A. Weijnen
De betekenis van de frequentie
In TT 43 (1991), 169 vlg. heeft Van Reenen een zeer lezenswaardige beschouwing geschreven over de betekenis van de frequentie ter verklaring van klankverandering.
Zonder restrictie concludeert hij op blz. 186 ‘dat in Drente, Overijssel en de Achterhoek alleen woorden met relatief hoge frekwentie in hun nieuwe vorm zijn doorgedrongen’; het gaat met name over de overgang van oe tot uu. Belangrijk is vooral dat hij daarbij een nieuw begrip gehanteerd heeft: drempelwaarde, als grens tussen zeldzaam en frequent (zie blz. 175 vlg.). Daarmee zijn voor het onderzoek gradaties binnen wel frequent en niet frequent onbelangrijk geworden. Maar ook waagt Van Reenen dan alleen ‘een globale vergelijking’ (blz. 182).
Hoeveel waardering ik dan ook voor het onderzoek heb, toch trof het mij, dat van de 24 onderzochte woorden (zie blz. 183) er vier niet in zijn betoog blijken te passen: luisteren, kuip, buigen en luiden. Bij de behandeling daarvan zet hij dan ook verschillende vraagtekens (blz. 184 vlg.).
Zou nu de uitkomst niet aan duidelijkheid gewonnen hebben, als enkele categorieën van woorden volledig waren uitgeschakeld, met name de woorden met dubbele consonant (zoals luisteren, maar ook vuist), die waarbij aan oude eu i.p.v.û gedacht zou kunnen worden (buigen, schuiven, ruiken, sluiten), die met internvoc. d (luiden) en die met mogelijke umlautsfactor (uil). Aan de andere kant hadden dan nog verschillende andere woorden met ogerm. û (zonder umlautsfactor) opgenomen kunnen worden: bruid, buik, buiten, duif, duig, duiken, fuik, luis, kluif, kluit, kuil, ruit, muil, snuit, snuiven, struif, tuin (in zijn verschillende betekenissen) en vuil (ook in zijn verschillende betekenissen). Ik verwijs daarvoor naar Van der Meer par. 59. Vanzelfsprekend komen ui2 woorden niet in aanmerking en liever ook geen leenwoorden, zoals kruin.
Natuurlijk gun ik Van Reenen gaarne het recht om in de Meierij het donker vocalisme als ontwikkeling uit palatale klanken te beschouwen. Hij heeft daarbij goede voorgangers (vgl. A. Weijnen, Vergelijkende klankleer van de Nederlandse dialecten (1991), par. 15), maar aangezien ook een