Taal en Tongval. Jaargang 46
(1994)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.B. Berns
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1974: 3-4) geeft slechts een paar voorbeelden van Sefardische leenwoorden, onder andere bolus en deisje. De meerderheid van de Joodse emigranten in de zestiende eeuw kwam echter uit Duitsland en Oost-Europa, het zijn de z.g. ‘Asjkenaziem’. Zij brachten hun eigen taal mee, het Jiddisch, of zoals het in Nederland genoemd werd het Jodenduits. In het midden van de zestiende eeuw ontstond er een echte Joodsche gemeenschap in Holland. (Weinreich 1980: 724). Tot de Franse Tijd (1795-1806) leefden deze Joden in isolement en hielden zij vast aan hun eigen taal. Maar sedert die periode begon de emancipatie en integratie. Er was zelfs een bewust beleid, op dit gebied, compleet met prijsvragen, waarbij een medaille werd uitgereikt aan de rabijn die het best in het Nederlands preekte. Aan het eind van de achttiende eeuw begon het Jiddish als communicatiemiddel terrein te verliezen. Eerst bij de hogere standen, later ook bij de lagere volksklasse. ‘The tempo of adoption differed in accordance with social position, degree of secular education, size of the community, and undoubted also from country to country’ (Weinreich 1980: 282). ‘Maar tenslotte stierf het (het Jiddisch, J.B.B.) zijn natuurlijke dood, niet echter zonder zijn sporen na te laten’. (Beem 1974: 7). Veel Jiddische woorden en uitdrukkingen werden in het Nederlands opgenomen, ook veel hybridische vormen, want een van de kernmerken van het Jiddisch is het gemak waarmee uiteenlopende taalelementen verbonden kunnen worden tot nieuwe gehelen. Van het Jiddische woord majem bijvoorbeeld werd met de Nederlandse uitgang -en het ww. majemen, ‘regenen’ en ‘urineren’ gevormd. (Beem 1974: 5). Het is verbazingwekkend hoe krachtig de Jiddische invloed op het Nederlands was en hoeveel woorden en uitdrukkingen er nog steeds bekend zijn. Het belangrijkste doorgeefluik vormden de contacten tussen Joodse en Nederlandse handelaren, vooral marktkooplieden, handelaren in tweedehands kleren, slagers en veehandelaren. Via deze weg kreeg het Jiddisch ook een grote invloed op het bargoens. De vaktaal van slagers en veehandelaren is rijk aan Joodse woorden. In zijn bespreking van De Voorzanger-Polak 1915 gaf Samuel M. Noach een mooi voorbeeld van taalcontact tussen Joden en Nederlanders.Ga naar voetnoot1 Hij wijst er op dat Israel Querido's beroemde roman De Jordaan, Amsterdamsch Epos. I (1912), een realistische roman geschreven tijdens een jarenlang verblijf in die wijk, heel veel Joodse woorden en uitdrukkingen bevat, terwijl er in de Amsterdamse Jordaan nauwelijks Joden woonden. Maar Noach laat zien dat die woorden gebruikt worden door die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jordaners die voor hun beroep, bijvoorbeeld als marktkoopman, hun dagelijks werk hadden buiten de Jordaan; daar kwamen ze in aanraking met andere handelaren, voornamelijk van Joodse afkomst en van hen namen ze tal van Joodse woorden en uitdrukkingen over. Bij die Jordaners nu die binnen de wijk bleven, worden nauwelijks Joodse woorden aangetroffen. Voorts vormden de veemarkten een ontmoetingspunt van Joden en niet-Joden; in het overleg met hun collega's gebruikte de handelaren een soort geheimtaal, vooral als ze over prijzen spraken, om niet door iedereen begrepen te worden. Volgens Beem (1974: 9), zijn de meeste Joodse leenwoorden in het Nederlands van Hebreeuwse oorsprong, van de ‘Losher Koydesh’ (de heilige taal). De van oorsprong Hoogduitse woorden waren volgens hem voor de Nederlanders toch wel te begrijpen, ze komen veel minder voor. Weinreich (1980: 724 ff) merkt op: ‘At the first glance we might think that the Low German or Dutch areas the High German component would change to a Low German or Dutch character. But the law of replacability operated here to limited degree..... the High German character of Yiddish remained’. Maar met betrekking tot de Nederduitse