing van de overblijvende consonant denkbaar. Een verdere beperking van deze operatie is, dat die alleen maar goed denkbaar is bij homorganische consonant. Als wij dus uitgaan van de algemeenheid van tongpunt-/r/ in de Nederlandse dialecten tot niet zo lang geleden, moeten wij /r/-deletie dus alleen voor coronale (dento-alveolaire) consonanten verwachten.
Op deze basis kunnen wij de problematiek verder inhoudelijk afbakenen: een assimilatieproces is alleen maar mogelijk als na de /r/ onmiddellijk een consonant in het woord optreedt, zoals b.v. in borst, kort, kern, baard,
gevierd, (het) duurst. De /r/ komt natuurlijk ook aan het einde van woorden (of syllaben) voor, en ook daar is theoretisch - en in de Nederlandse dialecten ook effectief - /r/-deletie mogelijk. Die vormen van /r/-wegval blijven voorlopig buiten beschouwing.
Een eerste algemene verkenning van de /r/-verzwakking en -syncope lijkt ons het best mogelijk via een overzicht van de vakliteratuur, waar het fenomeen zowel in z'n systematische als in z'n occasionele verschijningsvorm heel veel aandacht gekregen heeft. Vaak hebben de auteurs van monografieën immers een goed zicht op wat in hun eigen dialect mogelijk en onmogelijk is, en zo'n overzicht is onontbeerlijk voor wie een verschijnsel over een vrij groot gebied wil gaan bestuderen.
Deze verkenning heeft ons trouwens nog een ander argument aan de hand gedaan om deze aflevering in het /r/-feuilleton tot de net voorgestelde grenzen in te perken: /r/-reductie of -syncope blijkt in absolute auslautpositie immers, in tegenstelling met die van /r/ voor C, niet zozeer fonologisch als wel lexicogrammaticaal bepaald te zijn: het fenomeen komt bijna uitsluitend voor in de ‘kleine’ woordjes (vaak functiewoorden) als maar, naar, voor, door, hier en daar. Bovendien is de geografische spreiding ook merkelijk anders in de twee posities.
2 Eerste verkenning - literatuuroverzicht
Hoewel wij met deze bijdrage enkel de zuidelijke helft van het Nederlandse taalgebied min of meer exhaustief willen bestrijken, zullen wij het verschijnsel van de /r/-deletie in dit eerste overzicht t.o.v. het hele taalgebied en zelfs de aangrenzende gebieden (Duits, Frans) proberen te situeren. Het overzicht bestaat dan ook uit drie delen:
1. | het gebied ten zuiden van de Grote Rivieren (2.1); |
2. | het gebied ten noorden van de Grote Rivieren (2.2); |
3. | de ruimere geografische context (2.3). |
2.1 /r/-syncope ten zuiden van de Grote Rivieren
2.1.1 Verspreiding van het verschijnsel
Systematische wegval van /r/ wordt, zoals verwacht, alleen gerapporteerd in de omgeving voor dentale en alveolaire consonant. Er zijn verder nog belangrijke beperkingen, zowel met betrekking tot de articulatiewijze van de volgende consonant, als tot de morfologische structuur van het woord. Heel vaak verschillen woorden met een morfeemgrens tussen /r/ en volgconsonant
(zoals b.v. zwaar+te, zwaar+ste, ge+vier+d) in gedrag sterk van die waar die twee consonanten een tautomorfematisch cluster vormen (b.v. maart, kaars, baard).
De literatuur signaleert een vrij groot aantal verschillende omgevingsclusters voor het patroon met wegval van /r/. Wij sommen de voornaamste op:
1. Beperking tot fricatieven vinden wij:
- | In Zeeland: In de inleidingen tot de reeks boekjes gewijd aan het lexicon van de Zeeuwse dialecten geeft E.J. van den Broecke-de Man (e.a.) telkens aan dat /r/ ‘vaak’ (voor Walcheren: ‘soms’) wegvalt voor /s/ of /z/. Ook De Vin (1953: 16-17) voor Schouwen-Duiveland, en Faddegon (s.d.: 124-125) voor Noord-Beveland geven /r/-deletie voor fricatief. De Vin vermeldt speciaal twee woorden van Franse oorsprong die net als de autochtone of vroeger ontleende woorden /r/-deletie vertonen: fosje en posje, resp. ‘force’ en ‘portion’; uit dat feit mogen wij wel afleiden dat leenwoorden uit het Frans normaal de dans ontsprongen zijn. Blijkbaar treft het verschijnsel zowel op Schouwen-Duiveland als op Noord-Beveland ook het woord koose ‘koorts’, dat oorspronkelijk een drieledig eindcluster /rts/ had. We vermelden nog dat Van den Broecke-De Man, e.a. (s.d.) op Goeree-Overflakkee geen wegval van /r/, in welk woord ook, hebben geconstateerd. Dat wijkt dan wel af van wat Landheer (1951: 39) meldt: die trof drie woorden zonder /r/ op heel Overflakkee aan: bostel, gastech en starrekas ‘borstel’, ‘garstig’ en ‘sterrekers’); tezamen met het sporadisch voorkomende kossemis ‘Kerstmis’ is dat dus een vrij schamele oogst, vergeleken met wat verder naar het zuiden toe wordt gesignaleerd. |
- | In West-Vlaanderen: Van Sint-Jan (1929: 214-215) voor het Westvlaams als geheel, en verder Sleeks (s.d.: 30-31) voor Oostende en, indirect, Sercu (1972: 172) voor Oostduinkerke. Zowel Van Sint-Jan als Sleeks vermelden ook een merkwaardig nevenverschijnsel: vormen als vermeezen, diezen, nazen gaan terug op oudere klankwettige vormen vermeeren, dieren, naren, resp. ‘vermeerderen’, ‘duurder worden’, ‘naderen’. Wij kunnen dat zo verklaren dat de /r/ (waarschijnlijk moeten wij dan als basis een ‘suizende’ /r/ nemen) in eerste instantie ontwikkeling van /z/ heeft veroorzaaktGa naar voetnoot1; die combinatie /rz/ werd dan aan de algemene regel |
van /r/-deletie onderworpen. Het verschijnsel is beperkt tot een relatief klein aantal /r/-woorden. | |
- | In Oost-Vlaanderen: Bouchery (1907: 38) en Taeldeman (1985: 224-225) voor Gent, Colinet (1896: 50-51) voor Aalst, en Teirlinck (1922: 107) voor het zuiden van de provincie. De meeste auteurs signaleren een paar belangrijke beperkingen: ten eerste blijkt /r/-deletie in de beschreven dialecten alleen in tautomorfematische clusters mogelijk te zijn; alleen het rangtelwoord eerst vormt hier een uitzondering, maar dat kan best aan de idiosyncratische vorm van dat woord liggen. De /r/ blijft dus wel bewaard in b.v. 's jaars, zwaarst (cf. Colinet), boers, zeerst (cf. Teirlinck). En verder zijn er ook belangrijke beperkingen t.o.v. vrij recente Franse leenwoorden: die onttrekken zich bijna systematisch aan de /r/-wegval, b.v. bij Taeldeman: mars, foerse, perse, resp. Fr. ‘marche’, ‘fourche’ en ‘perche’, bij Teirlinck: asperze, sorze, resp. Fr. ‘asperge’, ‘serge’. De laatste auteur signaleert toch ook een paar woorden die wél met de aloude Nederlandse woorden meedoen: fostier, poosie, resp. de familienaam ‘Forestier’ en Fr. ‘portion’. Teirlinck vermeldt nog een derde systematische uitzondering: de woorden die oorspronkelijk een drievoudig C-cluster /rts/ hadden, hebben de /r/-deletieregel niet meer ondergaan toen de /t/ uiteindelijk wegviel (cf. dus in het Zuidoostvlaams o.a. vors, pers, resp. ‘voorts’, Fra. ‘perche’): dat feit zegt iets over de relatieve ouderdom van /r/- en /t/-deletie (historische regelordening).Ga naar voetnoot2 |
- | In de noordelijke helft van Antwerpen: Smout (1905: 42) geeft aan dat in de stad Antwerpen /r/-deletie voor {s,z} frequent voorkomt, maar toch lang niet algemeen is (in die zin dat we, met een moderne term, van lexicale diffusie kunnen spreken). |
In heel dit westelijk gebied komen deleties na andere consonanten dan de alveolaire fricatieven nauwelijks voor. Toch zijn er wel een paar met dentale occlusief die het vermelden waard zijn. Jellinghaus (1892: 82-83) geeft huts ‘hurts = egel’, vodder ‘verder’ en wottel ‘wortel’ op voor West-Vlaanderen; het laatste woord verschijnt ook voor West-Vlaanderen bij Van Sint-Jan (1929: 215), en wordt verder voor Aalst opgegeven door Colinet (1896: 51). Voor Zeeland, met name Schouwen-Duiveland geeft De Vin (1953) pooter ‘poorter’ (alleen in uitdrukkingen), een woord dat als pooteren ‘bedrog plegen’ ook nog wel in andere gebieden verschijnt. Bouchery (1907: 38) noemt voor Gent het woord meederen, ‘meerderen bij het breien’. En ten
slotte draagt Teirlinck (1922: 107) ook hier een bescheiden steentje bij met het woord fietele ‘viertel = ommegang’. Of deze uitermate bescheiden oogst voldoende is om te stellen dat in dit gebied veralgemening van de regel naar alle obstruenten toe op gang is gekomen, mag stellig betwijfeld worden.
2. Alle obstruenten (zowel fricatieven als occlusieven) leveren de gepaste omgeving in een vrij groot zuidelijk-centraal (‘Zuidbrabants’) gebied. Dat blijkt althans voor het Brussels uit Mazereel (1931: 42), voor het Leuvens uit Goemans (1936-1954: 64-65) en voor het Aarschots uit Pauwels (1959: 176); de laatste auteur vermeldt wegval ook in Franse leenwoorden met /ʃ/ (b.v. marʃ). Over het algemeen wijzen de voorbeelden bij deze auteurs erop dat de deletie ook plaats heeft in leenwoorden, cf. akout ‘akkoord’ in Brussel, aspes, toet, resp. Fr. ‘asperge’, ‘tourte’, enz. in Aarschot. Pauwels vermeldt wel een paar ‘nieuwe’ ontleningen die hun /r/ behouden hebben: fars, fart, fors, flirt, enz. Afleidingen waarin de dentaal-alveolair in het suffix staat, volgen in principe dezelfde deletieregel (cf. Goemans en Pauwels), maar er zijn wel wat uitzonderingen: derde en vierde houden hun /r/ (in tegenstelling tot dettig en veetig, cf. Mazereel, Goemans en Pauwels). Bij Goemans vinden wij in dit verband nog boers. Pauwels suggereert dat in Aarschot vroeger dezelfde veralgemening tot heteromorfematische clusters bestaan heeft, maar dat die in de stad Aarschot alleen nog in een paar schaarse resten (o.a. passeede, jedr, medr ‘(ge)passeerde’, ‘eerder’, ‘meerder’) is overgebleven. Buiten de stad zouden, vooral in de werkwoordvervoeging, nog veel gesyncopeerde vormen voorkomen.
