Taal en Tongval. Jaargang 45
(1993)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||
P.C. Paardekooper
|
1. | een in betekenis; |
2. | een in tekstsoort (een soort stilistische); |
3. | een in syntaktische bindingen, met name die met ww's als gelieven, believen, willen (beleefdheidsformules) die vaak 't als ond. hebben. |
Uniek lijkt ook het verschijnsel dat en(de) bij een aantal schrijvers (in een bepaalde tekstsoort) een uiterst lage frekwentie heeft.
Omdat datering en lokalisering van citaten uit het Mnl W meestal erg twijfelachtige resultaten geeft, neem ik enkel die uit het VMNW en die uit het WNT als basis. In het laatste zijn er ongeveer 16 aan teksten ontleend. Ik heb dat aantal uitgebreid tot ruim 120, voor een beter inzicht in datering, lokalisering, uitsterffases en de reden(en) van z'n ondergang.
1 Beschrijving van en(de)
1.1 Syntaksis: valkuilen
1. Het ondersch. vw en(de) heeft natuurlijk in proza een achter-pv; voorbeelden met en(de) + voor-pv vallen dus automatisch buiten ons onderzoek.Ga naar voetnoot1
Maar omgekeerd vallen niet alle gevallen met en(de) + achter-pv daarbinnen, want er kan een tweede helft zijn van een nevenschikking die niks met ‘indien’ te maken heeft:
of je morgen om acht uur komt en een pakje brood bij je hebt,
Maar bijna al onze teksten zijn poëzie; dat betekent dat rijmdwang - met name natuurlijk bij de zo talrijke rederijkers-teksten - allerlei volgordes op kan leveren, ook m.b.t. de pv.
Ook het semantische kriterium kan dan falen, nl. als we een voorw. wijs hebben, bv. kom... bij je in:
kom je morgen om acht uur en heb je een pakje brood bij je,
De hele bijzin is nu voorwaardelijk, en het lijkt alsof en nu ‘indien’ betekent, maar die betekenis komt natuurlijk van kom je... en heb je... - Ik geef nu een voorbeeld van Anna Bijns:
In proza zou die zin geluid hebben (voorw. wijs):
Plaecht God de wereld... en versoecken wij U Tempel...
Hier is en dus nevensch. vw; de betekenis ‘indien’ komt opnieuw van de voorw. wijs.
Een ander voorbeeld is van Everaert (Muller en Scharpé 1920: 291.258):
Opnieuw komt de betekenis ‘indien’ van de voorw. wijs; in proza:
ende resen wy jn ghecout
2. Een andere valkuil kan de homonimie met het ontkennende en zijn:
Teoretisch kan en nevensch. vw zijn, ontkennend woord of ondersch. vw. Het eerste is uitgesloten omdat Dus troost geen ww-patroon is, het tweede is mogelijk dankzij niet, het derde lijkt uitgesloten vanwege de voor-pv liet.
Maar wat heeft er in de geest van de dichter in proza beantwoord aan de poëziezin:
Is het de laatste zin, dan moet en vanwege de achter-pv inderdaad ondersch. vw geweest zijn en geen ontkennend woord. In poëzieteksten moet dit soort gevallen dus onbeslist blijven.
Teoretisch kan een morfologisch kriterium nog uitkomst bieden, nl. een eventuele konjunktief van de pv na en(de) die op ‘indien’ wijst. Maar lang niet alle ww-vormen hebben een konjunktief, en lang niet alle mnl schrijvers ‘houden zich aan de regels’: terwille van een rijm zondigen ze bv. graag tegen een tekstvoorschrift. Een laatste toevlucht heeft de konjunktief in intjeblief/antjeblief zonder t gevonden; zie 1.2.1, 2.
1.2 Leksikologie
1.2.1 Vormleer
Aan de drie tekstvormen (ende/en/in) hebben minstens drie reeksen taalvormen beantwoord (ande, anne, ant, an, ende, enne, ent, en en inde, inne, int, in), maar de meeste zijn niet meer te achterhalen.
1. An ‘zegt men meest in Noord-Vl; meer Zuidwaarts is het in’ ‘Ik zal morgen komen, an 't God gelieft’ (de Bo, 1873: 52). Gezelle z'n WoordentasGa naar voetnoot2 geeft nog ‘an hij komt, geeft 'n zijn geld (geh. Denterghem) en antje blieft - als 't u belieft’.
Tegenover de juiste verwijzing van het WNT (Supplement 1097) staat een onjuiste naar Teirlinck (1908). Zowel daar als in Teirlinck (1924: 90) komt an uitsluitend voor als variant van als in verbinding met een ond. in het mv of met nevenschikking; an is hier m.a.w. een vervoegd vw a(l)s, in tegenstelling tot an in West-Vlaanderen dat in de drie citaten van zoëven een enkelvoudig ond. heeft.
Overigens is Gezelle z'n dentergemse waarneming belangrijk, want daarmee zitten we buiten Noord-Vlaanderen, niet ver van Kortrijk: zie 4. - Bij mijn weten komt an nergens in tekst voor.
2. In is voor de Bo de normale vorm; als taalvoorbeelden geeft ie:
Gezelle kent het blijkens z'n Woordentas eveneens:
Tenslotte bevestigt Vercoullie het bestaan van wvl an en in ‘indien’ (1885: 46).
Téksten met in ‘indien’ zijn afgezien van West-Vlaanderen bijna allemaal hollands (zie het WNT 6.1488v).
3. En zullen we straks overvloedig aantreffen in Frans-Vlaanderen (zie 3.3), maar bij de Bo en bij Vercoullie is er geen spoor van te vinden, en Gezelle geeft en ‘indien’ met de toevoeging ‘P[ieter] d[e] B[ackere] 1557’.
De overgrote meerderheid van de zuidelijke citaten heeft en: het is vreemd dat daaraan buiten Frans-Vlaanderen nauwelijks een taalvorm en beantwoordt. Zie verder 4.
