Taal en Tongval. Jaargang 46
(1994)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cor van Bree
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter inleidingGa naar voetnoot1Het is een bekend feit dat de gemiddelde dialectspreker zijn dialect graag als iets biezonders ziet. De, vaak kleine, verschillen met naburige dialecten zijn voor hem belangrijker dan de, veel grotere, overeenkomsten. Die verschillen kunnen een reden zijn om elkaar over en weer uit te lachen en met de bekende spotzinnetjes te bestoken (zie voor dergelijke zinnetjes Weijnen 1975). De taalgeograaf kijkt er anders tegen aan. Het is voor hem een be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kend gegeven dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is dialecten ten opzichte van elkaar af te bakenen. Dialecten gaan geleidelijk in elkaar over, anders gezegd: er zijn geografische continua die zich over grote afstanden kunnen uitstrekken. Toch kan de dialectspreker op een bepaalde manier nog wel gelijk krijgen. Geen enkele klankeigenaardigheid behoeft op zichzelf genomen uniek te zijn; de combinátie van klankeigenaardigheden kan dat echter heel goed wél zijn. En het mag op voorhand ook niet worden uitgesloten dat bepaalde elementen uniek zijn. Zulke elementen treffen we bijvoorbeeld aan in Vriezenveen, een dialectische enclave in Overijssel, waarvoor we in Weijnen 1966 (blz. 468) o.a. als biezondere ontwikkeling aai voor ar of er vóór bepaalde medeklinkers vermeld vinden: kaaike ‘kerk’, aaimoud ‘armoede’. In dit artikelGa naar voetnoot2 wordt verslag uitgebracht van een onderzoek naar oude woorden (inclusief uitdrukkingen) of betekenissen in het dialect van Vlaardingen.Ga naar voetnoot3 In het algemeen komt de oude vlaardingse woordenschat overeen met die van de standaardtaal maar er zijn afwijkingen. We zullen een aantal van dergelijke afwijkende woorden nader bekijken wat betreft etymologie, betekenis en verspreiding, met als vraag op de achtergrond: is het mogelijk typisch vlaardingse woorden of betekenissen te vinden? Of algemener: is het mogelijk woorden of betekenissen te vinden die typerend zijn voor één bepaalde plaats? Om de oude vlaardingse woordenschat op te sporen kunnen we van twee soorten bronnen gebruik maken: 1. oude teksten in of over het Vlaardings, 2. informaties van nog levende oudere vlaardingers. Voor dit artikel zullen we vooral van de eerste soort gebruik maken. We beperken ons daarbij tot twee 19e-eeuwse bronnen.Ga naar voetnoot4 In de eerste plaats noem ik een oud gedichtje in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaardings, nl. de Mijmering van een vlaardingschen waker van een zekere D. (misschien de bekende burgemeester Pieter Karel Drossaart). Het verscheen in het Jaarboekje voor de stad en het kanton Schiedam, no. 36 (1882, Mengelwerk blz. 32-34). In de tweede plaats noem ik een artikel van A.F. Stolk (Vlaardingen), ‘Het dialect te Vlaardingen’, in het tijdschrift Noord en Zuid, 3e jaargang (1880), blz. 111-118. Achter een korte inleiding is daarin een vrij uitvoerige woordenlijst met betekenisomschrijvingen opgenomen. Een aanvulling daarop geeft in hetzelfde tijdschrift (3, blz. 182-183) Th. Kuijper (Heerenveen), die blijkens zijn opmerkingen goed op de hoogte is van hollandse toestanden en twee keer speciaal Boskoop noemt. De gegevens uit deze bronnen zullen worden aangevuld met wat literatuur óver oude hollandse woorden en met enkele persoonlijke herinneringen.Ga naar voetnoot5 Nu is woordenschat een nogal ruim begrip; enige afperking van het onderwerp lijkt daarom gewenst. Ik zal alles wat familialectisch of idiolectisch is, buiten beschouwing laten, verder ook specifieke vaktaal, bijvoorbeeld die van de vissers of de kuipers. Behalve door hun vakterminologie kunnen die zich overigens ook door andersoortige, groepstalige woorden onderscheiden hebben. Zo vinden we in de lijst van Stolk het woord leuter ‘een plat stokje om de gort om te roeren’. Het WNT spreekt onder leuter (I) niet van een stokje maar van een schopje, met de toevoeging ‘aan boord van haringschepen en derg.’ (en ook met de toevoeging ‘opgegeven voor Vlaardingen, midden 19de e.’). Verwant met vakterminologieën zijn termen die verband houden met bepaalde spelen of met de traditionele vlaardingse klederdracht. In de lijst van Stolk komen nogal wat termen voor. Een paar voorbeelden: een visserijterm als boeken ‘vierkante gaatjes in de luiken, waardoor men de haring in het ruim werpt’, een spelterm als aaltikken ‘hiltikken, bikkelen. Meisjesspel’, een klederdrachtterm als boeken ‘vierkante gouden platen, bezijden de hoofdijzers of oorijzers der vrouwen’. Dergelijke termen zijn vaak verdwenen doordat de zaken die ermee worden aangeduid, in onbruik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn geraakt. Een ander geval is bezeilen. Dat is in oorsprong een vakterm die met een algemene betekenis in de algemene omgangstaal is doorgedrongen, getuige de gegeven voorbeelden: zijn huis bezeilen ‘naar huis gaan’, iemand bezeilen ‘iemand bezoeken’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een paar typische woordenWe gaan uit van het gedichtje Mijmering van een vlaardingschen waker. Blijkens een voetnoot bij de titel moeten we onder een waker in dit verband niet een ‘klapwaker’ verstaan maar ‘iemand die des nachts de schepen of de scheepsgoederen, die aan den havenkant liggen, bewaakt’. Het eerste interessante woord dat we aantreffen, in couplet 2, is vleugen. Ruim 68 jaar, mijmert de waker, heb ik de zee bevaren maar nu ben ik zo arm als Job en moet ik wel uit waken gaan. ‘Wat arren [= anderen] ôk mogt vleugen Geen lor gaf mijn getob.’ Het blijkt allerminst een typisch vlaardings woord te zijn. We vinden het in het WNT terug: ‘volgens de vleug liggen’ (‘in overeenstemming met de algemene richting’), fig. ‘meelopen, succes hebben’; 't vleugt je ‘het gaat mee in je richting, het loopt mee voor je’. De bronnen zijn hollands; er wordt o.a. verwezen naar Overdiep 1940 voor Katwijk aan Zee en naar Boekenoogen 1971 voor de Zaanstreek. Anderen liep het mee, klaagt de waker, mijn getob leverde niets op. Merkwaardig zijn de woorden deun en kastig in couplet 4; de waker duidt er bepaalde eigenschappen van zijn overleden vrouw Maartje mee aan: ‘Was soms mijn Mârt wat lastig, Ze was toch deun en kastig...’. Over het eerste woord laat het WNT ons niet in het ongewisse. Het wordt als etymologisch verwant met het duitse dehnen beschouwd; de uitgangsbetekenis is ‘strak, gespannen’ en vandaar komen we bij ‘vasthoudend, schriel, zeer zuinig, streng’. In de beide laatstgenoemde betekenissen (het betreffende deel van het WNT verscheen in 1916) wordt het woord nog vrij gewoon genoemd. Ik trof het aan in het woordenboek voor het Leeuwarders (Van der Burg 1991); het Fries heeft het trouwens ook. Voor de betreffende passage moeten we wel, gezien het contrast met lastig in de voorafgaande regel, aan een (voor een huisvrouw) gunstige eigenschap denken, waarschijnlijk dus wel ‘zuinig’. Deun komt ook bij Stolk voor maar dan als bijwoord in de combinaties deun bij, deun an ‘dicht bij’. Dit deun vinden we ook in het WNT vermeld. Deun wordt ook uitvoerig behandeld bij Franck-van Wijk: deun ‘gierig’, met de opmerking dat het zelden in het beschaafde Nederlands gebruikt wordt. Verwant met deun is blijkens het WNT een ander interessant woord: do(o)nig ‘vochtig, klam’. Het komt niet bij Stolk of Kuijper en ook niet in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijmering voor maar ik wil er hier toch de aandacht op vestigen. Het WNT noemt het speciaal voor Vlaardingen: ‘Er is zeker wind in til, want