3. Uitbreiding tot de hele set van dentaal-alveolairen (dus met naast de obstruenten ook de liquida /l/ en de nasaal /n/, resp. in b.v. kerel en kern) wordt een paar keer gesignaleerd in Belgisch-Limburg. Grootaers & Grauls (1930: 107-108) geven als relevante omgevingen in het Hasseltse stadsdialect alleen fricatief en sonorant (dus {s, z, n, l}), maar voegen daaraan toe dat vroeger ook de occlusief deletie op gang kon brengen, zoals dat nog steeds in het gebied ten zuiden van de stad Hasselt het geval is (cf. ook verder, punt 3.1.2). Bovendien constateren zij dat ook in de andere omgevingen het verschijnsel aan slijtage onderhevig is. Voor Tongeren geeft Grootaers (1908: 202-203) inderdaad de maximale opsomming (alle obstruenten en de sonoranten); toepassing van de regel is blijkbaar beperkt tot tautomorfematische clusters: in ieder geval worden werkwoordvormen, comparatieven en superlatieven expliciet uitgesloten, en hetzelfde geldt van de woorden boers, derde, vierde, (maar net als in het Brabantse gebied hebben dettig en veetig wél deletie ondergaan). Het gebied in Belgisch-Limburg met de maximale
set van omgevingen ligt volgens Tans (1938: 204) ten zuidwesten van de lijn Hasselt-Genk-Zutendaal-Lanaken.
Op basis van de gegevens in de monografieën tekent zich al een vrij duidelijk beeld af: /r/-deletie beslaat een ruim aaneengesloten gebied in het zuiden van het Nederlandse taalgebied; dat gebied, duidelijk in de vorm van een driehoek, is heel ‘hoog’ in het westen (Frans-, West-Vlaanderen en Zeeland), en loopt vrijwel in een punt uit in het oosten (omgeving van Tongeren in Belgisch-Limburg). Tegelijk neemt de extensie van het verschijnsel (het aantal omgevingen waarin dat optreedt) van west naar oost toe.
Maar dan is er een abrupte breuk: de stad Maastricht heeft de /r/-deletie kennelijk aan zich voorbij laten gaan: Houben (1905: 44) kent geen systematische /r/-deletie, en vermeldt alles tezamen maar drie individuele woorden: ieder ‘eerder’, viedel ‘vierdeel’ en gats ‘garstig’. Het gebied zonder deletie loopt ook ten zuiden van Maastricht nog verder, tot aan de taalgrens: van de Belgische Voerdorpen heeft blijkens Langohr (1936: 60) 's-Gravenvoeren overal /r/ behouden; de meer oostelijk gelegen dorpen daarentegen hebben /r/ laten vallen.
Gaan we nog verder naar het oosten (Nederlands-Limburg en het Belgische Land van Overmaas), dan verschijnt /r/-deletie opnieuw, maar voor zover de schaarse bronnen informatie geven, veel ‘onregelmatiger’ dan in het grote westelijke gebied. Voor Heerlen (Q 113) vermeldt Jellinghaus (1892: 83) /r/ -deletie voor {d,t,s,l}. Volgens de opgaven van Tans (1938: 204) is de deletie in heel Zuid-Nederlands-Limburg met uitzondering van een gebiedje ten oosten van Maastricht, algemeen voor /s/; voor /n/ is de deletie beperkt tot het zuidelijk deel van het gebied, en voor {d,t} zelfs tot de plaatsen Gulpen (Q 203) en (dan nog niet-systematisch) Reimerstok (Q 203a). Langohr (1936: 60) meldt deletie voor het oostelijke deel van de Voerstreek (voorbeeld doos ‘doornen’), maar geeft geen verdere bijzonderheden over de precieze omgevingen waarin die voorkomt. Welter (1933: 23) ten slotte vermeldt dat /r/ in Montzen (Q 253) ‘regelmässig’ verdwijnt voor dentaal en alveolair consonantisme, meestal ook met verlenging van de vocaal tot gevolg.
Alles bijeen dus een erg verward beeld: het oostelijke Limburgse gebied presenteert zich dan ook als een uitloper van een groter gebied, waar /r/-deletie veel systematischer zou optreden. Gezien het geografisch isolement t.o.v. het grote aaneengesloten gebied in Zeeland, Vlaanderen, Zuid-Brabant en Limburgs-Haspengouw, moeten wij de kern van het /r/-loze gebied waar het Zuidoostlimburgs kennelijk een uitloper van is, eerder in oostelijke rich-
ting, met name dus in het Ripuarische dialectlandschap, gaan zoeken. Wij komen op deze kwestie terug.
De overige monografieën over dialecten ten zuiden van de Grote Rivieren leveren verder niet veel voorbeelden van /r/-deletie meer op. Weijnen (1937: 13 en 76-77) noteert voor mar(k)t in heel Noord-Brabant alleen vormen met /r/; voor koorts (kaartje nr. 45) wordt een vrij groot aantal eilandjes met koos e.d. vermeld, dus met syncope van zowel /t/ als /r/. Jacob (1937) vermeldt helemaal niets voor het dialect van het stadje Grave (L 110), en hetzelfde is het geval bij Simons (1889), voor Roermond (L 329). Wel vinden wij deletie in een beperkt aantal woorden in het meer zuidwestelijk gelegen Oerle (L 224): De Bont (1962: 137) geeft in betoonde syllabe een klein aantal gevallen, vooral voor dentaal-alveolaire consonant: aleꞧt, coꞧset, keꞧl, meꞧl, Goiꞧl(e), smeꞧlken, schaꞧling. Opgemerkt mag wel worden dat die woorden, afgezien van de eerste twee met /l/ als volgconsonant, niet meteen tot de basiswoordenschat behoren; dat feit, tezamen met de beperkte omvang van de lijst, wijst op het marginale karakter van het fenomeen. Wij willen er nog eens op wijzen dat Oerle in het gebied ligt dat frequent epenthese van /r/ heeft in niet-betoonde syllabe (cf. De Schutter-Taeldeman 1993: 159). Wellicht is wegval van /r/ in de genoemde woorden voor een groot deel het gevolg van de onvaste status van de liquida in meersyllabige woorden. Merkwaardig is en blijft natuurlijk het gedrag van de woorden met historisch /r+l/. Jellinghaus (1892: 82-83) ten slotte geeft voor Noord-Brabant köꞧnekes ‘kerntjes’.
Ook verder noordelijk, in het gebied tussen Maas en Waal, blijken /r/-deleties een niet helemaal onbekend, maar toch wel marginaal verschijnsel te zijn: Ausems (1953: 63) noemt voor Culemborg (K39) na betoonde vocaal alleen kael/kel ‘kerel’, maar voegt daar onmiddellijk aan toe dat in merel en wereld de liquida behouden blijft; Van de Water (1904: 31) noemt voor het oosten van de Bommelerwaard datzelfde kèl, en verder ook ezaod ‘hasard’.
Het is duidelijk dat in een groot stuk van het dialectgebied ten zuiden van de Grote Rivieren /r/-deletie, als dat al voorkomt, een erg occasioneel verschijnsel is gebleven. We kunnen trouwens nog opmerken dat het in dat gebied ook niet tot de vertrouwde omgeving voor dentaal of alveolair beperkt is gebleven: Ausems noemt als /r/-loze woorden ook buuꞧman/vrouw, Van de Water baꞧg, en De Bont aaꞧpel ‘aardappel’. Zulke vormen komen in het systematische /r/-deletiegebied verder naar het westen en zuiden ook wel eens voor, maar lijken daar toch wel uiterst zeldzaam; het bekendste voorbeeld is huk ‘hurk’, dat in een aantal gebieden genoteerd wordt.
2.1.2 De aard van de /r/-deletie ten zuiden van de Grote Rivieren
Boven hebben wij laten verstaan dat /r/-deletie op het eerste gezicht tot een ruim complex van sonorantdeleties kan worden gerekend. Buiten /r/ valt ook de andere liquida, /l/, in een groot aantal dialecten weg, en hetzelfde geldt van de nasalen, zij het dat bij die laatste klanken gewoonlijk een vorm van nasalering op de vocaal wordt overgedragen. Gemeenschappelijk aan deletie van /l/ en van de nasalen is ook dat syncope in de moderne dialecten van het Nederlands steeds gepaard gaat met (eventueel: voorafgegaan wordt door) verlenging van de voorafgaande vocaal.
Het is dan ook bijzonder merkwaardig te noemen dat van alle genoemde auteurs van monografieën alleen Welter (1933: 23) een systematisch verband tussen /r/-syncope en verlenging signaleert. In Montzen (Q 253), een plaats in het noordoosten van de provincie Luik, en dus behorend tot de uitloper van het oostelijke ‘geripuariseerde’ gebied met /r/-syncope, is /r/ ‘[v]or dentaler und alveolarer Konsonanz [...] regelmässig geschwunden, und zwar meistens mit Dehnung eines vorangehenden Vokals’. Wie de behandeling van de verschillende mogelijke vocalen in dat boek erop naslaat, merkt dat verlenging van de vocaal inderdaad de regel is: afwijkingen, met korte vocaal dus, zijn schaars, en kunnen zonder twijfel als uitzonderingen op een reële regel gelden: voor Wgerm. [a] vermeldt Welter alleen zwartGa naar voetnoot3, voor Wgerm. [a]+umlaut en voor [e]: barsten, gaarn(e), hart, voor Wgerm. [o/u]: schort(el), wortel, kort, voort, voor Wgerm. [i] geen uitzonderingen. In totaal noemt de auteur tegenover die 8 gevallen waarbij het wegvallen van /r/ geen verlenging veroorzaakt, er niet minder dan 52 waarin dat wel het geval is. Toch is hiermee niet echt een oorzakelijk verband aangetoond tussen vocaalverlenging enerzijds, /r/-syncope anderzijds: zowel in de Nederlandse als in de Duitse standaardtaal, en bovendien ook in een groot aantal dialecten zonder /r/-verlies, is verlenging van oorspronkelijk korte vocaal voor /r/ + dentaal heel courant. Het verschil tussen de Duitse en de Nederlandse standaardtaal enerzijds, het hier beschreven dialect anderzijds, ligt (i) in de graad van generalisering van het verschijnsel, (ii) in aan- resp. afwezigheid van de regel van /r/-deletie. Dat alleen is uiteraard nog geen reden om een oorzakelijk verband tussen de twee fonemen te poneren. Met andere woorden: /r/-syncope kan in Montzen heel goed plaats hebben gehad nadat in de omgeving voor /r/ + dentaal of alveolair al ‘regelmässig’ rekking van de voorafgaande vocaal plaats had gehad. Toch willen wij zeker niet uitsluiten dat er wel degelijk van een oorzakelijk verband sprake kan zijn.