1.2.2 Betekenisleer
1.2.2.1 De mnl woordenboeken
Voor het 13e-eeuws vinden we in de eerste proefaflevering van het Vroegmiddelnederlands Woordenboek (INL, Leiden, 1990) bij ende onder 2.3.2 de volgende betekenissen:
1. | ‘omdat’, ‘aangezien’; |
2. | ‘opdat’; |
3. | ‘zodat’; |
4. | ‘op voorwaarde dat’, ‘als’; |
5. | ‘wanneer’, ‘als’; |
6. | ‘toen’. |
De aantallen citaten zijn hier vrij klein (overigens voor 78% wvl!), en zeker niet genomen in verhouding tot de totale aantallen voorkomens. Daarentegen zijn die van het Mnl W wel talrijk (in totaal ongeveer 66); daarom geef ik de getallen en de benaderende percentages erbij:
1. | ‘terwijl (toch)’ (13, ± 20%); |
2. | ‘omdat toch’ (5, ± 7%); |
3. | ‘indien (maar)’ (39, ± 59%); |
4. | ‘wanneer’, ‘toen’ (4, ± 6%); |
5. | ‘(zelfs) al’ (4, ± 6%); |
6. | ‘opdat’ (1, ± 1.5%); |
7. | ‘zodat’ (0, 0%). |
Ik benadruk dat het om een grove benadering gaat, en dat ik opnieuw de citaten met een voor-pv niet meegerekend heb. Bovendien heeft Verdam waarschijnlijk nergens gezegd dat z'n citaten proportioneel zijn!
Een vergelijkend schema van de betekenisnummers levert intussen de volgende overeenkomsten op:
VMNW | Mnl W |
---|---|
1 | 2 |
2 | 6 |
3 | 7 |
4 | 3 |
5 | 4 |
6 | 4 |
De nummers 1 en 5 van het Mnl W ontbreken dus in het VMNW.
Alleen al de sterke betekenisspreiding van ende bewijst dat het - zeker in een beperkt gebied - in het mnl krachtig geleefd moet hebben. Het sterke overwicht van ‘indien’ (59% van de citaten tegenover 20% van nummer 1 ‘terwijl (toch)’) maakt begrijpelijk dat ‘indien’ het vroeg of laat van de andere kon gaan winnen.
Het ontbreken van ambtelijke citaten van ondersch. ende kan op het eerste gezicht tot het vermoeden leiden dat we hier al een begin hebben van tekstsoortbeperking. Maar de hele lage frekwentie van het begrip ‘indien’ in het ambtelijke deel van het CG dwingt tot voorbehoud. - Frekwentiekwesties zullen ons ook hierna nog herhaaldelijk bezighouden.
2 Spreiding in teksten
2.1 De lage frekwentie van en(de) ‘indien’
De soms uiterst lage frekwentie van en(de)/in ‘indien’ in sommige teksten kan samenhangen met een of meer van de volgende faktoren:
1. | het hele begrip ‘indien’ komt in de tekst bijna niet voor (bv. in beschrijvende teksten); | ||||
2. | het begrip ‘indien’ heeft in een tekst een gemiddelde frekwentie, maar meestal vindt het z'n uitdrukking in
|
||||
3. | het begrip ‘indien’ heeft in een tekst een gemiddelde frekwentie, net als het gebruik van de voorw. wijs en vw's die ‘indien’ betekenen, maar en(de)/in is gebonden aan een andere stijlsoort als die van de tekst; | ||||
4. | en/in zijn in tekst bijna uitgestorven. |
We zullen nu om plaatsverschillen uit te sluiten, binnen één enkele stad (Brugge) twee steekproeven nemen: één uit beschrijvende tekst (Weydts) in verband met faktor 1 en één in verband met faktor 2: de Walewein die
betrekkelijk weinig beschrijvend is, maar episch; daarin proberen we de frekwentie te vinden van de voorw. wijs en de verschillende vw's die ‘indien’ betekenen. (Belangrijk is dat allebei de teksten niet-vertaald zijn.)
2.1.1 Weydts: z'n Spaanse reis en z'n Brugse Kroniek
Binnen de eerste tekst (Willemyns 1970) komt - als ik goed zie - ‘indien’ nauwelijks meer als 6 keer voor binnen ± 2.500 regels: 1 keer als zo wie (zoe vye gespeld: 81), 2 keer als als (92, 100), en 3 keer als voorw. wijs (99, 102, 111). En(de) enz. ontbreekt helemaal.
Daarentegen vinden we (zoals de Bo) 3 keer in in direkte rede in z'n Brugse Kroniek van ± 4.000 regelsa (zie het Bijvoegsel) (Varenbergh, 1869), die overigens (vrijwel) geen andere vorm bevat voor ‘indien’: het is opnieuw zuiver beschrijvend proza.
2.1.2 De Walewein
In de Walewein (‘mogelijk na 1214’ (v. Es, 1957: 399)) heb ik tien manieren gevonden om ‘indien’ uit te drukken:
1. | ende: 8 keer, 2,8% (714, 2040, 3372, 5960, 7004 (?), 8302, 9120, 9874); |
2. | wie so ‘indien ook maar iemand’ 2 keer, 0,7% (80 en 1192); |
3. | die jou ... ‘indien iemand ...’ 10 keer, 3,6% (116, 1183, 1208, 1507, 2178, 3091, 3459, 3544, 5046, 9280); |
4. | in springe... e.d. ‘indien ik niet...’ 12 keer, 4,3% (691, 3453, 3815, 5493, 5835, 7111, 7861, 7973, 9081, 10329, 10382, 10553); |
5. | of 28 keer, 10% (757, 777, 1074, 1838, 2982, 3230, 3271, 3293, 3834, 4002, 2086, 4297, 4665, 5237, 5265, 5362, 5580, 5912, 6046, 6051, 6355, 6369, 6417, 6720, 7335, 7798, 8848, 9590); |
6. | al 10 keer, 3,6% (275, 666, 753, 1032, 2035, 5978, 6332, 6356, 8109, 9092); |
7. | de voorw. wijs: 187 keer, 67%; |
8. | eist dat/sijt dat/waert dat (eigenlijk een onderafdeling van de voorw. wijs) 10 keer, 3,6% (1293, 1330, 1580, 1841, 3238, 3633, 5055, 5732, 6503, 9285); |
9. | als 3 keer, 1% (2753, 4739, 6139); |
10. | indien dat 9 keer, 3,2% (2812, 3275, 3283, 3311, 3983, 4577, 5306, 5410, 5495). |
De voorw. wijs eist dus tweederde van het totaal op; binnen de rest vallen 2, 3 en 4 af vanwege hun speciale betekenis en konstruktie. Je kunt 8 hier misschien nog het best beschouwen als een verlengstuk van de voorw. wijs (‘is het dat...’) dat op zeker ogenblik eveneens een gewoon vw geworden is.
Als vw's houden we dan nu over ende, of, al, als en indien dat. In totaal zijn dat dus 58 voegwoordgevallen. Als we dan de percenten geven, krijgen we:
a. | ende 14%; |
b. | of 48%; |
c. | al 17%; |
d. | als 5%; |
e. | indien dat 16%. |
Nu neemt of (zoals if in het Engels van de 13e eeuw een zwaar overwicht heeft?) bijna de helft voor z'n rekening, en ende is tussen de overblijvende zeker niet het zwakke broertje: het staat ongeveer gelijk met al en indien dat.