alles is even doonig’. Het betekenisverband is dat wasgoed dat vochtig is, strak, gespannen in de wind staat. In de vorm van doon wordt het woord voor de Zaanstreek genoemd: ‘vochtig, klam’, gezegd van wasgoed. Op die manier is het ook voor het Gouds gesignaleerd (Lafeber 1967). In toepassing op wasgoed heb ik donig nog wel horen gebruiken. Ook in het Zoetermeers Woordenboek (Van der Spek 1981) wordt het woord gesignaleerd: me neme dat huis niet, 't is ons vuls te donig, en Van der Ent (Van der Ent 1988) geeft het voor de Krimpenerwaard, met de opmerking dat het ook voorkomt in een privé-verzameling woorden uit Midden-Delfland en het Westland van Henk Tetteroo (Delft). Tot de woordfamilie van deun en doon(ig) behoort ook don(ne). In de betekenissen ‘dichtbij’ en ‘gierig’ vind ik het in het zeeuwse woordenboek (Ghijsen 1974) en in het woordenboek voor het Westfries (Pannekeet 1984). Moeilijk is de interpretatie van kastig. Ook dat moet op een gunstige eigenschap slaan. Het WNT laat ons echter in de steek en ik heb het ook niet in andere woordenboeken aangetroffen. Een vlaardingse informant meende dat het ‘thuis blijvend’, ‘niet-uithuizig’ kon betekenen (verband met bijv. studentenkast ‘studentenverblijf’?). We zouden ook kunnen denken aan ‘schoon, zindelijk’, ongetwijfeld naast ‘zuinig’ een belangrijke eigenschap voor een goede huisvrouw. Evenmin als voor de betekenis ‘niet-uithuizig’ heb ik hiervoor echter duidelijke aanknopingspunten gevonden. Is er misschien, via het middeleeuws-franse dialectwoord caste (standaardfrans chaste), verband met latijn castus ‘rein’?Ga naar voetnoot6 Kastig zou dan ten dele een leenwoord uit het Frans kunnen zijn, met een franse stam en een nederlands suffix. Ik heb het echter ook in het standaardwerk over de franse leenwoorden in het Nederlands, Salverda de Grave 1906, niet kunnen terugvinden. In couplet 6 duikt het woord bunzig op; de betekenis moet ‘bang’ zijn. Vroeger, op zee, heeft niemand de waker bij storm zien beven, maar nu, aan wal, is hij ‘bunzig in et duister’. Volgens het WNT kan het verband houden met de bunzing die als een vreesachtig dier geldt. Zelf ken ik het nog in de uitdrukking ergens bunzig van zijn ‘ergens een afkeer van hebben’; met deze betekenis vinden we het woord ook bij Stolk terug. Op het hierbij afgedrukte kaartje (ontleend aan Van Veen 1988) valt te zien dat het zeer verspreid in Zuid-Holland voorkomt. Het is echter ook in Zeeland, Noord-Holland en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groningen bekend en, ook blijkens het kaartje, in Utrecht; zie hiervoor Scholtmeijer 1993 blz. 64. Op hetzelfde kaartje is de verspreiding van het woord gruizig (gruzig, groezig, greuzig) ‘graag, gretig, gulzig’ te zien (zie ook Van Veen 1989 blz. 63 voor de Vechtstreek). In het WNT wordt uitgegaan van een betekenis ‘vol gruis’ (vgl. groezelig) en via ‘onzindelijk, vuil’ en ‘niet kieskeurig wat het eten betreft’ komen we dan bij ‘gretig, gulzig’. Het blijkt in die betekenis een typisch hollands-utrechts woord te zijn. In het in noot 3 genoemde boekje van Van Minnen vinden we het met de betekenis ‘graag, gretig’. Bij Stolk komt het voor met de betekenis ‘hongerig’ en met de opmerking daarbij ‘Ook in N. Holl. gebruikelijk’ (hetgeen klopt met het kaartje). De betekenis ‘hongerig’ heb ik in het WNT niet vermeld gevonden. Kuijper tekent aan dat in Noord-Holland de betekenis eerder ‘graag in het eten’ is; ‘'t Begrip van Honger is hier niet noodzakelijk’. Toch vinden we de betekenis ‘hongerig’ in woordenboeken voor het Noordhollands (Pannekeet 1984, Karsten 1931) terug. Die betekenis ‘hongerig’ vond ik ook vermeld voor de Krimpenerwaard (Van der Ent 1988) en voor Katwijk aan Zee: grâizeg ‘hongerig, goede eetlust hebbende’ (Overdiep 1987, zie aanvulling). We hebben hier duidelijk een