Hoe voorzichtig wij met dit soort materiaal moeten omspringen, wordt bewezen door dat voor het zuiden van Oost-Vlaanderen. Eigenlijk hebben wij in heel het Vlaamse (en Zeeuwse) dialectgebied een uitstekende situatie voor studie van de relatie tussen /r/-syncope en verlenging van de voorafgaande vocaal: voor dentale occlusief is er immers geen /r/-deletie, voor fricatief wel. Als wij nu in het Vlaams een oppositie krijgen tussen b.v. [korte vocaal + /r/ + /d,t/] enerzijds, [lange vocaal (+ /r/-deletie) + /z,s/], dan kan dat een sterke indicatie zijn dat /r/-verlies wel degelijk met verlenging van de vocaal gepaard gaat. Zo'n constellatie hebben wij inderdaad in het zuiden van Oost-Vlaanderen, cf. enerzijds de beschrijving bij Teirlinck (1924: 107), die echter - terecht - geen verband tussen de twee fenomenen legt, en anderzijds het materiaal van de RND, waarvan een deel op het bijgaande kaartje (nr. 1) voorgesteld wordt. Op het eerste gezicht is het materiaal overtuigend: woorden als paard en kort (met /r/-behoud) hebben in het Zuidoostvlaams een korte vocaal, kaars en dorst (met syncope van /r/) een lange. De neiging om dat te interpreteren als ‘geen verlenging bij /r/-behoud’ tegenover ‘verlenging bij /r/-syncope’, is groot. Toch slaan wij met die intuïtieve benadering de bal behoorlijk mis. De oppositie blijkt in werkelijkheid terug te voeren op het opereren van twee regels, nl.: ‘consequente verlenging van korte vocalen voor {z,v} en voor /s/+consonant’ enerzijds, ‘verkorting
van lange vocaal voor alle andere consonantverbindingen’ anderzijds. De laatste regel geldt dus b.v. ook voor de verbinding /r+s/, zoals die voorkomt in woorden met oorspronkelijk /rts/: vors ‘voorts’ en perse, Fra. ‘perche’, en in afleidingen: boers, met korte /u/ (cf. Teirlinck 1924). Daarmee wordt de verlenging van vocaal in oorspronkelijke /r/-woorden na het verdwijnen van de liquida geordend, en dus als direct concomitant verschijnsel van de /r/-deletie verworpen.
2.2 /r/-syncope ten noorden van de Grote Rivieren: verspreiding en linguïstische status
Het gebied ten noorden van de Grote Rivieren valt duidelijk in twee grote entiteiten uiteen: uit het westen (Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en de Veluwe in Gelderland) wordt /r/-deletie nergens gesignaleerd, meestal zelfs niet occasioneel; een overzichtje:
- | Noord- en Zuid-Holland: niets voor Drechterland (Karsten, 1931), Wielingen (Daan, 1950) en West-Voorne (Van Weel, 1904); Van den Berg (1959: 37) vermeldt voor Zandvoort (E 93) een enkel woordje: fut ‘voort, weg’ (als tussenwerpsel); |
- | Westen van Gelderland: niets voor de N.W.-Veluwe (Van Schothorst 1904); |
- | Ook voor het eiland Urk geven Meertens & Kaiser (1942) geen /r/-deletie. |
Het noorden (Friesland) en het oosten (waar we vooral uit Overijssel gegevens hebben) levert een heel ander beeld op. Per provincie gerangschikt krijgen wij de volgende informatie:
- | Friesland: Voor Hindeloopen (F 2) wordt syncope voor dentale consonant gesignaleerd zowel door De Boer (1950: 104) als door Eijkman (1913: 128). De eerste auteur vermeldt dat daarbij palatale vocaal een /o/-achtige naslag krijgt, b.v. in [steot] ‘staart’, de tweede heeft het i.v.m. die naslag over een ‘vluchtige ə’. Fokkema (1937: 133-134) geeft wegval van /r/ in het Stadsfries voor {d,t,s}, en vermeldt daarbij dat het Fries hetzelfde verschijnsel ook voor /n/ heeft; in het Stadsfries komt tussen /r/ en {n,l} normaal een sjwa te staan (dus geren, toren, resp. ‘garen’, ‘toren’). Blijkbaar zijn er in die variëteiten nog wel een paar woorden (toon, eelijk, heelijk, weelicht) zonder ə-epenthesis tussen /r/ en {n,l}, maar met /r/-syncope. Een gelijkaardig beeld vertoont, volgens Knop (1954: 117-118), het eiland Terschelling: /r/-deletie treedt daar voor {d,t,s,l} op, maar voor /n/ wisselt insertie van sjwa met syncope van /r/. |
- | Drente en Groningen: noch voor de Veenkoloniën, noch voor het zuidoosten van Drente wordt/r/-syncope expliciet vermeld, cf. resp. Schuringa |
(1923) en Kocks (1970). Naarding (1948: 147) daarentegen geeft het verschijnsel wel voor het noorden van Drente. | |
- | Overijssel: Gunnink (1908: 54), Entjes (1970: 30-31) en Bezoen (1938: 43) schetsen voor resp. Kampen (F 90), Vriezenveen (G 171) en Enschede (G 234) een vrij gelijkaardig beeld: tussen korte vocaal en dentaal valt /r/ gewoon weg; na lange vocaal wordt /r/ kennelijk gevocaliseerd, en verschijnt dus een sjwa-achtige klank of een ‘vluchtige gleitlaut’ (Bezoen). Van der Haar (1967: 93-94) meldt voor Genemuiden dat /r/ voor dentalen uiterst zwak gearticuleerd wordt, en voegt daaraan toe dat zo'n /r/ eerder aan de ‘klankkleur van de voorafgaande vocaal’ dan aan eigen articulatie waar te nemen is. |
- | Voor Gelderland vinden wij enkel informatie voor het zuidoosten: Bruijel (1901: 42) schetst voor het dialect van Elten-Bergh (L 80b) helemaal hetzelfde beeld als dat in Overijssel: in dentaalverbindingen verdwijnt /r/, maar na lange of verlengde klinker verschijnt wel een ‘gevocaliseerde glide’: resp. dus [kɛnə] ‘karnen’ en [wealt]’ wereld’. |
Voor het hele noorden en noordoosten van het Fries-Nederlands taalgebied lijkt het er dus op dat er twee verschillende verschijnselen zijn: enerzijds zuivere syncope van /r/ (door assimilatie aan de volgende consonant?), vooral na korte vocaal; anderzijds geleidelijke verzwakking tot glide en uiteindelijk vocalisering tot een sjwa-achtige naslag na lange, vooral palatale vocaal. In hoeverre de twee verschijnselen toch op een enkele regel terug te voeren zijn, is voor ons, zuidelijke buitenstaanders, niet uit te maken. Voor Friesland (zowel de Friese dialecten als het Stadsfries) wordt trouwens een wat andere situatie voorgesteld dan voor de noordoostelijke gebieden. In ieder geval verschilt /r/-wegval in het grote noord-(oost)elijke gebied in verschijningsvorm aanzienlijk van die in de zuidelijke gebieden, zeker van het Zeeuws-Vlaams-Brabants-Westlimburgse gebied, waar niets op een ander fenomeen dan /r/-deletie door assimilatie wijst.
2.3 Aansluiting bij andere dialectgebieden
In wat voorafgaat hebben wij voor het Nederlandse taalgebied niet minder dan drie verschillende /r/-deletiegebieden onderscheiden. Alle drie grenzen ze hetzij aan het Duitse, hetzij aan het Romaanse taalgebied, en het is dan ook noodzakelijk om bij de definitieve analyse van de verschijnselen ook over die grenzen heen te kijken.
1. Het grote Zeeuws-Vlaams-Brabants-Westlimburgse gebied grenst niet aan een ruimer Continentaal-Germaans gebied, maar ten zuiden ervan zijn er
natuurlijk nog wel de Romaanse dialecten, waarvan sommige ook /r/-deletie vertonen (cf. verder). In dit uitgestrekte zuidelijk gebied is van compensatorische rekking nergens sprake. Het ligt dan ook voor de hand aan te nemen dat hier de /r/ door volledige assimilatie aan de dento-alveolaire (coronale) consonant is weggevallen. Hoe wij ons die assimilatie moeten voorstellen is niet helemaal duidelijk, maar Ausems (1953: 63) geeft voor het dialect van Culemborg (K 39) (dat geen absolute /r/-wegval heeft) een aanzet die misschien ook verder zuidelijk als tussenstadium bestaan kan hebben: ‘Volgt op de r een dentaal, dan trilt de tong niet, maar spreekt in de r-stand de volgende dentaal uit’. Dat impliceert dus een wederzijdse beïnvloeding, die uiteindelijk tot volledige samensmelting van het cluster en (dus) reductie tot de niet-trillende dento-alveolair geleid kan hebben. Het is trouwens ook heel goed mogelijk dat in sommige dialecten (of zelfs in allemaal) een stadium bestaan heeft met overgang van /r/ tot /j/ (cf. Weijnen 1966: 251 en 1991: 142), die dan verder een gelijkaardig assimilatieproces in gang kan hebben gezet.
2. Het kleine gebied in de zuidoostelijke hoek van Nederlands-Limburg en aangrenzend Belgisch-Overmaas. Kenmerkend is een extreme versnippering wat de mogelijke omgevingscondities betreft; vandaar dat wij het boven een uitloper van een groter gebied hebben genoemd, dat ten minste de Ripuarische dialecten in het Rijnland moet omvatten. Volgens Welter (1933) is een talig kenmerk van dit gebied - althans van het door hem bestudeerde dialect -, dat er (in principe) rekking van de voorafgaande vocaal heeft plaatsgehad bij het wegvallen van /r/ (of daarvoor, cf. boven). Zowel de geografische aansluiting als de taalinterne karakterisering van het verschijnsel wordt bevestigd door Schirmunski (1962), cf.:
‘Im Hochdeutschen ist die Vokalisation des r vor Konsonanten (vorwiegend vor Vorderzungenlauten) und im Wortauslaut besonders weit verbreitet in den fränkischen Dialekten. Im nördlichen Teil dieser Dialekte (im Ripuarischen, [...]) ist die Vokalisation vor Vorderzungenlauten begleitet von der Dehnung des vorhergehenden Vokals, dessen Qualität aber unverändert bleibt’ (p.374).
Hoe wij ons de samenhang tussen vocaalrekking en /r/-syncope moeten voorstellen, is dus niet direct duidelijk. Zoals boven gezien zijn verschillende scenario's denkbaar.
3. Het noordelijke en noordoostelijke gebied in Friesland, Groningen, Drente, Overijssel en het oosten van Gelderland, vertoont een vrij sterk verschillend beeld: na korte vocaal valt /r/ gewoon weg (volledige assimilatie), maar na lange vocaal moeten wij eerder van een verzwakking (soms tot bijna-ver-
dwijnen toe) spreken. Een goeddeels vergelijkbaar beeld wordt door. Schirmunski (1962: 373) geschetst voor het hele Nederduitse taalgebied.Ga naar voetnoot4 Voor het westen b.v. geldt dat ‘vor stimmlosen Vorderzungenlauten [...] das r aus[fällt], wobei die Kürze des Vokals bewahrt bleibt’, terwijl ‘vor stimmhaften Vorderzungenlauten (altem d und n) [...] r völlig vokalisiert [wird]’. Het resultaat van dat laatste is, net als in het oosten van Nederland, een woord met lange of gerekte vocaal + sjwa-achtige naslag (b.v. peat ‘paard’. Net als in het Nederlandse deel van het gebied kan ‘der Charakter des unbestimmten Vokals, der sich [...] entwickelt, unterschiedlich sein’.