Omdat als ‘indien’ in het ABH en het ABN tenslotte het monopolie van ‘indien’ in vw-vorm zal krijgen, en omdat Verdam en Heersche die betekenis van als/alse niet kennen (Mnl W 1.361-368 en 1991: 309), geef ik de 3 Walewein-citaten volledig:
Dat er telkens een verbinding met wilt is, zal wel geen toeval wezen. - Ze hebben alle drie een achter-pv.
2.1.3 Besluit van het kleine frekwentie-onderzoek
Weydts bevestigt dat de tekstsoortbeperking van en(de) ‘indien’ in eerste instantie ondergeschikt is aan die van ‘indien’.
Uit het Walewein-onderzoek blijkt dat de positie van ende onder de vw's in het 13e-eeuwse Brugs gelijk lijkt aan die van al en indien dat normaal is; niks voorspelt nog z'n verdwijning, de ondergang van of en de bloei van als.
2.2 Ende enz. in het zuiden
2.2.1 Brugge (en Damme)
2.2.1.1 Vooral Maerlant (eind 13e eeuw)
In de al genoemde proefaflevering van het VMNW(1.2.2.1) hebben de citaten van Maerlantb allemaal een achter-pv.Ga naar voetnoot3 In totaal zijn er 7 van de 9 (=
78%) westvlaams. Verder is er 1 oostbrabants en 1 oosthollands. Het wvl aandeel in de literaire teksten van het CG is ongeveer 60%, zodat West-Vlaanderen bij het onderschikkende ende heel sterk vertegenwoordigd lijkt. Wel lijken de aantallen citaten waarop die conclusie berust, klein, maar dr. Pijnenburg verzekert me dat de getalsverhoudingen in het totale korpusfragment van ondersch. ende ongeveer gelijk liggen. Dat kan erop wijzen dat West-Vlaanderen al in de 13e eeuw (eventueel samen met Oost-Vlaanderen) een reliktgebied was m.b.t. ondersch. ende, zoals ook in andere opzichten.
2.2.1.2 Penninc en Vostaert: de Walewein (autograaf na 1214 (?))
Het Mnl W (2.643vv) geeft uit de Walewein als betekenis van ende (ik pas de regelnummers aan aan v. Es 1957c): ‘terwijl toch’ (6157), ‘omdat toch’ (5417) en ‘indien maar’ (714, 5960 en 7716), maar het laatste lijkt me een vergissing:
In de tweede helft van de nevenschikking (een voorw. wijs) is de voor-pv een achter-pv geworden: ware.
Van de 7 duidelijke gevallen met ende ‘indien’ hebben er dus 5 een achter-pv en 2 een voor-pv (resp. 714, 2040, 5961, 8303, 9121 tegenover 3373 en 9874). Geen enkel ende heeft 't of ‘believen’/‘gelieven’.
2.2.1.3 De Roovere (± 1435-1482)
Mak (1955) heeft De gedichten van Anthonis de Roovere voorbeeldig gekommentariëerd uitgegeven. De teksten zelf beslaan ruim 6.000 regels. Het gaat om lofdichten, droomballades enz., maar toneelwerk komt er niet in voor. Welnu: ik heb precies 3 gevallen gevonden met ondersch. en(de) enz.:
Mak vertaalt hier met ‘wanneer’; ‘terwijl toch’ is misschien iets beter; er lijkt een zekere diskongruentie tussen zoude en hebbe, die de tekst wat onduidelijk maakt.
Het tweede geval heeft hetzelfde begin (Hoe zoude):
Opnieuw doet de 1e hoofdvorm (kenne) ons vreemd aan. - ‘Terwijl toch’ is hier eveneens de beste weergave.
Dan volgt:
Hier is en zonder enige twijfel ‘indien’.
In vergelijking met de Walewein is er bij de Roovere erg weinig veranderd: ondersch. ende komt per 1.000 regels resp. 0,6 en 0,5 keer voor; de betekenis ‘indien’ vinden we bij hem in 1 op de 3 gevallen. Die getallen lijken te klein, om er konklusies uit te trekken, - altans voorlopig.
2.2.1.4 Everaert (± 1482-1556)
Inhoudelijk vertonen Everaert z'n teksten vrij grote verschillen met die van de Roovere: nu vinden we vrijwel alleen toneel. Alleen al daardoor is de kans groot dat ze dichter bij het levende Brugs staan als in andere poëzie.
In elk geval vallen drie dingen sterk op.
1. De grote semantische verscheidenheid van ende in de oudere teksten is nu ingekrompen tot ‘indien’ - op één geval na (Muller en Scharpé, 1920: 65.419vv: ‘terwijl (toch)’d.
2. Zelfs binnen toneelsoorten blijkt er nu een frekwentieverschil: in de Spelen (12.257 regels in totaal) vinden we nauwelijks 7 gevallen van en(de), ofwel 0,6 per 1.000 regels. Daarentegen zijn er 13 binnen de Esbatementen (3.638 regels in totaal), dat is dus 3.6 per 1.000 regels. Waarschijnlijk ligt de grens iets anders: binnen het realistische Spel vander Nichte (Muller en Scharpé, 1920: 533vv) vinden we 2 gevallen met en(de); de spelers zijn geen allegorische figuren, maar Den Man, tWyf en De Nichte. (De twee Tafelspeilkens met samen 564 regels bevatten geen enkel en(de); die heb ik nu buiten beschouwing gelaten.) En(de) heeft hier een hoge frekwentie binnen realistisch toneel.Ga naar voetnoot4
3. En(de) begint een voorkeur te tonen voor verbindingen met een ond. 't en met een hoofdww met de betekenis ‘believen’/‘gelieven’. De eerste kombinatie komt in 7 van de 20 voorbeelden voor, en in 1 geval lijkt 't weggelaten (en hu behaecht: 199.28). Met dat voorbeeld erbij beslaat deze groep dus 40% van de gevallen.
Bij ‘believen’ enz. gaat het om 30% ofwel om 6 van de 20 voorbeelden:
Endt hu niet en scilde (11.134)
endt my lust (69.580)
Endt hemlieden belieft (106.72)
endt hu greyt (107.90)
en hu behaecht (170.60)
ende mendt begheerde (219.274)
2.2.1.5 De Dene (± 1505-1586)
Waterschoot en Coigneau e.a. (1976, 1979 en 1980) hebben een unieke prestatie verricht door streng diplomatisch een hele grote autograaf van de Dene uit te geven: z'n Rhetoricael Testament van ongeveer 27.000 verzen! De teksten hebben voor een heel groot deel een godsdienstig karakter (toneel is er niet bij), en soms gaat het om vrije bewerkingen van bijbeltekstene.