situatie is dat eerder een gevolg van het feit dat op het moment dat Joden zich in grotere aantallen in het Noordduitse gebied gingen vestigen, het Nederduits zijn prestige al had verloren en was vervangen door het Hoogduits. De afwezigheid van Duits Jiddisch in Nederland is niet het gevolg van de onderlinge verstaanbaarheid, maar hangt weer samen met het Hoogduitse karakter van dat Jiddisch en wel in een positieve zin. De verdere uitbouw en het groeiende aanzien van een standaardtaal in westelijk Nederland aan het eind van de zestiende en in de zeventiende eeuw leidden voor het eerst in de geschiedenis tot een confrontatie van twee nauw verwante Germaanse talen, (Hoog)duits en Nederlands, als vreemde talen. Hoogduits - en natuurlijk hangt dat ook samen met de neergang van het Nederduits - werd minder gewaardeerd en Duitse elementen die al waren binnengeslopen in de Bijbeltaal, wat bijvoorbeeld heel sterk het geval was in de vertalingen van de Lutherbijbel, werden vervangen door Nederlandse. Oorspronkelijk Hebreeuwse woorden onttrokken zich hieraan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De slagerslijstProfessor Weijnen ontwikkelde tijdens zijn hoogleraarschap in Nijmegen een eigen methode voor het samenstellen van vaktaal vragenlijsten ten behoeve van het Brabants en Limburgs Woordenboek. Studenten moesten een aantal vakmensen bezoeken in een drietal uiteengelegen plaatsen in of dicht- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het gebied van onderzoek om inzicht te krijgen in het wezen en de voortgang van het ambacht of beroep en de vaktaal en om tegelijkertijd de eventuele regionale variatie te verkennen. De definitieve vragenlijst werd gemaakt op basis van deze voorstudies. Het voorbereidende werk diende in zijn eenvoudigste vorm als kandidaats- en in een meer uitgewerkte en becommentarieerde versie als doctoraalscriptie. Een van Weijnens studenten, Irene Meeuws, onderzocht in 1966 op deze manier de slagersvaktaal. Zij bezocht een aantal slagers in Brabant en Limburg en één Joodse slager in Nijmegen (geboren in Delfzijl). Het was haar opgevallen dat de vaktaal van de slagers, bedoeld zijn de ouderwetse slagers die zelf nog vee kochtten en ook zelf nog slachtten, heel veel Joodse elementen bevatte en daarom interviewde ze ook een Joodse slager. Bij haar verdere onderzoek was ze verrast over het grote aantal Joodse woorden en uitdrukkingen dat ze te horen kreeg van niet-Joodse slagers, zonder dat ze expliciet er naar gevraagd had. De definitieve vragenlijst, nr. 27 van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde, gebaseerd op dit vooronderzoek, bevat een reeks van 34 vragen, gewijd aan Joodse slagerstermen. (Bijlage). De gegeven antwoorden kunnen slechts gezien worden als herinneringen aan vooroorlogse contacten van Limburgse slagers met Joodse collega's en met Joodse veehandelaren. In 1959 had J. van Duren, ook een student uit Nijmegen, in een doctoraalscriptie de ‘resten van oude slagersterminologie’ verzameld te Roosendaal, Waalwijk en Nijmegen. (Van Duren 1959). In zijn verzameling komt een opvallend groot aantal Joodse woorden voor. Aflevering II, 1 van het WLDGa naar voetnoot2 is gewijd aan de vaktaal van slagers en bakkers. De redacteur van deze aflevering merkt in de inleiding op (p. IV): ‘De vragen naar Joodse vaktermen in verband met de huisslacht leverde voor Limburg nauwelijks materiaal op. Daarom zijn daarvan ook geen gegevens opgenomen’. Niet alleen is dit niet helemaal waar, want een paar Joodse woorden drongen toch door in deze aflevering, zoals koosjer mets, ‘slagersmes’ (Heerlen Q 113) en kauser slachten (Meijel L 265) wat betekent ‘slachten met een mes’. Bezien we dat antwoord nauwkeuriger dan blijkt dat de informant voor Meijel met zijn antwoord kauser slachten, niet aan ritueel slachten dacht, maar aan slachten met een mes. Dit antwoord komt niet van de afdeling ‘Joodse slagerstermen’ van vragenlijst 27. Op de vraag met betrekking tot koosjer slachten gaf hij overigens als antwoord