Wij komen nog even terug op de twee zuidelijke gebieden. Zoals gezien, worden die door een bijzonder smalle strook land, trechtervormig naar de taalgrens toelopend, van elkaar gescheiden. Wij kunnen ons dan ook wel afvragen wat ten zuiden van die taalgrens aan de hand is. Informatie in dat verband vinden wij in de Atlas Linguistique de Wallonie, deel 1, kaarten 62, 63, 70, 71, 77, 78 (mort, morte, perche, perdu, porter, pourceau). Twee van die kaarten (morte en perche) tonen een min of meer ruime verspreiding van /r/-syncope, die voor ons interessant is in die zin dat ze geografisch bij de twee Zuidnederlandse syncoperingsgebieden aansluit. /r/-syncope blijft wel beperkt tot het oostelijke, ook in taalkundige zin Waals te noemen deel: het Picardisch in Henegouwen en het uiterste westen van Waals-Brabant is, met uitzondering van één enkele verdwaalde opgave moût voor mort, volledig vrij van het verschijnsel. Ook de woorden waarin /r/ gevolgd wordt door spirant hebben in het Picardisch overal hun /r/ bewaard, in tegenstelling dus met de Vlaamse dialecten onmiddellijk ten noorden van de taalgrens. Wat het Waals betreft beperken wij ons hier tot het relevante materiaal: de combinatie /r/ + coronale C + (‘stomme’) sjwa (morte, perche) heeft syncope van /r/ in het hele ‘Waalse’ gebied behalve het zuiden van Luxemburg (dus in Luik, Namen, en de noordelijke tweederde van Luxemburg). Dit gebied sluit volledig aan bij het Brabants-Haspengouwse kerngebied van /r/-wegval.Ga naar voetnoot5 Daarmee manifesteert /r/-syncope zich als een van de vele verschijnselen die de Romaans-Germaanse taalgrens moeiteloos overschrijden, en waarbij de verspreidingsgebieden ten minste voor een deel bij elkaar aansluiten (cf. in dit verband o.a. Weijnen 1964, die een groot aantal gelijkaardige ver-
schijnselen vermeldt en in kaart brengt; de overeenkomst i.v.m. /r/-verschijnselen was al gesignaleerd door Van Ginneken 1934: 303Ga naar voetnoot6). Opmerkelijk is ook nog dat beide woorden in heel het ‘Waalse’ gebied, dus zowel in dialecten met als in die zonder /r/, een lange vocaal of stijgende diftong vertonen. Van verlenging ten gevolge van /r/-wegval blijkt dus geen sprake te zijn, dit in tegenstelling met wat in het Germaanse ‘geripuariseerde’ gebied ten noordoosten van het Waalse het geval zou kunnen zijn.
3 /r/-deletie in de zuidelijke dialecten: kartering
Aan de hand van RND-materiaal is spreiding en conditionering van de /r/-reductie of -syncope op een paar secundaire aspecten na volledig reconstrueerbaar. Dat is dan ook wat we in dit hoofdstuk zullen proberen te doen, althans voor het gebied ten zuiden van de Grote Rivieren.Ga naar voetnoot7 Waar we nog op ander materiaal een beroep gedaan hebben, wordt dat expliciet vermeld. De structuur van onze uiteenzetting wordt door de volgende factoren bepaald:
1. | de aard van de op /r/ volgende consonant(en) (resp. homorgaan of heterorgaan, fricatief of occlusief, tauto- of heteromorfematisch) - |
2. | de aard van de voorafgaande betoonde vocaal (inclusief eventuele compensatieverschijnselen aan die vocaal) - |
3. | de afwisseling van vormen met resp. Vd# en Vrə. |
3.1 De aard van de volgconsonant(en)
3.1.1 Homorgaan of heterorgaan?
Uit het literatuuroverzicht is al heel duidelijk gebleken dat op enkele schaarse uitzonderingen na de volgconsonant(en) dento-alveolair of coronaal is / zijn. D.w.z. dat, als we uitgaan van een oorspronkelijke tongpunt-r, het volgconsonantisme een homorgaan karakter heeft.
In het RND-materiaal hebben we slechts in één geïsoleerd woord en dan nog in een bijzonder beperkt gebiedje /r/-syncope vóór een niet-coronale consonant ontdekt: in het woord durft (‘durft gij daarop duwen’, zin nr. 105, zuidelijke versie) is er een kleine zone aan de Beneden-Dender (met o.a. AalstGa naar voetnoot8) waar de /r/ in d/tèrven ‘durven’ wegvalt (zie kaart 2). Overigens zijn
de waarnemingsmogelijkheden bij dat werkwoord erg beperkt doordat wij in Zuid-Oost-Vlaanderen, Zuid-Brabant en Zuid-West-Limburg van een basisvorm d/tèrren of turren (inversie 2e p.ev., met clitisch vnw. d/tèrde d/turde) moeten uitgaan. Op de Brabants-Limburgse vormen tèrde vs. tède vs. tèrre gaan we verder (punt 3.3) nog in.
Daarbuiten is ons in het (zuidelijke) RND-materiaal nog amper één /r/-deletie vóór niet-coronale consonant opgevallen, nl. in [wɛ˕χtər], de plaatsnaam ‘Werchter’ (P 26).
Alles tezamen hoeft de bijna-afwezigheid van /r/-syncope vóór nietcoronale consonant ons niet te verwonderen. Niet alleen mogen we ervan uitgaan dat in zo'n heterorgane omgeving de r vanzelf al sterker staat en zo beter aan reductie weerstaat, maar ook en zelfs vooral zien we in dezelfde dialect(groep)en waar zo'n reductie of syncope nog het minst onwaarschijnlijk is (Zuid-Brabant en Zuid-Limburg), een ander klankfenomeen optreden dat precies die preconsonantische /r/-deletie onmogelijk maakt: insertie van een svarabhakti-e tussen /r/ (of ook de andere liquida /l/) en niet-coronale consonant (b.v. [dœrəp] ‘dorp’, [kœrəf] ‘korf’, [wæ:rək] ‘werk’, [æ:rəm] ‘arm’).
3.1.2 Differentiatie binnen het coronale post-/r/-consonantisme
Volgens de aard van het coronale volgconsonantisme maken we nog een onderscheid tussen de omgevingen:
- | vóór een fricatieve obstruent {z,s}: (A) |
- | vóór een occlusieve obstruent {d,t}: (B) |
- | vóór een sonorant {l,n}: (C). |
(A) Vóór de fricatieve obstruenten {z,s}
Ten zuiden van de Grote Rivieren heeft de /r/-syncope duidelijk de grootste verspreiding vóór een tautomorfematische fricatief {z,s}. Zoals uit synoptische kaart 3 blijkt, heeft het verschijnsel zich systematisch voorgedaan in het oude Graafschap Vlaanderen, op de Zeeuwse eilanden behalve Schouwen-Duiveland - waar een paar woorden toch /r/ behouden -, in het grootste deel van Antwerpen, in Vlaams-Brabant, het zuiden van Belgisch-Limburg en delen van Nederlands-Limburg + het Land van Overmaas. Daarnaast zijn er twee opvallende overgangsgebieden waar lexicale diffusie heerst:
(1) | Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland + het westen van Noord-Brabant + het noordwestelijk kwartier van Antwerpen, met de Antwerpse agglomeratie als een geprononceerd zuidelijk bolwerk van gedeeltelijk /r/ -behoudGa naar voetnoot9; |
KAART 3: r vóór tautomorfematische s/z
(2) | de Maasvallei en de zuidelijke helft van Nederlands-Limburg. |
Heel opvallend is de wig met absoluut /r/-behoud die vanuit Noord-West-Limburg naar Maastricht (Q 95) doordringt. We hebben hier duidelijk met een polariseringstendens te maken: net in de zone waar twee r-syncoperingsgebieden (nl. een Vlaams + Brabants + Haspengouws en een oostelijk Ripuarisch gebied) elkaar (zouden moeten) raken, is er een stadsdialect (het Maastrichts), dat zich radicaal van de /r/-deletie heeft afgekeerd, en zo de speerpunt vormt van een wigvormig Limburgs gebied met /r/-behoud tussen twee grote syncoperingsgebieden in. Mede door invloed van de standaardtaal is de /r/ zich in de buurt van die Limburgse wig zelfs aan het herstellen (vooral in steden als Hasselt, cf. boven, punt 2.1.1).
In het literatuuroverzicht is gesignaleerd dat althans in grote delen van dat ruime zuidwestelijke gebied met vrij systematische /r/-deletie vóór {z,s} enkele categorieën van woorden toch doorgaans de /r/ behouden hebben. In monomorfematische sequenties zijn dat vooral de ietwat recentere Franse woorden met -rs# (b.v. fors, fars, mars, perse < perche, koers) en ook de woorden met oorspronkelijk -rts > -rs (b.v. koorts). Van die gevallen is alleen koorts in de RND opgenomen (zin 75). De kaart (nr.4) van het oorspronkelijke -rts-consonantisme laat een nogal complexe configuratie zien, die echter niet noodzakelijk in strijd is met het hierboven geschetste beeld van /r/-deletie vóór {z,s}.
(1) Het t-segment bleef behouden in Oost-Noord-Brabant, Antwerpen, Vlaams-Brabant en het zuiden van Belgisch-Limburg. Verder is er nog een geïsoleerd gebiedje met t-behoud in het zuidoosten van West-Vlaanderen en in het aangrenzende stukje Oost-Vlaanderen. Behalve in Oost-Noord-Brabant en het noorden van Antwerpen (inclusief de Antwerpse stadsagglomeratie) wordt *rts ‘normaal’ vereenvoudigd tot ts door /r/-syncope. Zoals we verderop (zie B) zullen zien is dat type van reductie voor (clusters beginnend met) t ook de ‘regel’ in de zuidelijke helft van Antwerpen + Vlaams-Brabant + Limburgs Haspengouw (zie ook Kaart 5); in het zuidoosten van West-Vlaanderen + aangrenzend Oost-Vlaanderen komt deletie van /r/ vóór t(s) nauwelijks voor.