Ik heb in totaal 9 keer en ‘indien’ aangetroffen (geen enkele keer ende), in geen enkel geval door 't gevolgd, maar wel 2 keer en ghy wilt (1979: 208.21 en 1980: 199.10) en 1 keer en ghy my wilt zuveren (1980: 133.3). De frekwentie van en is 0,3 per 1.000 regels.
In het ene toneelstuk dat we van hem kennen (Quicumque vult saluus esse: Scharpé, 1900) komt geen enkel en ‘indien’ voor.
2.2.1.6 Weydts (teksten uit ± 1580)
Zie 2.1.1.
2.2.1.7 Konklusies voor het Brugs
2.2.1.7.1 Vormleer
Achter de tekstvormen en(de) schuilt in elk geval een 16e-eeuwse taalvorm [In], misschien hier en daar nog [Int] ‘indien’.Ga naar voetnoot5 De klinker in de direkte rede bij Weydts is precies dezelfde als die de Bo enz. in Brugge gehoord hebben; en(de) is duidelijk een tekstvorm. - Van de verbindingen met 't en met ‘believen’ enz. volgt hier een overzicht met percentages:
met 't | met ‘believen’ enz. | totale aantal | |
---|---|---|---|
Penninc en Vostaert (± 1220) | 0% | 0% | 6 |
de Roovere (± 1435-1482) | 0% | 0% | 3 (te klein) |
Everaert (± 1482-1556) | 35% | 30% | 20 |
de Dene (± 1505-1586) | 0% | 22% | 9 |
Weydts (teksten uit ± 1580) | 0% | 0% | 3 (te klein) |
In de 16e eeuw lijkt er zich in Brugse teksten een wat frekwentere verbinding te vormen met ‘believen’; veel verder mogen onze konklusies niet gaan.
2.2.1.7.2 Betekenisleer
Een soortgelijk schema ziet er als volgt uit:
‘indien’ | |
---|---|
Penninc/Vostaert | ? |
de Roovere | 33% |
Everaert | 95% |
de Dene | 100% |
Weydts | 100% |
Ook hier lijkt de 16e eeuw een verandering te laten zien: vrij vlug krijgt ‘indien’ de alleenheerschappij. De cijfers van de Roovere en van Weydts worden pas bij grotere aantallen betrouwbaar.
2.2.2 Roeselare, Kortrijk, Aksel en Ieper (resp. ± 1570, 1539, 1554 en 1539)
Van de Roeselaarnaar Robert Lawet zijn helaas maar vier spelen uitgegeven, maar ze bevatten toch 4 gevallen met en: Scharpé (1906) geeft er 2, en Galama (1941) eveneensf. In één van de vier gevallen gaat het om ent ‘indien het’; een kombinatie van ‘believen’ enz. is er nergens. Het totale aantal regels is 4.097; de frekwentie is dus 1 per 1.000 regels.
De Gentse Spelen van 1539 (v. Dis en Erné, 1982) geven 2 kortrijkse citaten en 1 aksels (ent). Alle 3 hebben ze een verbinding met ‘believen’g:
en hy hem keeren wilt
en hyze beghaert
ent u lust
Van de Ieperling Th. van Herentals geeft de Bo één citaat met in + t maar zonder ‘believen’h.
2.2.3 Gent
Aan die Gentse Spelen van 1539 heeft geen enkele gentse kamer meegedaan.
Van de rederijker-geschiedschrijver Marcus van Vaernewijck (1518-1569) heb ik één deel doorgenomen van de Beroerlicke Tijden (Vanderhaegen, 1872). In ongeveer 9.500 regels proza ben ik geen enkel voorbeeld van het
ondersch. en(de) tegengekomen. Het ene citaat uit z'n poëziewerk (Vlaemsche Audtvremdicheyt, 32i; ± 2.300 regels) uit het WNT (3.4109) heb ik niet teruggevonden, maar ik heb het hele werk nog es doorgenomen en ook geen enkel ander voorbeeld kunnen noteren.
± 2.500 regels poëzie van Lucas d'Heere (Waterschoot, 1969) hebben evenmin één geval opgeleverd.
Verder zoeken in Gent lijkt weinig zinvol: de kans op sukses is klein.
2.2.4 Oudenaarde (de Castelein: 1485-1550)
Als Piramus en Thisbe (v. Es, 1965) inderdaad van de Castelein is, dan is lokalisering in Oudenaarde mogelijk. Hoe dan ook: in 1531 regels vinden we 2 gevallen met en, allebei gevolgd door t en door resp. believen (zn) en gelievelic (op 1.000 regels 1.3)j. Die dubbele kombinatie kan wijzen op verstarring binnen beleefdheidsformules.
In z'n Const van Rhetoriken (± 6.600 regels) gebruikt ie het daarentegen precies één keer zonder verbinding met 't of ‘gelieven’k. Op 1.000 regels is dat dus 0,15. Ook bij hem is er dus een groot verschil in tekstsoort.
2.2.5 Dendermonde en Edingen
Uit de 16e eeuw is een dendermonds tafelspel Al Hoy, dat met 371 regels 1 geval opleverde met en, - zonder 't en zonder ‘gelieven’ enz.l (de Keyser, 1964: [ix]; op 1.000 regels 2.7).
De Gentse Spelen (1539) bevatten ook edingse citaten (v.Dis en Erné 1982: 589.334v en 594.458v) waarvan 1 met 'tm.
2.2.6 Antwerpen
2.2.6.1 Anna Bijns (1493-1575)
Achter in hun boek geven de tekstbezorgers van haar Refereinen een verklarende woordenlijst met aparte bladzijnummering. Hierin vinden we 1 plaats met en ‘indien’ dat ik als bedrieglijk besproken heb in 1.1. Onder in ‘indien’ geven ze een plaats (I 6 a) waar het woord in werkelijkheid vzaz is:
In haer aansien maect elckerlijc jolijt
Toch is er een plaats waar een echt vw en voorkomtn.
De Nieuwe Refereinen leken één plaats met en op te leveren:
Maar hier lijkt de achter-pv te beantwoorden aan een voor-pv in proza:
en can zij haer...
en dan is er opnieuw een voorw. wijs en is de voorwaardelijke betekenis dus niet tot en te herleiden. - Ik heb overigens allebei de bundels volledig doorgewerkt voor kontrole, maar geen enkel ander geval aangetroffen.Ga naar voetnoot6 Dat betekent dus 1 geval op een totaal van ongeveer 28.000 verzen, ofwel nog geen 0,04 per 1.000 verzen.