stap verder in de semantische ontwikkeling. Een dergelijke stap is ook de betekenis ‘wellustig’, die we voor het Westfries (Pannekeet 1984) en Gouda (Lafeber 1967) vermeld vinden maar waarvoor voor Vlaardingen geen aanwijzingen zijn. Nog een ander woord dat Van Veen (maar niet aan de hand van een kaartje) behandelt, is schis. Stolk/Kuijper hebben het niet maar het is mijzelf nog altijd goed bekend: hij praat schis ‘vlug, onduidelijk’. Van Veen signaleert een dergelijk gebruik voor Boskoop. Ook Katwijk aan Zee kent het: ‘Hij ken soms sòò skis praete’ (Overdiep 1987). Voor Zoetermeer wordt als betekenis opgegeven: ‘onverhoeds, vlug. Schis ophalen bij het vissen’ (Van der Spek 1982). Voor de Krimpenerwaard (Van der Ent 1988) worden als betekenissen opgegeven: ‘schichtig; haastig, schielijk’. Van Veen brengt het woord in verband met schits (zie WNT) en neemt een typisch hollandse assimilatie van ts tot s aan (vgl. mus voor muts). We keren terug naar de Mijmering. De waker heeft nu niet bepaald een gelukkige levensavond gekregen. Toch maakt zijn lot hem niet ‘sikkeneurig’; en, zegt hij, in het op één na laatste couplet, ‘'t zei ôk mij niet deren Dat ârre kuivereeren...’ De dichter heeft het nodig gevonden bij het woord kuivereeren een verklarende aantekening te geven; was het in zijn tijd al niet meer zo bekend? De aantekening luidt: ‘Vooruitgaan. Van iemand die ziek was en beter wordt, of wel van hem wiens zaken beter worden dan zij vroeger waren, zegt men dat zij verkuivereeren. Ook vraagt men: hoeveel kindertjes | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb je al verkuivereerd? Dus steeds in den zin van vooruit gaan of vermeerderen.’ Bij Stolk/Kuijper treffen we het woord niet aan. We vinden het in het WNT in verschillende vormen terug: koevereeren, keuvereeren, koeveren, keuveren, verkoevereeren, verkoeveren. Het is afkomstig uit het Frans (hedendaags Frans: recouvrer ‘terugkrijgen’); het moet een tamelijk oude ontlening zijn want in het Middelnederlands vinden we al coevereren ‘terugkrijgen’. Als betekenissen geeft het WNT ‘verkrijgen’ en ‘toenemen, langzaam vooruitgaan’ e.d. De eerste betekenis vinden we terug in de aantekening: ‘hoeveel kindertjes heb je al verkuivereerd?’ Een oud woord vinden we hier dus in het Vlaardings terug. In het WNT wordt o.a. naar oostbrabantse, zaanse en zeeuwse bronnen verwezen. Een zeeuwse informante, afkomstig uit Tholen-stad, bleek het woord in de vorm verkoevereren (vgl. Ghijsen 1974) nog te kennen maar ze merkte wel op dat het lang geleden was dat ze het woord voor het laatst gebruikt had. In Bergen op Zoom komt het voor in de uitdrukking ik ben verkoevereerd ‘ik ben in m'n nopjes’.Ga naar voetnoot7 In het laatste couplet vinden we dan nog het woord ouwkind: de waker hoopt dat hij zijn werk nog een tijdje kan blijven doen, ‘Want mot ik ouwkind wezen, Ik zou geen sturven vreezen...’ Ook dit woord wordt in een voetnoot verklaard: ‘Houwkind, iemand die door anderen moet gehouden of ondersteund worden’. Bij Stolk/Kuijper ontbreekt het weer. In het WNT vinden we het terug als houkind ‘een kind dat bij vreemden wordt uitbesteed om te worden grootgebracht’; ook in Maastricht kwam het woord blijkens een enquête van 1887 voor: hou kinderkens. In de aantekening wordt de betekenis ruimer omschreven: ‘iemand die...’; in het gedichtje moeten we denken aan een bejaarde die verzorgd wordt. Mogelijk is er woordspel of verwarring met ouwe van oud. Tenslotte wil ik hoewel het ook niet in één van mijn oude bronnen voorkomt, de aandacht vestigen op het merkwaardige woord kreen. Ik heb het oude vlaardingers nog vaak horen gebruiken: ik ben nogal kreen op aardappels. W.J. Buma wijdde er een uitvoerig artikel aan (Buma 1960); het kaartje dat bij zijn artikel hoort, wordt hierbij afgedrukt. Hij wijst verwanten aan in Fries, Engels en Duits en ziet er een kustwoord (‘ingweoons’ woord) in. Etymologisch is er volgens hem verband met kreunen; we komen dan tot een uitgangsbetekenis ‘gauw kreunend, klagend, kleinzerig, gevoelig’. Eén van de betekenissen die daaruit ontstaan zijn, is ‘kieskeurig’ (vgl. kreen op aardappels). Stolk geeft als betekenis ‘zindelijk’: ‘Zij is kreen op haar eten, op haar lijf, op haar kinderen, enz.’ Kuijper merkt op dat hij het woord dikwijls in Boskoop heeft horen gebruiken maar slechts toevallig in de betekenis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘zindelijk’. Hij noemt ‘kieskeurig’: hij is kreen op 't eten, en geeft verder als voorbeelden: die spijs is zeer kreen (je moet er alle zorg aan besteden), dat kind is kreen (in het slapen; het wordt dadelijk wakker) en die vrouw is zeer kreen op de wasch (er mag niets aan haperen). Kreen wordt ook in het WNT behandeld; er wordt etymologisch verband met rein gesuggereerd, welke gissing door Buma bestreden wordt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen typisch vlaardingse woorden?Een typisch vlaardings woord hebben we al met al nog niet gevonden: alle besproken woorden blijken ook buiten Vlaardingen voor te komen of voorgekomen te zijn.Ga naar voetnoot8 Wèl lijken enkele woorden tot Holland(-Utrecht) beperkt te zijn of geweest te zijn; goede kandidaten daarvoor zijn doon(ig), gruizig ‘gretig, gulzig, hongerig’, schis ‘vlug, onduidelijk’ en kreen ‘kieskeurig, zindelijk’. Schis zou misschien wel typisch zuidhollands kunnen zijn. Woorden die typerend lijken te zijn voor Zuid-Holland, Utrecht en soms ook het westen van Gelderland, worden behandeld in Daan 1952. Behalve een aantal woorden die verband houden met het boerenbedrijf, zijn dat varken ‘stoffer, veger’, uithalen ‘najaarsschoonmaak’ en de vaat doen ‘afwassen’. De beide eerste woorden zijn niet of nauwelijks als standaardtaal te beschouwen. Wat betreft het derde woord kunnen we twijfelen; in ieder geval is het opmerkelijk dat deze hollandse benaming ook onder antwerpse studenten bekend blijkt te zijn.Ga naar voetnoot9 Er zijn aanwijzingen dat de betreffende woorden vroeger over een uitgestrekter gebied voorkwamen; misschien waren varken en de vaat doen bijvoorbeeld ook in Noord-Holland gebruikelijk. Mw. Daan zegt: ‘Men krijgt (...) wel enigszins de indruk dat het behandelde gebied [= Zuid-Holland, Utrecht, westen van Gelderland] neiging heeft tot conservatisme tegenover de woorden uit de cultuurtaal’. Heel voorzichtig vraagt ze zich af of er verband is met het conservatisme van de bevolking zelf. Een uiting daarvan kan zijn het vasthouden aan het zelfkazen terwijl men elders tot fabrieksmatige bereiding is overgegaan. (Dit wordt voor 1952 vastgesteld. Hoe het daarmee nu gesteld is, is mij onbekend.) Een andere verklaring kan m.i. zijn dat de bewoners van het zuidhollandse (en aangrenzende utrechtse) gebied | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al gauw de neiging hebben te denken dat wat ze spreken, wel standaardtaal zal zijn. Geen exclusief vlaardingse woorden dus tot dusver. Zijn die er misschien nooit geweest? Als we de lijst van Stolk bekijken, komen we heel wat eigenaardige woorden en uitdrukkingen tegen. Vele ervan blijken via het WNT teruggevonden te kunnen worden, enkele keren echter met een expliciete vermelding voor Vlaardingen. Dat geldt bijv. voor schaloos lopen in de betekenis ‘geen bestemming hebben, overgeschoten zijn’. Als citaat wordt gegeven: Loopt er geen eindje hout bij je schaloos? De bron blijkt de lijst van Stolk te zijn, waarvan ook voor andere woorden gebruik gemaakt is. Typisch vlaardings blijkt de betekenis echter niet te zijn: voor het Zaans vind ik, in Boekenoogen 1971, een schadeloze lap ‘lap die men nog van een stuk laken overhoudt, en die tot weinig meer