(2) Waar t (in *rts) wegviel, was -rs het normale eindprodukt, behalve in gebieden met regelmatige of occasionele syncope van /r/ vóór tautomorfematische /s/ (zie hierboven). Daar had een vorm met alleen nog /s/ moeten verschijnen. Dat is echter alleen het geval in (het grootste deel van) Zeeland + westelijk Noord-Brabant, een smalle strook tussen Vlaanderen en Brabant
KAART 5: syncope r vóór tautomorfematische t/d
(Beneden-Schelde en Dender) en enkele plaatsen ten zuiden van Ieper (N 72). Dat betekent dat -rs uit *rts, in tegenstelling tot de aloude tweeledige verbinding, bewaard bleef in:
- | Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen (behalve de oostrand) |
- | het zuidelijke deel van Nederlands-Limburg.Ga naar voetnoot10 |
(B) Vóór de occlusieve obstruenten {d,t}
Als we de synoptische kaart nr.5 (/r/ vóór {d,t}) vergelijken met kaart nr.3 (/r/ vóór {z,s}), worden we vooral in het zuidwesten getroffen door een drastische reductie van het gebied met /r/-syncope. Heel het oude Graafschap Vlaanderen én Zeeland hebben nu systematisch de /r/ bewaard. De systematische syncope van /r/ is dus beperkt tot:
- | Zuid-Brabant (inclusief een deel van de Oostvlaamse Denderstreek en de zuidrand van de provincie Antwerpen) + het zuiden van Belgisch-Limburg - |
- | ook nog een klein zuidoostelijk gebiedje (de zuidoosthoek van Nederlands-Limburg + het Belgische Land van Overmaas). |
Nog duidelijker dan op kaart 3 worden de twee gebieden hier van elkaar gescheiden door een Zuidlimburgse wig met /r/-behoud, waarin Maastricht (Q 95) een centrale conserverende rol lijkt te spelen. Verder laat kaart nr.5 zien dat de zuidelijke helft van de provincie Antwerpen één groot overgangsgebied vormt, waarin /r/-deletie voor tautomorfematische -{d,t} een lexicaaldiffuse aangelegenheid is.
Voor het Zuidbrabantse ‘kerngebied’ dient overigens nog een restrictie aangebracht te worden: /r/ valt wel systematisch voor tautomorfematische {d,t} weg, tenzij er op -d nog een tauto- of heteromorfematische -e volgt. In dat geval is niet /r/ het kind van de rekening, maar -d. Dat geeft aanleiding tot alternanties als: paard: [pjɛ:t]-[pjɛ:rə], baard: [bɔ:t]-[bɔ:rə]. In 3.3 gaan we verder op deze eigenaardigheid in.
(C) Voor de sonoranten {l,n}
In de RND zijn er zes woorden die hier potentieel informatie over het /r/-gedrag kunnen geven: kerel (zin 21), wereld (zin 21), en pareltjes (zin 22) voor /l/, gaarne (zinnen 31 en 66), kern (zin 36) en doornen (zin 78) voor /n/. Het probleem is echter dat geen enkel van die woorden een ‘zuivere’
toestand weergeeft, aangezien er - net als in het AN - vaak een e tussen /r/ en de sonorant ingelast is: b.v. kerel, wereld, gèèren; kerre(n)ke of kerring en dore(n)s. Dat heeft tot gevolg dat de /r/ intervocalisch komt te staan, en zo weer een veel grotere stabiliteit verwerft. Bij de laatste drie woorden (/r/ voor /n/) heeft sjwa-insertie zelfs tot deletie van /n/ geleid in die gebieden (vooral Antwerpen en Vlaams-Brabant) waar b.v. (h)oren (het verbum sentiendi) tot [(h)o.rə] en deuren tot [dø:rə] geworden is.
Laten wij om te beginnen toch maar eens een blik werpen op kaart nr.6 (kern). Een woordvorm mét /n/ (of andere nasaal) en zonder /r/ (b.v. [kjɛn / kjɛŋkə]) komt in een vrij groot gebied voor: ongeveer heel Antwerpen (behalve het westen, waar kerre, kèèr, kerrink of een ander lexeem verschijnt), de oostelijke helft van Vlaams-Brabant en Limburg (behalve het noordoosten met kèèr, kèèring of een ander lexeem) hebben /r/-loze vormen.
Vergelijken wij hiermee kaart nr.7 (doornen), dan valt een enorme reductie van het /r/-loze gebied op, nl. tot de oostrand van Vlaams-Brabant, ongeveer de zuidelijke helft van Limburg en het Land van Overmaas. Of ook in de overige Antwerpse, Brabantse en Limburgse dialecten /r/ voor /n/ weg kan vallen is op grond van onze gegevens echter niet uit te maken, want in die gebieden komt hetzij de vorm dores, hetzij (Oostlimburgs) deur (met sleeptoon) voor. In omgekeerde zin kunnen wij uit de gegevens voor de kaarten 6 en 7 maar één zekerheid putten: als in het oude Graafschap Vlaanderen en op de Zeeuwse Eilanden /r/ met /n/ gecombineerd wordt (b.v. mv. doorns), dan valt /r/ nooit weg. Wanneer op /n/ nog een sjwa volgt, zou zelfs eerder die /n/ wegvallen, b.v. Kleits kèrəmelk ‘karnemelk’.
Tussen /r/ en /l/ treedt nog vaker een sjwa op dan tussen /r/ en /n/ (dat is trouwens ook in de Nederlandse standaardtaal zo), en dat maakt dat in woorden als kerel en wereld de /r/ maar in beperkte gebieden gesyncopeerd kán worden. Kaarten 8 en 9 tonen aan dat die gebiedjes van woord tot woord kunnen verschillen, maar altijd wel in Zuid-Brabant, Zuid-Limburg (behalve de bekende wig naar Maastricht toe) en een gebied ten noordwesten van Venlo (L 271) te situeren zijn.Ga naar voetnoot11 Kaart nr.8 (wereld) suggereert bovendien dat syncope van /r/ voor /l/in het centrale Zuiden geen stadsverschijnsel is: het wordt niet genoteerd in Dendermonde, Aalst, Ninove, Mechelen, Brussel, Halle, Leuven, Aarschot en Diest, wel in Tienen en Hasselt (cf.
voor dat laatste ook het literatuuroverzicht, punt 2.1.1.), maar wel vrij consequent voor de plattelandsdialecten in de omgeving van die steden.
3.1.3 Tautomorfematisch of heteromorfematisch?
In de vorige paragrafen ging het telkens om postvocalische /r/ gevolgd door een tautosyllabische (coronale) consonant. Het overzicht en de eerste kaarten (3 tot 8) leveren twee kerngebieden van /r/-syncope op:
- | Een ‘Westnederfrankisch’ kerngebied dat Zuid-Brabant (inclusief de zuidrand van Antwerpen en de oostrand van Oost-Vlaanderen) + Limburgs Haspengouw omvat |
- | Een ‘Oostnederfrankisch’ kerngebiedje in het zuiden van Nederlands-Limburg en het Belgische Land van Overmaas. |
Een vraag is nu hoe /r/ zich gedraagt voor heteromorfematische coronale C. Komt ook hier deletie voor, en zo ja, treft die dan dezelfde gebieden? Laten wij echter allereerst zeggen dat het RND-materiaal te beperkt is om een genuanceerd antwoord op al die vragen mogelijk te maken. Toch proberen wij hieronder, mede op basis van aanvullend materiaal uit de monografieën en uit het recente ‘Goeman-Taeldeman-project’, een zo scherp mogelijk beeld op te hangen.
Een erg indicatief beeld biedt ons kaart 10 van de /r/ in gevierd (RND, zin nr. 15). Daarop komen twee vrij coherente gebiedjes met /r/-syncope voor:
- | enerzijds Zuid-Brabant (inclusief enkele Zuidantwerpse grensdorpen) en het zuidwesten van Belgisch-Limburg; |
- | anderzijds een extreem zuidoostelijk Ripuarisch gebiedje. |
Ongeveer hetzelfde kaartbeeld levert het woord stuurt (RND, zin nr. 100) op; alleen zijn de westelijke en de oostelijke grens van het /r/-loze gebied niet scherp te trekken wegens lexicale variatie: in het westen treedt zendt op, in het oosten schikt.
Ten opzichte van tautomorfematische [r + t/d]-verbindingen zien wij een vrij sterke reductie van het gebied met /r/-syncope (cf. supra, en kaart 5): zowel in het westen (de Denderstreek), het noorden (de zuidelijke helft van Antwerpen) als het oosten (het grootste deel van zuidelijk Belgisch-Limburg) blijft /r/ nu bewaard. Ook het Ripuarische syncopegebiedje in het zuidoosten is duidelijk groter in b.v. paard dan in gevierd.
Voor suffigale -s(t) is de geografische spreiding van /r/-syncope nog beperkter. De RND levert geen bruikbaar materiaal op, het recentere materiaal uit het ‘Goeman-Taeldeman-project’ (verzameld tussen 1990 en 1994), wel, maar dat levert voor syncope van /r/ voor morfematische s(t) geen coherent
beeld meer op. Op kaart 11 van zwaarst blijkt dat heel duidelijk. Er is nog wel een zekere concentratie van /r/-loze vormen in de intussen welbekende zones: Zuid-Brabant, vooral het oosten, de zuidelijke rand van Antwerpen, met een merkwaardige oostelijke uitstulping tot Mol, K 276, en het zuiden van Belgisch-Limburg (+/- Haspengouw). O.i. is dit brokkelige kaartbeeld op de eerste plaats een reflex van de sterke sociale regressie van het syncopefenomeen: wellicht is het in de genoemde gebieden al bijna volledig verdwenen bij de midden- en hogere klasse, bij de jongeren en in de steden (de vorm zwaast is enkel nog in de stadsdialecten van Leuven en Tienen geattesteerd, niet meer in die van Lier, Mechelen, Herentals, Brussel, Halle, Aarschot, Diest, Hasselt, Sint-Truiden en Tongeren). Dat strookt perfect met wat Pauwels al in 1958 (p. 176) over het Aarschots opgemerkt had: in het stadsdialect is /r/ voor heteromorfematische -s(t) en -t/d nagenoeg volledig hersteld.
Een heel merkwaardige uitzondering in deze context - althans qua spreiding - is eerst, het onregelmatige rangtelwoord bij een: zie kaart 12, met RND-materiaal. Waarschijnlijk precies door het formeel uitzonderlijke van deze alternantie (op basis van de stam eer) kon zich hier /r/-syncope voltrekken in ongeveer hetzelfde grote gebied waar we syncope van /r/ voor tautomorfematische {s,z} (vgl. kaart 3) waargenomen hebben: het oude graafschap Vlaanderen, Zeeland, het Zuidhollandse Goeree-Overflakkee, met daarbij zelfs een paar plaatsen op Voorne, het westen van Noord-Brabant en heel Antwerpen, Vlaams-Brabant en beide Limburgen met uitzondering van de intussen overbekende wig naar Maastricht toe.