2.2.6.2 Frans Fraet (teksten uit 1553 en 1554)
Van de antwerpse drukker-rederijker Frans Fraet leveren een presentspel van 280 regels (Roose, [1977]) en een uit het Frans vertaalde emblematabundel (± 1.200 regels) (Fraet, 1534) elk één voorbeeld van en en wel zonder syntaktische bindingo.
2.2.6.3 De Antwerpse Spelen (1561)
Ook voor Antwerpen (en andere brabantse plaatsen) lijkt het toneel de meeste kansen te geven om en te vinden. Een prachtige gelegenheid biedt de rijk uitgegeven bundel Spelen van zinne [...] Ghespeelt binnen der stadt van Andtwerpen [...] M.D.LXJ. Antwerpen 1562. Uit 12 plaatsen hebben 17 kamers hun kunsten vertoond; bijna alle teksten zijn afgedrukt op 746 bladzijs met in totaal ruim 35.000 verzen. Maar van de twee antwerpse kamers levert alleen de Olijftack 1 voorbeeld met enp; de berchemse kamer heeft er geen.
De andere 8 vindplaatsen bespreken we zo meteen.
2.2.6.4 J.B. Houwaert (1533-1599) en G. Ogier (1618-1689)
In De Vier Wterste van 1583 (v. Vinckenroye, 1965) vinden we in 8710 regels geen enkel geval van ons en (zelfs niet in 17v). Er zijn geen toneelteksten tussen, maar in een steekproef in twee latere toneelteksten van de bekende Antwerpenaar Ogier (1639 en 1645) vinden we evenmin één voorbeeld (v. Eeghem 1921 en Keersmaekers 1955).
2.2.6.5 De Marieken van Nimweghen (± 1500?): nijmeegs, antwerps of...?
1. In de 16e eeuw is in ons taalgebied het ideaal van de eenheidstekst al zó ver verwerkelijkt dat je - bij mijn weten - zelfs een ambtelijke tekst op grond van woorden, woordvormen enz. onmogelijk precies kunt lokaliseren. Het maksimaal bereikbare is dat je op grond van woorden, woordvormen enz. buiten rijm aannemelijk kunt maken dat de laatste kopiïst (of de zetter)
uit een bepaald deel van ons taalgebied afkomstig lijkt te zijn; beter nog: dat geen enkel woord enz. zich lijkt te verzetten tegen zo'n lokalisering.
2. Kan een tekstbezorger - zoals v. Mierlo (zie Kruyskamp, ([1986]: xxxiii)) hier - op grond van inhoudelijke argumenten aannemelijk maken dat de (laatste?) dichter niet uit Nijmegen maar uit Antwerpen afkomstig geweest moet zijn, dan vereenvoudigt dat de problemen van de taalkundige. Kollega Hummelen heeft me op m'n verzoek een nijmeegse rederijkerstekst aangewezen (Van Homulus. Nimmeghen 1556; Serrure, 1857) van 1.900 regels, uit het Hoogduits vertaald. Als we de gewetenloos overgeverfde hoogduitse rijmwoorden negeren (huys/uys; ghir/dyr enz.), dan vinden we ongeveer wat we verwacht hadden: een gematigd overlandse tekst (sol ick; dat zijnt ‘zijn’ enz.), - overigens zonder één en ‘indien’.Ga naar voetnoot7
De Marieken vertoont daarentegen ook in het proza geen enkel overlands spoor, maar wel in het poëziedeel buiten rijm een stuk of vier vormen die weinig vér buiten Brabant voorkomen: staget ‘staat het’ (35.64) (ook oostvlaams), touwent ‘bij u’ (36.89), t'ouwen (46.269), opvuurde (69.1008) en zelen (1088) (ook hollands).
3. Maar flagrant in strijd met een antwerpse lokalisering is het uitzonderlijk grote aantal gevallen met en(de) ‘indien’: zelfs als we 1 twijfelgeval nog buiten beschouwing laten, dan vinden we op 1143 regels maar liefst 10Ga naar voetnoot8 voorkomensq; dat is dus een absoluut rekord van bijna 9 voorbeelden per 1.000 regels! Zelfs Everaert z'n brugse esbatementen benaderen dat nog maar vanuit de verte met nog niet eens de helft: 3.6 per 1.000 regels.
4. In de Inleiding (0) hebben we drie uitsterffases van en genoemd. De binding met ‘believen’ is in de Marieken kleiner als bij Everaert:
‘believen’ | 't | |
---|---|---|
Everaert | 26% | 35% |
Marieken | 20% | 20% (telkens 2 op de 10 gevallen) |
Ik citeer de laatste twee:
ende luttel grievet u (6.71)
en ghijt begheert (33.453)
5. Eén enkele kopiïst of zetter kan tuwent in touwent veranderen, voerde in vuurde enz. Hij kan zelfs de brabantse kleur van een tekst van bv. Ruusbroec veranderen in een vlaamse, een hollandse of een overlandse. Anders wordt het bij een erg frekwent gebruik van ende ‘indien’ dat in het 15e- en 16e-eeuwse Antwerpen nauwelijks opviel. Maar we mogen bij onze konklusie niet verder gaan als: voor de tijd rond 1500 is dat - zover we weten - onantwerps. Dat het sterk lijkt op de stand van zaken in het Brugge van ± 1500 bewijst niet dat de Marieken brugs is; den Bosch kan in die tijd eenzelfde stand van zaken gekend hebben. Bij te weinig gegevens is grote voorzichtigheid in het konkluderen nodig.
2.2.7 Brussel
2.2.7.1 De Bliscappen (15e eeuw)
Beuken is erg positief in z'n opvatting dat allebei de teksten van dezelfde auteur zijn, maar durft geen naam te noemen; het blijft ‘een onbekende in het kunstcentrum dat Brussel in de vijftiende eeuw was’ (1973: 49v). Welnu: in de Eerste (2081 regels) komt ons en niet voor; in de Zevenste (1733 regels) daarentegen 2 keer, telkens met de dubbele binding aan 't en ‘gelieven’r. Per 1.000 regels dus 1.1 keer.
2.2.7.2 De Schandaleuse Spelen (1559)
Hier doet zich het merkwaardige geval voor dat de spelen zelf (totaal 1.005 regels) geen enkel voorbeeld opleveren, maar binnen 18 regels van de laatste Naprologhe (v. Eeghem, 1937: 60.2v) vinden we meteen een geval (zonder syntaktische binding overigens). Dat is het jongste brusselse citaat dat ik heb kunnen vindens.
2.2.7.3 De antwerpse spelen (1561)
Geen van de twee brusselse kamers heeft hier en ‘indien’ gebruikt.