dienstig is’ (Boekenoogen verwijst daarbij ook naar Stolk). Naar Vlaardingen wordt in het WNT ook verwezen bij bombrood, dat verklaard wordt uit bodenbrood (zie bij dat lemma), oorspronkelijk ‘drie sneden brood, aan een bode (brenger van een goede tijding) bij zijn aankomst gegeven’, later bij uitbreiding ‘fooi’. Er staat bij bombrood echter ‘o.a. te Vlaardingen bekend’, met ‘o.a.’ dus erbij, en inderdaad vinden we bij bodenbrood ook voor Scheveningen bombrood opgegeven, met als betekenis ‘fooi voor “degene, die een reeder 't eerst komt aanzeggen, dat er eene “schuit” of “bom” van hem in 't zicht is”’ en met de opmerking dat daarin waarschijnlijk het oude bodenbrood schuilgaat; de verkorting van de lange vocaal tot korte o zou mede in de hand gewerkt kunnen zijn door de bijgedachte aan bom ‘vissersschuit’. Bij bombrood wordt als uitdrukking gegeven: bombrood winnen ‘tijding brengen dat een schip uit zee in aantocht is’; is het ‘o.a. in Vlaardingen’ ook daarop van toepassing? Er staat: ‘o.a. te Vlaardingen bekend, in de uitdrukking:’ [en dan volgt de uitdrukking]. Bombrood vinden we bij Stolk terug: ‘het geld, dat de torenwachter krijgt, voor het bekend maken aan de vrouwen of hunne mannen binnen zullen komen’; hij geeft ook bombroodwinner voor ‘torenkijker’ (dat mijzelf bekend is in de vorm bommeleswinder). Het WNT geeft nog twee andere betekenissen voor bombrood. De eerste is ‘versnapering die iemand bij zijn terugkeer in de stad, vooral voor kinderen, meebrengt’; is met stad hier weer speciaal Vlaardingen bedoeld? Bij de tweede wordt Vlaardingen weer met name genoemd: ‘Ook het zaadpluis dat vaak door de lucht zweeft heet te Vlaardingen een bombroodje. De reden dezer benaming is niet duidelijk’. Hebben we hier dan misschien iets typisch vlaardings? Het blijkt telkens weer hoe moeilijk het is daar goede voorbeelden van te vinden. Maar misschien mogen we als zodanig de uitroep Er is een bal op! (of kortweg Een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bal op!) beschouwen: als er een schip binnen kwam, werd er een bal op de toren gehesen. Maar eigenlijk gaat het hier niet om een typisch vlaardingse uitdrukking maar om een typisch vlaardingse (?) gewoonte. Andere woorden en uitdrukkingen bij Stolk heb ik niet in het WNT kunnen terugvinden. Soms trof ik ze in dialectwoordenboeken aan. Zo kende bijv. ook het Katwijks (Overdiep 1987) genacht zeggen in de betekenis van ‘afscheid nemen’ (Stolk: ‘vaarwel zeggen, eer men naar zee gaat’). Ommekantje geeft Stolk in de betekenis ‘een brood, dat aan drie zijden korsten heeft’; verwante betekenissen trof ik ditmaal op een groot aantal plaatsen aan, voor het Westfries (Pannekeet 1984), de Zaanstreek (Boekenoogen 1971), Scheveningen (Roeleveld 1986), Oud-Beierland (Opprel 1896) en het Zeeuws (Ghijsen 1974). Het woord afrol ‘hellende weg om van de dijk te komen’ (zo heet nog steeds een bepaalde straat in Vlaardingen), vond ik niet in een woordenboek terug maar wèl bij Maarten 't Hart, in zijn verhaal ‘Jan Schaap’ (zie Mammoet op zondag, 3e druk, augustus 1977, blz. 39).Ga naar voetnoot10 Maar er zijn ook woorden en uitdrukkingen bij Stolk die ik nog steeds niet elders heb aangetroffen; mogelijk zijn daar kandidaten voor typisch vlaardingse woorden onder. Maar zekerheid zullen we nooit krijgen: als we een bepaald woord nergens anders terugvinden, kan het ook liggen aan het toevallig al dan niet opgetekend zijn.Ga naar voetnoot11 Ik geef een paar voorbeelden: banger ‘gelagkamer’, éénsteek ‘want met één duim’, meulenmalen ‘om een kaarsje dansen’, oost ‘een kwart’ (men slaat bij oosten af), pompoesje ‘papieren zakje’, toejas ‘een tabaksdoos van berkenschors’. Misschien zullen bij verder zoeken ook deze woorden elders worden teruggevonden. Eén woord wil ik hier nog speciaal onder de aandacht brengen: kuipertjesmaandag, bij Stolk met de betekenis ‘uitgaansdag, even als Crispijnsdag voor de schoenmakers’. We krijgen hieruit de indruk dat met kuipertjesmaandag een speciale maandag in het jaar bedoeld wordt; in ieder geval was Crispijnsdag zo'n speciale dag, nl. 25 oktober, de dag van de heilige Crispinus en Crispinianus. Als dat juist is, ligt een associatie met koppermaandag (ook kopperkensmaandag) voor de hand: ‘de maandag na Driekoningen, alom feestelijk als gildefeest gevierd, vooral bij de letterzetters en boekdrukkers’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(zie WNT onder koppermaandag). Moeten we kuipertjesmaandag als een soort volksetymologische klankvervorming van koppertjesmaandag opvatten? De toepassing kan later ruimer geworden zijn in die zin dat iedere maandag bedoeld kon zijn. Zo leeft het woord in mijn herinnering voort: kuipertjesmaandag houden ‘de lijn trekken’, zoals de kuipertjes het op maandag, met nog een hele week in het verschiet, het rustig aandeden. We zijn er dus (nog) niet zeker van of er vroeger inderdaad typisch vlaardingse woorden zijn voorgekomen. Helemaal onwaarschijnlijk lijkt dat niet, gezien het feit dat de contacten tussen steden en dorpen vroeger minder intensief waren dan tegenwoordig. Voor het heden staat wel vast dat het moeilijk is woorden te vinden die typerend zijn voor een bepaald dialect. Schatz had er problemen mee voor het Amsterdams (Schatz 1985: 27), en van de 291 woorden die in Van Gaalen en Van den Mosselaar 1985 op grond van een klein onderzoekje als haags worden gekarakteriseerd, blijken er volgens Oudenaarden 1986 190 ook rotterdams te zijn (ook voor mij als vlaardinger zijn er vele bekenden onder). Natuurlijk komen er specifieke woorden voor die verbonden zijn met plaatselijke eigenaardigheden. Een voorbeeld is het oude rotterdamse Calandstrater ‘stakingsbreker’. Dit woord heeft zijn bestaan te danken aan de Calandstraat waar tijdens de elevatorstaking van 1907 de stuwadoorsvereniging een pakhuis had dat dienst deed als aanneemlokaal voor werkwilligen (Oudenaarden 1986 blz. 73). De vraag is of we, ook als we afzien van dergelijke gevallen, woorden kunnen vinden die karakteristiek zijn (of waren) voor Vlaardingen, Rotterdam, Den Haag, Amsterdam of welke plaats dan ook. Misschien kan voortgezet onderzoek ons dichter bij een antwoord brengen. Dat antwoord kan ook in theoretisch opzicht interessant zijn. Syntactische verschijnselen (inclusief verschijnselen die functiewoorden betreffen) en ook subtiele uitspraakeigenaardigheden worden tot de stabiele taalelementen gerekend: ze worden, in tegenstelling in ieder geval tot inhoudswoorden, aan de ene kant gemakkelijk vanuit de basistaal in een later aangeleerde taal overgebracht en aan de andere kant niet zo snel aan een vreemde taal ontleend. Treffend is dat de genoemde stabiele elementen over het algemeen geografisch een grote verbreiding vertonen. Een dergelijke grote verbreiding kan ook bij inhoudswoorden voorkomen (bijvoorbeeld bij elementen van de centrale woordenschat) maar er zijn ook vele inhoudswoorden die een zeer gevarieerd kaartbeeld vertonen (zie bijvoorbeeld Van Scherpenzeel 1985). Juist bij (een deel van) de inhoudswoorden is de variatie het grootst. In de lijn hiervan ligt de verwachting dat als er al taalelementen plaatselijk gebonden zijn, we die in de eerste plaats bij de inhoudswoorden zullen moeten zoeken. Hoe we die verschillen in ‘gedrag’ tussen taalelementen, in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verband met taalverandering, taalovername (in de ruimste zin van het woord) en taaloverdracht, moeten verklaren, is een thema apart waarop hier niet kan worden ingegaan.Ga naar voetnoot12 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 2
Kaart 1 (Van Veen 1988) KRÉEN
Kaart 2 (Buma 1960) |
|