In dit verband blijkt dus de sterke rol van de factor transparantie van de woordvorming. Het is niet de eerste keer dat wij in dit verhaal merken dat afleidingen waarbij de relatie met de stam op /r/ moeilijk of helemaal niet meer te interpreteren valt, veel makkelijker aan /r/-deletie ten prooi vallen dan andere. Wij zetten nog eens alle gevallen op een rijtje:
- | Het woord eerst (rangtelwoord bij een, maar formeel verwant met eer) heeft, zoals net gezegd, een deletieverspreidingsgebied dat dat van de meeste monomorfematische [rs(+t)]-woorden in omvang overtreft. |
- | Woorden als dertien en veertien hebben in het Brabants-Haspengouws gewoonlijk geen deletie, dertig en veertig wel: bij de laatste twee woorden refereert het tweede element in abstractere zin dan dat van de eerste twee woorden, zodat ten sjotte het hele woord semantisch opaker wordt.Ga naar voetnoot12 |
- | Buiten die twee telwoorden vermeldt Pauwels voor het Aarschots nog alleen jedr ‘eerder’, medr ‘meerder’, twee onregelmatige comparatiefvormingen dus, en de oude participiumvorm passeede (cf. ook nog verder). |
- | In het noordwesten van Oost-Vlaanderen vinden wij /r/-syncope voor occlusief vrijwel uitsluitend in het weinig doorzichtige meederen (bij het breien). |
- | Het enige andere woord dat in dat gebied, maar ook ver daarbuiten nog /r/ -wegval heeft, is pa/esseede ‘(ge)passeerde = verleden’, ook weer in oorsprong een bimorfematisch woord, dat echter nog nauwelijks de relatie met passeren suggereert. |
- | Ten slotte is er het heel merkwaardige feit dat Maastricht (Q 95), de Zuidlimburgse rots in de branding die van twee kanten op dat stadsdialect afkomt, volgens Houben (1905) precies drie woorden heeft (of had) met / r/-syncope, en dat er daarvan twee bimorfematisch zijn, met /r/ op de grens: iedr ‘eerder’ en viedel ‘vierdeel’. In allebei is de semantische en/ of formele relatie tot het grondwoord opaak geworden. Hoe dan juist die voorkeur voor /r/-syncope in dit type van woorden te verklaren is, is ons allesbehalve duidelijk. |
3.2 De /r/-deletie en het vocalisme
In deze paragraaf brengen wij nog een paar aspecten i.v.m. de relatie tussen / r/-deletie en de aard van het vocalisme aan bod die in het voorgaande niet of onvoldoende coherent besproken zijn. Enerzijds kijken wij of de aard van de
stamvocaal een invloed heeft op het al dan niet toepassen van deletie; anderzijds geven wij nog een overzicht van het fenomeen vocaalverlenging in relatie met /r/-behoud of -deletie.
3.2.1 De aard van de voorafgaande vocaal
Een eerste niet onbelangrijke vaststelling is dat grosso modo de aard van de voorafgaande vocaal een bijzonder geringe rol blijkt te spelen. Een naïeve hypothese zou kunnen zijn, dat /r/-syncope eerder na lange dan na korte vocaal zou optreden: een gangbaar idee in de Nederlandse fonologie is immers, dat de syllabe in het Nederlands (en bij uitbreiding de Nederlandse dialecten) bimoraïsch is (cf. o.a. Van der Hulst 1985, Kager 1989). Dat impliceert dat na lange vocalen, die vanzelf al bimoraïsch zijn, de /r/, samen met de volgende consonant(en) ‘extrametrisch’ is; na korte vocaal daarentegen hoort /r/ samen met de vocaal tot de kernsyllabe, terwijl de volgconsonant(en) een andere status hebben. De ‘eenvoudige hypothese’ blijkt in werkelijkheid niet te kloppen: er zijn voor zover wij hebben kunnen nagaan, geen dialecten waar er een systematische oppositie volgens die lijnen bestaat. Het beperkte materiaal dat ons ter beschikking staat, met name dat i.v.m. Antwerpen (stad en noordwesten van de provincie), vermeld in voetnoot 9, laat zelfs geen voorkeur zien: voor Hoogboom (K 221a) is de verdeling als volgt: korte vocaal + /r/: wegval in 3 van de 9 woorden; lange vocaal + /r/: 1 of 2 (als wij het leenwoord poose meerekenen) van de 5 of 6 woorden.
3.2.2 Vocaalverlenging
Boven is al uitvoerig aan bod gekomen dat er, eventueel afgezien van het ‘geripuariseerde’ gebied in het zuidoosten van Nederlands-Limburg en Belgisch Overmaas, geen correlatie bestaat tussen /r/-wegval enerzijds, verlenging van vocaal anderzijds. Toch is vocaalverlenging voor /r/+dentaal, ook bij woorden die in de Nederlandse standaardtaal een korte vocaal behouden hebben, een veel voorkomend verschijnsel. Wij illustreren dat met de realisaties van het woord dorst.
Het grootste deel van het Zuidnederlandse taalgebied heeft, net als de Nederlandse standaardtaal, een korte vocaal:
- | Gebieden waar /r/ is weggevallen: de Zeeuwse eilanden en Zeeuws-Vlaanderen, Frans- en West-Vlaanderen, de oostelijke helft van Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en de zuidelijke rand van Antwerpen. Verder nog een aantal min of meer uitgestrekte eilandgebieden in Noord-Brabant en het noordwesten van Antwerpen. |
- | Gebieden waar /r/ niet is weggevallen: Noord-Brabant behalve het oosten van die provincie, en het noordwesten van Antwerpen; de noordelijke helft van Belgisch-Limburg, en een strook in Nederlands-Limburg langs de Maas, ten noorden van de Panninger lijn. |
Lange vocaal daarentegen overweegt:
- | In gebieden waar /r/ is weggevallen: het hele westen van Oost-VlaanderenGa naar voetnoot13 en het grootste deel van Zuid-West-Vlaanderen ten oosten van de Leie; het noordoosten van Antwerpen en aangrenzend noordwestelijk Limburg; het zuiden van Belgisch-Limburg (waar echter toch ook nogal wat korte vocalen opduiken). En dan natuurlijk het zuidoostelijke ‘geripuariseerde’ gebied in Nederlands-Limburg en Belgisch Overmaas. Ten slotte zijn er ook nogal wat opgaven met lange vocaal in het zuiden van Frans-Vlaanderen. |
- | In gebieden die /r/ behouden hebben: in het westen Goeree-Overflakkee, en in het oosten: oostelijk Noord-Brabant en het grootste deel van Nederlands-Limburg ten noorden van de Panninger lijn. Verder is er ook nog een klein gebied in de buurt van Maastricht. |
Het zal duidelijk zijn dat het Nederlandse materiaal er in se weinig aanleiding toe geeft om een direct verband te poneren tussen /r/-deletie en vocaalverlenging. Waar wij dat toch niet uitgesloten hebben (in het ‘geripuariseerde’ gebied in het zuidoosten van Limburg), gebeurt dat op basis van de toestand in het aansluitende Ripuarische gebied in Duitsland.
3.3 Morfologisch bepaalde afwisseling /d/-/r/
In de intussen bekende gebieden met /r/-syncope voor {d,t} zouden wij in principe mogen verwachten dat een woord met onderliggende -rd (b.v. paard, woord) zowel in de ongelede vorm als in de gelede vorm met sjwa /r/-syncope ondergaat. Dat zou dan aanleiding geven tot volgend paradigma: [pjɛ:t - pjɛ:də] ‘paard - paarden’. Zulke alternanties treffen we inderdaad aan, nl. in het zuiden van Belgisch-Limburg (+ de oostelijke periferie van Vlaams-Brabant) en ook in het zuidoostelijke Ripuarische gebiedje, maar niet, of toch maar heel zelden, in Vlaams-Brabant en de zuidelijke periferie van de provincie Antwerpen. Daar krijgen we te maken met fascinerende alternanties van het type:
[pjɛ:t ~ pjɛ:rə] ‘paard ~ paarden’, [antwo:t ~ antwo:rə] ‘antwoord ~ antwoorden (ww.)’ (jɛ:t ~ jɛ:rə] ‘aarde ~ aarden (bnw.)’ |
Het lijkt erop dat hier in vormen met tauto- of (vooral) heteromorfematische ə (+ event. sonorante C) de /d/ verzwakt en uiteindelijk gedelgd is, waardoor natuurlijk de regelconditie voor /r/-deletie teniet gedaan werd. In eindpositie echter is die /d/ niet gedelgd, zodat de bekende /r/-syncoperegel daar wel kon opereren. Anders gezegd: postsonantische /d/ lijkt in de Zuidbrabantse dialecten voor sjwa verzwakt en gedelgd te worden.Ga naar voetnoot14
Van het fenomeen -Vrdə → -Vrə vonden wij in de RND maar één degelijke illustratie, waarmee dat Zuidbrabantse gebied ook vrij accuraat af te bakenen is, nl. het adjectief aarden (RND, zin nr. 56), cf. kaart 13.
In diezelfde dialecten zien we diezelfde overgang (verzwakking en uiteindelijke deletie) trouwens na alle sonoranten optreden. Voorbeelden zijn:
- | na/r/: wurden > wurre(n), Boardegem > Boaregem |
- | na /l/: beeldeken > beleken, Schilde > Schille (> Schil) |
- | na /n/: (een) ronde (tafel) > ronne, (h)ondeken > (h)onneken |
- | na /m/: (h)emde > (h)emme (> (h)em) |
De verklaring lijkt dus voor de hand te liggen: algemene verzwakking en deletie van postsonorantische /d/ voor ə als een typisch Zuidbrabants fenomeen.
En toch is er nog een tweede verklaring mogelijk, die trouwens de eerste niet uitsluit. Hierbij gaan wij uit van wat Pauwels (1948) vaststelt: in de Zuidbrabantse dialecten heeft intervocalische /d/ zich vaak tot /r/ ontwikkeld. In het RND-materiaal vinden wij de volgende voorbeelden van die overgang: bedde > berre (RND nr. 45), paddestoel > parrestoel (RND nr. 20), wedding > werrink (RND nr. 47), tèède > tèère ‘durfde, durft ge’ (RND nr. 105, zie kaart 2), enz.
Aangezien al die voorbeelden van zuidelijk-centrale /d/ > /r/ binnen het gebied te situeren zijn waar /r/ voor eind-{d,t} wegvalt (zie kaart 5), is nog een tweede ontstaansgeschiedenis van vormen als pjèère(n), jèère(n) enz. mogelijk, nl. *pèèrde → pèède → pèère. Op zichzelf biedt de laatste verklaring twee voordelen:
(i) | Voor het zuidelijk-centrale gebied kan dan een algemene /r/-syncoperingsregel gelden:
/r/=>Ø---{d,t} |
(ii) | De algemene verzachtings- en deletieregel die we boven gesignaleerd hebben, en die als volgt te formuleren is
/d/ => Ø / C +son - - - ə, |
staat in een volgens Kiparsky (1968) onnatuurlijke, want ‘verarmende’ volgorde tegenover de /r/-syncoperingsregel. De algemene /r/-syncoperingsregel van (i) daarentegen staat in een natuurlijke, want ‘voedende, verrijkende’ ordeningsrelatie tegenover de rotacismeregel (/d/ => /r/).
Anderzijds is, zoals gezegd, de /d/-syncope tussen /r/ en ə geen geïsoleerd fenomeen: het manifesteert zich in dezelfde dialecten ook na de andere sonoranten, en dat is een niet te versmaden generaliseringsmogelijkheid. Mogelijk is er een zekere complementariteit tussen beide processen.