2.2.8 Diest (1551 en 1561)
De antwerpse bundel bevat één en zonder beperkingen, maar Jan van den Berghe (= Jan van Diest) die naar Haarlem verhuisd is, geeft in het Spel van Sinnen De Wellustighe Mens uit 1551 binnen 1.190 verzen toch één geval van en zonder syntaktische beperkingenl. Je kunt je natuurlijk afvragen of iemand die after (Kruyskamp, 1950: 121.613) en (buiten rijm) legghen (116.504) schrijft, niet ietwat verhollandst is, maar en is in elk geval de normale zuidelijke tekstvorm, en op het punt van het gebruik van dít vw trokken Diest en Haarlem - dacht ik - één lijn. - Op 1.000 regels is dat dus 0,8 keer en.
In de korte klucht Hanneken Leckertant van dezelfde schrijver (Kruyskamp, 1950) is geen geval van en te vinden.
In de antwerpse spelen (1561: 363) heb ik nog 1 voorbeeld genoteerdu. Zie voor de Elckerlijc noot 7.
2.2.9 Lier ( ± 1565/6)
In Joseph, een historiaalspel van Jeronimus van der Voort (?) (Dibbets en Hummelen, 1975) uit Lier vinden we binnen 2.239 regels 1 geval met en zonder enige syntaktische beperking (0,4 op 1.000 regels)v. - In de Antwerpse Spelen is geen lierse tekst.
2.2.10 De overblijvende gegevens uit de antwerpse bundel
Bergen-op-Zoom heeft 2 zinnen met en zonder beperkingen, Zoutleeuw 1 (Endt hem niet en ontreytGa naar voetnoot9), Mechelen enkel ent v behage en Leuven weer enkel een onbeperkt voorbeeld; Vilvoorde heeft er 2, waarvan 1 En v sulcx behaechtw.
2.2.11 Hasselt (1588 en 1595)
Een hasselts rederijkershandschrift uit de 16e eeuw bevat 7 Historiael Spelen, waarvan er 2 uitgegeven zijn (Ceyssens 1907), en 3 Sinnespelen die alle 3 gepubliceerd zijn (vdDaele en v. Veerdeghem 1899). De eerste groep bevat geen enkel en ‘indien’ binnen 3.187 regels, de tweede 5; d.w.z. 3 keer en en 2 keer in (altijd in de kombinatie int ‘indien het’)x. Samen zijn het 5 gevallen op 3.972 verzen ofwel 1.3 op 1.000 regels. Er is één beleefdheidsformule onder: int u gelieft.
De teksten zijn gespeeld in 1588 en 1595 (vdDaele en v. Veerdeghem, 1899: 79 en 21). - Na de drie in's van de Bruggeling Weydts (2.1.1.1) is dit de tweede keer dat we die vorm in het zuiden tegenkomen.
2.2.12 Brouwershaven (1562)
Als enigste zeeuwse tekst heb ik de uitgave van het brouwershavense verzamelhandschrift gekozen met 10 esbatementen, dat Meertens op het stadhuis van die plaats gevonden had. In ongeveer 4500 regels was 1 geval met en (Meijling, 1946: 149.65)y, - zonder enige beperking; dat is dus 0,2 per 1.000 regels. In dit ene geval sluit Zeeland zich dus bij de zuidelijke spelling aan.
2.3 Ende enz. in het noorden
2.3.1 Haarlem
Het lag voor de hand om hier teksten te kiezen van geboren Haarlemmers (niet van Jan van de Berghe bv. (zie 2.2.8) of Karel van Mander), en dan kwam Coornhert op de eerste plaats in aanmerking. Van hem heb ik de Comedie vande Rijckeman gelezen, T'Roerspel, Abrahams Uytgangh, Der maeghdekens Schole en Comedie vande Blinde voor Jericho; samen ± 8.000 regels en op het voorlaatste na allemaal poëzie. Het ene twijfelgeval dat ik genoteerd heb, blijkt bij nader inzien geen en ‘indien’ te bevatten:
Hier is na en immers samentrekking: en wat is dit anders dan of sy inden...?
2.3.2 Amsterdam (± 1534-1657)
2.3.2.1 16e eeuw
Omdat Amsterdam zo belangrijk is voor de vorming van het ABN, moeten we veel aandacht geven aan teksten uit deze stad - net als met Brugge als stad in een reliktgebied gebeurd is.
Wat de 16e eeuw betreft heb ik in de amsterdamse tekst van de rotterdamse Spelen van Sinne van 1561 geen enkel voorbeeld van en/in ‘indien’ gevonden. Gezien de talrijke vondsten van na die tijd, moet dat een toeval zijn, en inderdaad tref je er wél één aan in een naamloos Spul van Sinnen van den Siecke Stadtaa, dat uit de jaren 1534-1564 moet stammen (Grondijs, 1917: XXXV). De gebruikte vorm is dan al in, en dat zal bijna altijd zo blijven.
De tekst beslaat 1574 regels; we hebben dus 0,6 gevallen per 1.000 regels.
2.3.2.2 Hooft: 1613
In de twee delen Gedichten van P.C. Hooft (Stoett, 1899a en 1900) komt op 771 bladzijs precies één enkel (onbeperkt) geval voor van in ‘indien’, nl. in de Geraert van Velsen van 1613bb, dat is 0,05 per 1.000 regels. Hooft drukt ‘indien’ uit met waert sake dat, of, indien of met de voorw. wijs (dacht hij), resp. in Stoett 1900: o.a. 120.563, 153.21, 147.281 en 179.916.
Gaat het om een enkel in dat bij de proefkorrektie onbedoeld is blijven staan? Me dunkt van niet: je vindt het in de drukken van Amsterdam (1613:
D3r), Utrecht (1649: C4r) en Amsterdam (1681: 27). Daarentegen staat er zoo in Amsterdam (1644: 26).
2.3.2.3 Bredero: 1617
Dat Bredero en/in nergens in z'n kluchten gebruikt (Daan, 1971), was te verwachten; dat het in één lied voorkomt, verrast evenmin, maar dat het in z'n ernstige toneel nergens aangetroffen wordt behalve in z'n Moortje, en daar dan liefst 4 keer, is merkwaardig (Stoett, 1899: 117)cc. Heeft ie het in de geschreven tekst van ander ernstig toneel wel gebruikt, maar heeft hijzelf of de zetter het daar weer geschrapt? Het is onachterhaalbaar.
Ook van het nevensch. vw gebruikt ie nogal es z'n taalvorm in, en dus is het niet vreemd dat we eenzelfde afwisseling aantreffen bij ‘indien’: en in het Liedtboek, in Moortje 3 keer in (daarvan 2 keer int ‘indien het’) en 1 keer en. - Van die 5 keer is er maar één verbinding met believen: int u belieft.