kouster slachte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dezelfde medewerker antwoordde op de vraag naar de naam voor het mes dat bij ritueel slachten wordt gebruikt 'n gewoon lank mes, en de medewerker voor Heerlen antwoordde zowel in het geval van slachten met een mes en ritueel slachten: kauschermets. Dat betekent dat men zich sedert het verboden is met behulp van een mes het dier dood te steken enkel termen herinnert die stammen uit het rituele slachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gegevensZoals ik hiervoor al opmerkte, zijn Joodse slagerswoorden heel interessant en laten ze ons iets zien van een heel speciale vorm van taalcontact. Ik wil hier niet een complete opsomming van alle data geven, maar volstaan met een aantal interessante voorbeelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 RaglayimDe Joodse slager uit Nijmegen gaf Klaiems ter aanduiding van ‘poten’; de vorm klajim werd opgegeven door de medewerker van Geulle (Q 18) op de vragenlijst, met dezelfde betekenis. De niet-Joodse slager uit Wijchen, die was geïnterviewd door Irene Meeuws gaf spontaan Klaiems, ‘poten’. Van Duren (1959) kent klaajem, ‘poot’ voor Waalwijk en Nijmegen. Men treft het woord niet aan bij Beem (1967). Het moet in verband gebracht worden met de pluralisvorm raglayim, van regel, (enkelvoud) ‘voet’. Beem geeft wel regel als Bargoens en als een woord van veehandelaren, met de betekenis ‘poten’ Volgens Weinreich (1980: 648 en 686) is raglayim platter dan fis, (meervoud van fus) ‘voeten’. Moormann (1932: 330) geeft kleezen, met de betekenis ‘voeten’ (van Hebr. raglajim (in zijn spelling)) bij de enkelvoudsvorm régèl, het was bekend in de boeventaal van Amsterdam. Moorman (1934: nr. XLVIII, nr. XLIX) heeft klajims, meervoud van rekel ‘botten van een koe’ voor Goor (1916-17) en voor Houthem-St. Gerlach (1921) met de betekenis ‘poten’. Köster-Henke (1906), geeft kleezen, met de betekenis ‘voeten’. Enno Endt (1972) wiens Bargoens woordenboek gebaseerd is op veldwerk in Amsterdam, heeft kleezen, noch rekel. Het is opvallend dat de beste Joodse vorm werd opgegeven door een niet-Joodse zegsman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 KoosjerHet woord koosjer, ‘volgens de godsdienstige voorschriften geschikt en bereid’ kwam al ter sprake. Volgens Beem (1974: 52), is het opvallend dat in de Nederlandse volkstaal de oudere vorm met au zich handhaafde, terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het Jiddisch au tot oo werd. In het Limburgs komen vormen voor als kousjer, kausjer, kousje (zonder r-); samenstellingen als kouschemets ‘het mes waarmee ritueel geslacht wordt’ en kousterslachting, ‘het koosjer slachten’ een goed voorbeeld van het gemak waarmee het Jiddisch samenstellingen maakt; de werkwoordsvorm kouschere, ‘koosjer slachten’.Ga naar voetnoot3 Van Duren (1959) geeft kousjer, ‘volgens de Joodse ritus’ voor Roosendaal, Waalwijk en Nijmegen. Maar vormen met oo komen ook voor, zoal; koosjer, koser, de samenstelling kosermes. De vorm koser moet beschouwd worden als een hypercorrectie; in niet-dialectsituaties hebben Limburgers (ten oosten van de Panningerlijn) de neiging een gepalataliseerde s (sj) te vermijden. De vorm kouster wordt door Wobbe de Vries (1974) als een typische Groningse variant vermeld. Ook Ter Laan geeft deze vorm en daarnaast kousterslachter. Maar ook in het Limburgse materiaal wordt deze vrom aangetroffen: kouster (L 265, 289, 292, 320a, kauster (L 290)), Het is wel een voorbeeld van t-epenthese, zoals pe(r)fester, (professor) en sister (sisser), ‘rotje’. Kaoter (L 316) lijkt een backformation te zijn, maar omdat ik geen vorm van het type *kootser, (met ‘pseudo Lautverschiebung’) heb aangetroffen, ben ik daar niet helemaal zeker van. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 ChallefHybridische samenstellingen zoals kouschermets etc. vormen een goede overgang naar resten van een echt Jiddisch woord, zoals challef, het mes dat bij ritueel slachten gebruikt wordt. Het is een echte vakterm. Het komt voor in de vorm challef (Q 95), gallef (L 163, Q 202) maar ook als gallep, met een p aan het eind (Q 18). De Joodse slager in Nijmegen sprak in dit verband van galf en nijf. Het laatste woord is een typisch bargoens woord dat verwant is met Engels knife. Moormann (1934) geeft galf (1844, p. 156), galf, ‘dolk’ en ‘mes’ (c. 1860, p. 183), galf (1916 ‘Boeventaal’), galf (1924, p. 355), gallef (Winschoten 1924-'25 (Moormann 1934: 388)). Nijf en nijft, ‘mes’ komt op verschillende plaatsen bij Moormann (1934) voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 MakkeMakke van Hebreeuws maka, betekent ‘pech, tegenslag’; het meervoud makkes (Hebr, makkot) heeft dezelfde betekenis. Een verbale afleiding is makesen, ‘slaan, afranselen’ (Beem 1967: 67-68; 1974: 53). De Nederlandse uitdrukking geen cent te makken (hebben), ‘geen cent hebben’ is afgeleid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de Jiddische uitdrukking een cent, een makke een cent, tegenslag. De Joodse slager uit Nijmegen gebruikte makke met de betekenis ‘verlies’, met betrekking tot de hoge prijs van het vlees. Hij kent het woord makkeman, ‘afgekeurde koe’; uit mijn eigen dialect (Pannerden) ken ik het met de betekenis ‘een koe met een of ander gebrek. Moormann, Beem of Endt geven het niet. Als antwoord op de vraag ‘het vlees is te duur, de prijs valt tegen’, gaf de informant voor Ottersum een hele zin op: het booser is jonker. Dit mag wel een uniek geval genoemd worden. Het oorspronkelijk Hebreeuwse woord basar, ‘vlees’ is mannelijk, in het Jiddisch is het, getuige Landmann (1994: 151) onzijdig.Ga naar voetnoot4 Jonker is een verbastering van Jouker < Hebr. jakar en betekent ‘duur’; het wordt ook opgegeven door Van Duren (1959), in de vorm jooker, voor Waalwijk en Nijmegen. De opgave voor Kerkrade sluit hier prachtig bij aan: het is mich jaukel. Daar is gene mazzel aan (daar zit geen voordeel aan) was het antwoord voor Heerlen bij deze vraag. Mazzel is een van de algemeen bekende en gebruikte Joodse leenwoorden, meestal gebruikt als groetwoord: de mazzel, de massel! (‘Bonjour!, tot ziens!’), volgens Beem (1967) uitsluitend in Nederlandse volkstaal, verder in een vaste uitdrukking mazzel hebben (‘geluk hebben’). In Heerlen werd het op een heel creatieve manier gebruikt. Jouker werd voor vijf verschillende plaatsen opgegeven, ook de vorm joukel komt voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitDe resten van Jiddische slagerstermen bewijzen dat er een grote invloed van deze taal op het Nederlands geweest moet zijn; anders is het onverklaarbaar dat zoveel woorden en uitdrukkingen en zelfs idioom konden overleven. Ook moet men niet uit het oog verliezen dat de Limburgse dialectgegevens schriftelijk verzameld werden via vragenlijsten, zonder gedetailleerde instructies. De wetenschap dat er Joodse invloeden op de vaktaal van de slagers moest zijn geweest, was de aanleiding om een stel vragen over dat onderwerp op te nemen. Ze werden simpelweg ingeleid met het kopje: ‘De Joodse termen’. De verzamelde gegevens zijn zowel kwalitatief als kwantitatief waardevol. Ze nodigen uit tot verdere studie. Soms is er nog slechts een echovorm, zoals het antwoord op de vraag naar de naam voor degene die ritueel slacht (N 27, 129) de sabÉ™t (L 413), overigens temidden van antwoorden met het echte Joodse woord sjouchet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag of er binnen het Jiddisch in Nederland regionale variatie is geweest, kan op basis van dit materiaal niet beantwoord worden. De aangetroffen variatie hangt samen met de taalgeografische verhoudingen binnen het Limburgs. Maar in de literatuur wordt vaak over het bestaan ervan gesproken. Geografische variatie binnen de Nederlandse geheimtalen, die voor een niet onbelangrijk deel beïnvloed zijn door het Jiddisch, treft men aan bij Moormann. Maar de wijze waarop hij zijn materiaal presenteert, maakt het wat ondoorzichtig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|