4 Afsluitende beschouwingen
De deletie van /r/ is in het zuidelijke Nederlandse dialectlandschap duidelijk een gebiedvormend fenomeen geweest. In het bovenstaande is ook meer dan eens de suggestie geformuleerd dat de deletieregel zich vanuit een aantal centra verspreid heeft. Een laatste stel vragen, die nog niet ter discussie zijn geweest, betreft de manier waarop het verschijnsel zo'n coherent gebied heeft kunnen veroveren. Een antwoord op die vragen hebben wij niet, integendeel: het blijkt immers dat /r/-deletie precies dat draagvlak mist dat de meeste verspreidingspatronen het makkelijkst verklaart. De meeste successen lijken immers gehaald te worden door verschijnselen die in steden ontstaan, en van daaruit naar het achterland van die steden en naar weer andere steden uitwaaieren. En precies dat aspect lijken wij hier te missen, cf. punt
4.1; al kunnen wij natuurlijk niet garanderen dat de toestand nú volledig met die in het verleden overeenkomt. Daarmee samenhangend is er natuurlijk ook nog het ontbreken van steun vanuit een prestigieuze (standaard)taal: het Nederlands werkt juist tegen. In die optiek is het dan ook nog merkwaardig dat in de ‘overgangsgebieden’, waar toepassing van /r/-deletie een kwestie van lexicale diffusie is, zo bitter weinig gevallen opgetekend worden van hypercorrectie (punt 4.2).
4.1 /r/-deletie als plattelandsverschijnsel
Het globale beeld van de /r/-deletie in het zuiden van het Nederlandse taalgebied is er een van expansie vanuit een centrum, of beter: vanuit een aantal centra, waarvan alleen dat van het Westnederfrankische gebied inheems Nederlands is. Wat daarbij opvalt is, dat stadsdialecten weliswaar aan de rage deel hebben genomen, maar aan de andere kant toch vooral een remmende invloed lijken te hebben gehad.Ga naar voetnoot15 De volgende feiten wijzen in die richting:
- | De positie van Maastricht (Q 95) als basis van de trechtervormige wig tussen het westelijke en het oostelijke deletiegebied. Zoals boven opgemerkt heeft het stadsdialect een heel beperkt aantal /r/-loze vormen opgenomen (en ondertussen waarschijnlijk weer verloren), maar heeft het zich voor systematisering van de syncoperingsregel afgesloten. |
- | De positie van Eupen (Q 284), dat geografisch in het oostelijke Ripuarische gebied ligt, maar in de omgeving voor occlusief volledig vrij is van /r/-wegval.Ga naar voetnoot16 |
- | De positie van Antwerpen (K 244), dat zich systematisch heeft afgeschermd van /r/-wegval voor dentale occlusiefGa naar voetnoot17, en ook voor fricatief maar een relatief beperkt aantal syncoperingen heeft opgenomen, cf. voetnoot 9. |
- | De positie van Hasselt (Q 2), zoals beschreven door Grootaers & Grauls (1930): volgens deze auteurs schakelde het stadsdialect toen al meer en |
meer over naar /r/-behoud (of -herintroductie)Ga naar voetnoot18, terwijl het landelijke gebied ten zuiden van de stad wel volop allerlei vormen van reductie vertoont. | |
- | Iets gelijkaardigs wordt, althans voor de positie voor sonoranten, door Pauwels (1958) gesignaleerd voor de stad Aarschot (P 25). Als wij de verspreiding van het verschijnsel in wereld bekijken, dan valt trouwens op dat in het uitermate verbrokkelde taallandschap alle stadsdialecten op twee na (Tienen, P 145, en Hasselt, Q 2) /r/ behouden hebben (cf. kaart 9). |
Uit dit alles zouden wij kunnen afleiden dat /r/-deletie, althans in het grote zuidelijke gebied, in se een lage waardering heeft, en op die grond in eerste instantie weinig succesvol is geweest in de steden. Het is dan des te merkwaardiger dat het verschijnsel zich uiteindelijk toch nog in zo'n groot gebied heeft kunnen doorzetten, relatief homogeen in stand is gebleven, en tot weinig hypercorrectie aanleiding heeft gegeven. Over dat laatste punt gaat 4.2.
4.2 Hypercorrecte /r/-insertie
Zoals wij in punt 1 al gezegd hebben, heeft /r/-deletie in onbetoonde syllabes (na sjwa) ook een niet onbelangrijke tegenhanger: /r/ wordt in veel dialecten in een reeks woorden ingevoegd tussen ə en dentaal. Dat verschijnsel nu ontbreekt in betoonde syllabes vrijwel volledig, ook in die gebieden waar sprake is van lexicale diffusie. Ons literatuuroverzicht levert bijzonder weinig op: Ausems (1953) noemt voor Culemborg (K 39) hörs ‘haast’. Weijnen (1991: 165) geeft voor Noord-Brabant noers ‘schuin’, dat zeker ook in het noordwesten van de provincie Antwerpen leeft. De Bont kent in Oerle (L 224) één enkel wooid met /r/-insertie tussen betoonde vocaal en /l/: orlek ‘olijk’. Uit het noordwesten van de provincie Antwerpen zijn ons verder nog bekend: barsen ‘bassen = blaffen’ en het leenwoord koers ‘couche’, in de combinatie een koers varef ‘een laag verf’. A. Weijnen wijst ons er ook nog op dat Cornelissen & Vervliet voor de Kempen boort ‘boot’ opgeven (dl. 1, 275). Datzelfde woordenboek heeft ook nog bartel ‘beitel’, dat de eerste auteur van deze bijdrage inderdaad bekend is uit zijn geboortestreek
(Voorkempen). Een gelijkaardige vorming beertel treffen wij dan ook nog eens aan bij De Bo (p. 80) voor West-Vlaanderen.Ga naar voetnoot19
Zoals verwacht komen alle vormen met parasitaire /r/ uit grens- of menggebieden, waar de regel van /r/-syncopering over het algemeen maar heel sporadisch gevolgd wordt. Eigenlijk geldt dat ook voor het Westvlaamse beertel, dat op het eerste gezicht wel ver van het kerngebied met /r/-deletie voor occlusief voorkomt: zoals in punt 2.1.1 aangetoond, is juist de omgeving [r+d/t+ə+l/r] in West-Vlaanderen wel gevoelig gebleken voor de regel (vodder ‘verder’, wettel ‘wortel’). Het ontstaan van alle of zeker de meeste genoemde vormen zal dus wel waarschijnlijk (en niet ‘misschien’, zoals Weijnen (1991: 165) heel voorzichtig oppert), aan ‘régression fausse’ toe te schrijven zijn.
Bibliografie
Atlas Linguistique de la Wallonie. Tableau des parlers de la Belgique romane d'après l'enquête de Jean Haust et des enquêtes complémentaires. Liège, 1953 ff. | ||
Ausems, W.A. | ||
1953 | Klank- en vormleer van het dialect van Culemborg. Assen. | |
Berg, B. van den | ||
1959 | Het dialect van Zandvoort en zijn plaats in de Hollandse dialecten. Amsterdam. | |
Bezoen, H.L. | ||
1938 | Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede. Leiden. | |
Boer, B. de | ||
1950 | Studie over het dialect van Hindeloopen. Assen. | |
Bont, A.P. de | ||
1962 | Dialekt van Kempenland, meer in het bijzonder d'Oerse taol - Deel I. Assen. | |
Bouchery, J. | ||
1907 | De tongval der stad Gent. Gent. | |
Broecke, E.J. van den-De Man | ||
1979 | Dialect in West-Zeeuwsch-Vlaanderen. | |
Broecke, E.J. van den-De Man & M. Dieleman | ||
1981 | Dialect in het Land van Axel. Terneuzen. | |
Broecke, E.J. van den-De Man & J.L. Eggermont | ||
1982 | Dialecten in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen. Vlissingen. |
Broecke, E.J. van den-De Man & J.A. van Gilst | ||
1985a | Dialect op Zuid-Beveland. Vlissingen. | |
Broecke, E.J. van den-De Man & A.A. Krijgen-Goedegebuure | ||
1985b | Dialect op Tholen en St-Philipsland. Vlissingen. | |
Broecke, E.J. van den-De Man & A. Francke | ||
1987 | Dialect op Walcheren. Vlissingen. | |
Broecke, E.J. van den-De Man & D.H. Soldaat-Poortvliet & P. Heerschap | ||
s.d. | Dialect op Goeree-Overflakkee. Ouddorp. | |
Bruijel | ||
1901 | Het dialect van Elten-Bergh. Utrecht. | |
Colinet, Ph. | ||
1896 | ‘Het dialect van Aalst’. Leuvense Bijdragen 1, 1-59, 99-206, 223-243, 255-308. | |
Daan, J.C. | ||
1950 | Wieringer land en leven in de taal. Alphen a.d. Rijn. | |
Debrabandere, F. | ||
1975 | ‘Westvlaamse werkwoorden op -(r)zen’. In: Spel van zinnen; Album A. van Loey, Bruxelles, p. 33.36 | |
Eijkman, L. | ||
1913 | Phonetische beschrijving van de klanken der Hindeloopensche taal. Amsterdam. | |
Entjes, H. | ||
1970 | Die Mundart des Dorfes Vriezenveen in der niederländischen Provinz Overijssel. Groningen. | |
Faddegon, B. | ||
s.d. | Het medeklinkerstelsel van hel Noordbevelandsch. Amsterdam. | |
Fokkema, K. | ||
1937 | Het Stadsfries. Assen. | |
Ginneken, J. van | ||
1934 | ‘Waalsche en Picardische klankparallellen’. Onze Taaltuin 2, 289-302. | |
Goemans, L. | ||
1897-1898 | ‘Het dialect van Leuven, eene phonetisch-historische studie’. Leuvense Bijdragen 2, 1-76, 103-186, 219-324. | |
Grootaers, L. | ||
1908-1911 | ‘Het dialect van Tongeren. Eene phonetisch-historische studie’. Leuvense Bijdragen 8, 101-257, 267-353; 9, 1-35, 121-168. | |
Grootaers, L. & J. Grauls | ||
1930 | Klankleer van het Hasseltsch dialect. Leuven. | |
Gunnink, J. | ||
1908 | Het dialect van Kampen en omstreken. Kampen. | |
Haar, D. van der | ||
1967 | Gællemuun en 'et Gællemunegers. Nijmegen. | |
Houben, J.H.H. | ||
1905 | Het dialect der stad Maastricht. Maastricht. | |
Hulst, H. van der | ||
1985 | ‘Ambisyllabicity in Dutch’. in: Linguistics in the Netherlands 1985 (eds. H. Bennis & F. Beukema). Dordrecht. |
Jacob, H. | ||
1937 | Het dialect van Grave. 's Hertogenbosch. | |
Jacobs, J. | ||
1927 | Het Westvlaamsch van de oudste tijden tot heden. Groningen. | |
Jellinghaus, Hermann | ||
1892 | Die niederländischen Volksmundarten - nach den Auf-zeichnungen der Niederländer. | |