2.3.2.4 Colevelt (1628 en 1634)
Ik weet niet waarom Colevelt zo onverstandig geweest is om met z'n Droef-Eindend-Spel Tusschen Graef Floris, en Gerrit van Velsen van 1628 met Hooft te willen konkurreren, maar we danken er in elk geval 3 voorbeelden aan met in ‘indien’ (2 met in + 't)dd. Het heeft ruim 2.300 regels.
In z'n Hartoginne van Savoyen dat op 9 april 1634 op de amsterdamse schouwburg gespeeld is, vinden we 1 geval op 3.100 regels: Int u ghevalt. In totaal krijgen we dus 4 gevallen op ongeveer 5.400 regels, ofwel 0,7 per 1.000 regels.
2.3.2.5 v. Swol (1630/1637/1639)
Van de drie bekende gedrúkte toneelstukken van v. Swol heb ik er twee gelezen: Margrietje is in 1630 gespeeld en in 1639 uitgegeven, en bevat binnen ± 1.700 regels 4 gevallen met in ‘indien’, waarvan er 2 gevolgd worden door 't, en 1 bovendien door believen: in 't jou believen is.
Het naamloos gepubliceerde Constantinus: Aen Me Iuffr. Anna Roemers, In Sprockel. 1630 is in 1637 uitgegeven, en bevat binnen ± 1.730 regels 2 gevallen met in (1 door 't gevolgd)ee. Gemiddeld is dat dus 1,7 per 1.000 regels.Ga naar voetnoot10
2.3.2.6 Tengnagel (1640)
In z'n verzamelde werk ± 13.000 regels (zonder de paskwillen) vind ik precies 1 geval van inff, dat is dus 0,7 per 1.000 regels. Het staat in Aemsterdamsche Lindebladen, en is syntaktisch niet beperkt. Die tekst is zoals de meeste van Tengnagel, heel licht ABHollands gekleurd: je 219.221, aêrs, noch aêrs (Oversteegen 1969: 240.692), zeeper (241.730) enz.
2.3.2.7 Six van Chandelier (1657)
Voorlopig is Six voor het hele noorden ongeveer de hekkesluiter. Zijn werk bevat op ongeveer 19.000 regels 5 gevallengg, ofwel 0,3 op 1.000 regels. In 3 gevallen volgt er 't op en, in geen enkel geval believen/gelieven.
2.3.2.8 Samenvatting voor amsterdamse taal en tekst
1. De ekstreem lage frekwentie van onbeperkt in ‘indien’ bij Hooft en Tengnagel (resp. 0,05 en 0,07 per 1.000 regels), blijft een verschijnsel dat om kommentaar vraagt. Waarom heeft met name Hooft als liefhebber van deftige oudhollandse woorden, dat in niet vaker gebruikt? Ik weet het niet.
2. Van de twee versteningsprocessen waar we op gewezen hebben, is binnen onze 23 amsterdamse citaten, dat met 't volop aan de gang: bij Colevelt (1628) in 3 van de 4 gevallen, bij v. Swol (1630) in 2 van de 5, en bij Six (uiterlijk 1657) in 2 van de 5. In totaal gaat het om 10 van de 23 gevallen, ofwel om 43%. Daarentegen zijn er van die 10 maar 3 die tegelijk ook een verbinding met ‘believen’ enz. hebben. Dat tweede proces lijkt hier dus nauwelijks begonnen.
3. In tegenstelling tot het ‘rustige’ Vlaanderen met heel weinig bevolkingsmenging moet die laatste faktor dus in Amsterdam het lang niet afgelopen ondergangsproces erg versneld hebben. Dat in tekst zal wel ongeveer in 1640-1650 voltooid geweest zijn.
De Antwerps sprekenden die het amsterdamse toneel ons tussen 1610 en 1620 nog als een alledaags verschijnsel realistisch laat horen, zijn in 1650 vrijwel verdwenen: de nieuwe generatie heeft alle komponenten min of meer verwerkt in een eenheidstaal (het ABH) waarin ook een groot aantal ‘echte’ amsterdamse woorden en vormen van het voorgeslacht vrijwel verdwenen zijn: kraft/zaft/efter enz., dikbuikte/korthielde enz. Ook een paar andere dingen worden dan ouderwets: het ontkennende en verdwijnt grotendeels binnen amsterdamse teksten, zo ook ik klam/zwam, jaak/neenk enz. Ons in/en gaat in deze stroom mee.
2.3.3 Hoorn: Velius (1617)
Het WNT citeert uit Velius (1617: 132) een zin met in ‘indien’, gevolgd door thh. Het betreft hier een prozakroniek in niet te plechtige stijl. Ik heb het hele boek gelezen en geen tweede geval gevonden.
2.3.4 Delfland: Huygens (1672)
Het WNT geeft 1 citaat uit Huygens, nl. uit Hofwijck, maar de aangegeven plaats klopt niet: Worp 1.362 moet zijn Worp 4: 312.1827ii. Ook hier volgt 't op in. Waarschijnlijk is dit ook de enigste plaats uit Huygens z'n hele werk.
Om verschillende redenen is die plaats erg belangrijk. Allereerst vanwege het hele late jaar: Six z'n (verzamelde) Poësy is natuurlijk grotendeels vroeger geschreven als uitgegeven (1657). Maar daarnaast ook vanwege het licht dialektisch gekleurde ABHollands waarbinnen het voorkomt, - iets sterker als het citaat uit Tengnagel (2.3.2.6). Het is inderdaad een objektieve taalwaarneming, zoals we die met name ook uit de Trijntje Cornelis kennen (en hoort dus eigenlijk onder 3 tuis). Een rijke maar boerse vrijer en vrijster praten met mekaar, en gebruiken o.a. ongs, ewent ‘gewend’, men ‘mijn’ enz. Wat in teksten al vrijwel onmogelijk was, en misschien in het stadse ABHollands nog bestond, leeft in elk geval bij de boeren voort, nog altijd als net woord.
2.3.5 Rijnsburg (1561)
Ruim een eeuw terug: in de Spelen van Sinnen [...] Ghespeelt ende verthoont [...] binnen die Stede van Rotterdam [...] (Antwerpen 1564) heb ik alle teksten doorgenomen (ook die van de bijgebonden Refereijnen die niks opleveren). Noordwijk, Gouda, Rijnsburg, Haarlem (de oude en de jonge kamer), Leiden, Schiedam en Amsterdam hebben meegedaan, maar binnen ongeveer 11.000 regels heb ik enkel 3 gevallen gevondenjj, waarvan 2 rijnsburgse: 1 keer en en 1 keer in, geen van tweeën gevolgd door 't of door believen/gelieven.