Kager, R. | ||
1989 | A metrical theory of stress and destressing in English and Dutch. Dordrecht. | |
Karsten, G. | ||
1931 | Het dialect van Drechterland I. Purmerend. | |
Kiparsky, P. | ||
1968 | How abstract is phonology? Indiana University Linguistic Club. | |
Knop, G. | ||
1954 | De spraakkunst der Terschellinger dialecten. Assen. | |
Kocks, G.H. | ||
1970 | Die Dialekte von Südostdrente und anliegenden Gebieten. Groningen. | |
Landheer, H.C. | ||
1951 | Het dialect van Overflakkee, Klank- en Vormleer. Assen. | |
Langohr, J. | ||
1936 | Het Zuidnederlandsch dialectgebied van Overmaas. Leuven. | |
Mazereel, G. | ||
1931 | Klank- en vormleer van het Brusselsch dialect met zijn plaatselijke verscheidenheden. Leuven. | |
Meertens, P.J. & L. Kaiser | ||
1942 | Het eiland Urk. Alphen a.d. Rijn. | |
Naarding, J. | ||
1948 | De Drenten en hun taal. Assen. | |
Pauwels, J.L. | ||
1948 | ‘De overgang van d tot r in de Zuidnederlandse dialecten’. In: Album Baur, dl. 2, 161-174. | |
Pauwels, J.L. | ||
1958 | Het dialect van Aarschot en omstreken. Deel I. BICN. | |
Schirmunski, L. | ||
1962 | Deutsche Mundartkunde. Akademieverlag, Berlin. | |
Schothorst, W. van | ||
1904 | Het dialect der Noord- West- Veluwe. Utrecht. | |
Schuringa, F.G. | ||
1923 | Het dialect van de Veenkoloniën in verband met de overige tongvallen in de provincie Groningen. Groningen. | |
Schutter, G. De & J. Taeldeman | ||
1993 | ‘Studies in /r/ klein. I. /r/ na vocaal in onbetoonde lettergreep’. Taal en Tongval 45, 155-172. | |
Sercu, Aurel | ||
1972 | Het dialect van Oostduinkerke en omgeving. Gent. |
Simons, L. | ||
1889 | Het Roermondsch dialect getoetst aan het Oud-Saksisch en het Oud-Frankisch. Gent. | |
Sint-Jan, R. van | ||
1929 | Het West-Vlaamsch van Guido Gezelle. Antwerpen. | |
Sleeks, A. | ||
s.d. | Het Oostends dialekt. Eigen beheer. | |
Smout, H. | ||
1905 | Het Antwerpsch dialect. Gent. | |
Staelens, X. | ||
1982 | Diksjenèèr van 't (H)essels. Nederlands-Hasselts woordenboek. Hasselt | |
Taeldeman, J. | ||
1969 | ‘Over een vermeende kwantiteits- en nasaliteitscorrelatie in enkele Vlaamse dialecten’. Taal en Tongval 21, 46-50. | |
Taeldeman, J. | ||
1985 | De klankstruktuur van het Gentse dialekt - Een synchrone beschrijving en een historische en geografische situering. Gent. | |
Tans, J.G.H. | ||
1938 | Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch- en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht. | |
Teirlinck, I. | ||
1924 | Klank- en vormleer van het Zuid-Oost-Vlaandersch dialect. Gent. | |
Vin, A. de | ||
1953 | Het dialect van Schouwen-Duiveland. Assen. | |
Water, A. van de | ||
1904 | De volkstaal in het Oosten van de Bommelerwaard. Utrecht. | |
Weel, M. van | ||
1904 | Het dialect van West-Voorne. Leiden. | |
Weijnen, A. | ||
1937 | Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant. Eigen beheer. | |
Weijnen, A. | ||
1964 | ‘Fonetische en grammatische parallellen aan weerszijden van de Frans-Nederlandse taalgrens’ in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 80, 1-25; ook opgenomen in: A. Weijnen: Algemene en vergelijkende Dialectologie. Amsterdam, 1975, p. 151-172. | |
Weijnen, A. | ||
1966 | Nederlandse dialectkunde. Tweede druk. Assen. | |
Weijnen, A. | ||
1991 | Vergelijkende klankleer van de Nederlandse dialecten. 's-Gravenhage. | |
Welter, Wilhelm | ||
1933 | Die niederfränkischen Mundarten im Nordosten der provinz Lüttich. Den Haag. |
- voetnoot*
- Wij danken heel hartelijk A. de Groote voor het tekenen van de kaarten. Verder gaat onze dank naar Rob Beleman en Geert Verleyen, die ons het materiaal leverden uit het Goeman-Taeldeman-Project, naar onze student Alain Cant, die ons de gegevens voor het Antwerpse stadsdialect bezorgde, en naar collega A. Weijnen en naar alle andere deelnemers aan de discussie na de lezing op het symposium voor hun opmerkingen en suggesties.
- voetnoot1
- J. Jacobs (1927: 284-285) geeft als Westvlaamse vorm voor verklaart al in 1382: verclaerst. Cf. verder Weijnen (1991: 142-143), die voor het Middelnederlands (vooral Westvlaams) uit het Middelnederlandsch Woordenboek een respectabel aantal vormen op -rsen < -ren citeert, en voor de hedendaagse verspreiding Debrabandere (1975).
- voetnoot2
- De verhoudingen hoeven niet in alle gebieden gelijk te zijn. Zo hebben de Zeeuwse Eilanden wél /r/-deletie in woorden met /rts/-cluster; dat blijkt althans uit de boven voorgestelde gegevens i.v.m. koorts.
- voetnoot3
- Wij geven de woorden in vernederlandste vorm.
- voetnoot4
- Dit gebeurt althans voor de Saksische dialecten in Duitsland; de Nederfrankische worden bij Schirmunski in dit verband niet besproken. Volgens de gegevens van het Rheinisches Wörterbuch heeft althans het Nederfrankisch van de linker Rijnoever (Kleve e.d.) geen /r/-reductie.
- voetnoot5
- De aansluiting bij het Ripuarische gebied ten oosten en het ‘geripuariseerde’ gebied ten noorden van het Waals is zeker niet over heel de taalgrens volledig, maar dat ligt dan wel aan de Germaanse dialecten.
- voetnoot6
- Het kaartbeeld van Van Ginneken komt wel niet helemaal overeen met wat uit het materiaal van de ALW blijkt.
- voetnoot7
- Het noorden van het taalgebied levert een lange reeks specifieke problemen op (cf. punt 2-2), en moet dan ook door een specialist ter zake verder in kaart worden gebracht.
- voetnoot8
- Colinet (1896) vermeldt voor dit werkwoord geen /r/-wegval; cf. p. 40 (tirf ‘durfde’), 54 (tèrvde ‘durf je’), 150 (tèrven ‘durven’).
- voetnoot9
- In het Stadsantwerps vinden wij: a. met /r/: schörs, (h)örzel, börs ‘beurs’, als financiële instelling, vars ‘vers’, kars ‘kers’, Karsmis ‘Kerstmis’, garst ‘gerst’, persen, vèèrs ‘vaars’ en boars ‘baars’; b. zonder /r/: döst ‘dorst’, wöst ‘worst’, böst ‘borst’, köst ‘korst’, kastekind ‘Kerstekind’, kèès ‘kaars’, en verder het Franse leenwoord poose ‘portie’. Iets verder noordelijk (Hoogboom, K221a) is de verdeling bijna gelijk: alleen dörst en börst hebben daar hun /r/ bewaard. In het plaatselijke toponiem de Mèèrse blijft de /r/ bewaard, en dat is ook zo in pèrs ‘paars’, alleen in sterk verouderde taal in de uitdrukking ‘iemand pèrs en blauw slaa(ge)n’, en in het al evenzeer verouderde spars ‘perzik’. Verder is bijzonder merkwaardig dat naast kèès en kèske ‘kaars / kaarsje’, als vorm voor ‘kaarsrecht’ die met /r/ normaal is: kèèrsrecht. Voor het bestaan van hypercorrecte vormen met /r/ verwijzen wij naar punt 4.2.
- voetnoot10
- Daar en ook in het Land van Overmaas moeten we bovendien rekening houden met het voorkomen van andere lexemen (brand en fieber).
- voetnoot11
- In het literatuuroverzicht worden voor r+l vrij veel gevallen van syncope gesignaleerd in Noord-Brabant en het zuiden van Gelderland (cf. boven, punt 2.1.1, in fine). Voor kerel vinden wij in het RND-materiaal inderdaad een aaneensluitend gebied (niet op de kaart), dat zich ook nog verder naar het noorden (centraal-Gelderland) toe uitstrekt; voor wereld zijn er enkel een paar opgaven in de buurt van Venlo.
- voetnoot12
- We kunnen er in dit verband ook nog op wijzen dat bij de tientallen voor 40, 50, 60, 70, 80 en in veel dialecten ook nog 90 het stamwoord een of andere aanpassing ondergaat (terug te voeren op toevoeging van t), en ook op die manier verder van het direct doorzichtige afleidingspatroon af is komen te staan.
- voetnoot13
- Zoals in punt 2.1.2 gezien, levert dat in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen een schijnbare oppositie op tussen woorden met /r/-behoud (en kort gebleven vocaal) en die met /r/-deletie (en vocaalrekking).
- voetnoot14
- Is er echter een onderliggende /rt/-cluster, dan treedt er alleen /r/-syncope op in alle vormen, b.v.: [stjɛ:t ~ stjɛ:tə] ‘staart ~ staarten’.
- voetnoot15
- In onze vorige studie, gewijd aan /r/ voor coronale consonant in niet-beklemtoonde syllabe (D.S. & T. 1993) hebben wij voor het woord anders een gelijkaardige tendens vastgesteld: deletie is vrij algemeen in Vlaams-Brabant, de zuidelijke rand van Antwerpen, de zuidelijke helft van Belgisch-Limburg en ook van Nederlands-Limburg, maar in bijna alle steden in dat gebied worden vormen mét /r/ opgegeven.
- voetnoot16
- Cf. het RND-materiaal, dat op dit punt volledig bevestigd wordt door S. Theissen (mondelinge mededeling).
- voetnoot17
- Ons is alleen het (nu wel verouderde) woord passeedə bekend.
- voetnoot18
- Staelens vermeldt in zijn Diksjenèèr (1982) voor het recente Hasselts nauwelijks woorden met /r/-syncope voor {d, t}: wij noteerden enkel hot ‘hort’ en keddel ‘kartel’. Voor {z, s} is de oogst veel groter: afgezien van de vormen voor Kerstmis, borst, schaars ‘scheermes’ en schors, en een vrij groot aantal woorden van Franse afkomst, hebben alle lemmata hun /r/ verloren (kaars, kers, barst,...). De woorden met /r/+ {n, l} hebben allemaal syncope.
- voetnoot19
- Buiten het hier beschouwde geografische gebied komen heel sporadisch ook nog wat /r/ -inserties voor. Weijnen (1991: 165) noemt het Standaard-Nederlandse jaloers < Fra. ‘jaloux’, en verder murs ‘mus’ voor de Veluwe, en Gronings oart ‘oat = wilde haver’.