2.3.6 Gouda (1561)
Dezelfde bundel bevat 1 gouds geval: in zonder 't enz.kk We krijgen dus voor de hele bundel gemiddeld 0,3 per 1.000 regels.
2.4 De spreiding van en/in in woordenboeken
Aan de uiterste zeldzaamheid van en/in in teksten beantwoordt die in woordenboeken. Voor zover ik zie, komt de vorm en ‘indien’ daar helemaal niet in voor; van in heb ik één vindplaats in het zuiden, en een familie van
vindplaatsen in het noorden. Spanoghe en Vercoullie (1902: 83) geven ‘Si, ist dat; indien, in, (Si id facis, indien, in, gij dat doet;)’. Maar onder modò vinden we alleen ‘in dien’ (Idem, 1892: 259). Het boek heet wel Synonymia Latino-Teutonica ex Etymologico C. Kiliani deprompta, maar in/en zijn noch in Kiliaan z'n Etymologicum terug te vinden, noch in z'n Dictionarium tetraglottum noch in de Thesaurus van Plantijn (resp. Claes 1972a: 110 en 210, Kiliaan 1562: 196ro en 280vo en Claes 1972: N2vo en Z2vo). Claes zegt van het werk van Spanoghe dat het ‘zeer waarschijnlijk niet’ op Kiliaan berust (1977: 214). Waar Spanoghe dat in dan wél gevonden heeft, blijft voorlopig een raadsel.
Heeft de Fries Mellema er wat mee te maken? Immers: die verbleef een tijd in Antwerpen en was misschien Kiliaan ‘behulpzaam... voor de friesche woorden, die in dit standaardwerk voorkomen’ (Wumkes, 1937: 604). Mellema (1587:..., uitgegeven in Rotterdam) heeft: ‘In, in dien. Si, En cas. In hy dat doet. S'il fait cela’. Ook de herdruk van 1618 geeft in, maar z'n Frans-Vlaamse deel zwijgt erover (Mellema, 1591). Franstaligen konden het misschien beter maar niet leren, maar als ze het tegenkwamen in een nederlandse tekst, moesten ze het wél kunnen begrijpen.
Casparus vanden Ende (1654) variëert maar heel licht in z'n bewerking van Mellema: ‘In, Indien. Si, En, cas. Indien hy dat doet, S'il fait cela.’ Ook in zijn deel F-N (1656: F4vo en Rr2ro) negeert ie in onder Si en Cas.
D'Arsy (1643) is eveneens ‘slechts een bewerking van Mellema’ (de Tollenaere, 1977: 221). Hij geeft letterlijk dezelfde tekst. Hexham (1647) heeft voor het Ned.-Eng. deel Mellema als legger gebruikt (de Tollenaere, 1977: 223), en ook hij heeft: ‘In, ofte Indien. In case, If, of If so be. In hy dat doet, If he doe that.’ Ook bij hem ontbreekt in bij de vertaling van If, maar daar had ie dan ook een andere legger gebruikt (de Tollenaere 223). (En ‘indien’ vinden we in geen enkel van die werken.)
In latere woordenboeken hoeven we nauwelijks meer te zoeken: Winschooten (1684), Marin (1710), Halma (1710), Séwel (1727) enz. zwijgen erover. In sterft in tekst en woordenboek ongeveer in dezelfde tijd (1650-1660), en dat het nog een kort woordenboekbestaan gekend heeft, is behalve aan Mellema maar aan één ander te danken geweest: de onbekende bron van in bij Spanoghe.
3 Taalwaarnemingen
3.1 Willems (± 1885)
Willems heeft in z'n uiterst belangrijke enquête van ± 1885 ook aan en enz. gedacht: ongeveer op bladzij 50 vraagt ie de vertaling van een reeks synoniemen ‘indien (si), an, in, indie, veurda, zoo, als, ols, of’. Waarschijnlijk hebben sommige invullers gedacht: die man vraagt hier een vertaling van een stel losse woordvormen. (Onduidelijk is wel of bv. ook een vertaling van het bw indie(n) welkom is.) Eén inzender heeft overigens in (dans) geschreven. Tenslotte zijn een paar antwoorden moeilijk te lezen.
Ondanks al die voorbehouden meen ik toch dat het resultaat (kaart 2) globaal betrouwbaar is: het gebied waar ons vw bekend is, komt in hoofdzaak overeen met dat waarbinnen tekstgegevens van vóór 1640 het laten zien (kaart 1). Die schrijvers mogen dan misschien een taalvorm in door een tekstvorm en vervangen hebben, dat is nu bijkomstig.
Een paar invullers schrijven in(dien) (bv. voor K 353, Tessenderlo). Dat lijkt erop te wijzen dat ook hier mensen volksetymologisch verband gelegd hebben tussen in en indien, en het eerste als een soort afkorting van het laatste beschouwd hebben. Misschien heeft indien het uitsterven van in nog een tijdje tegengehouden, - altans in het gebied waar het taal geweest is, en dat is moeilijk te bepalen omdat overal tekstinvloed aanwezig geweest kan zijn.Ga naar voetnoot11
Erg vreemd is wél dat het kerngebied (West- en Frans-Vlaanderen) op deze kaart geen enkel gegeven vermeldt. Voor het laatstgenoemde klopt dat helemaal niet met de RND-gegevens van kaart 3, voor het eerstgenoemde lijkt dat in tegenstelling met wat drie Westvlamingen in precies dezelfde tijd waargenomen hebben.
3.2 De Bo, Gezelle en Vercoullie
In 1.2.1 heb ik de vormen besproken die ze opgetekend hebben. Hier moet ik daaraan toevoegen dat de helft van alle voorbeelden van de Bo en Gezelle
(Vercoullie geeft er geen) de dubbele binding met 't en met ‘believen’/ ‘gelieven’ bevat die de eindfase van an/en/in lijkt in te luiden.
3.3 De RND (Pée 1946; opnames ± 1939)
In de RND komt geen enkele bijzin met indien voor; wel luidt zin 1:
als de kippen een sperwer zien, zijn ze bang (‘wanneer’)
In Frans-Vlaanderen heeft Pée de zinnen in het Frans voorgezegd; hij moet dus quand en niet si gebruikt hebben. Zo is het eigenlijk een wonder dat daar nog een aantal zinnen met en te voorschijn gekomen zijn. Op kaart 3 staan ze afgebeeld, maar het ligt voor de hand dat er bij si resp. ‘indien’ een groter gebied zichtbaar geworden was, deels ook nog binnen West-Vlaanderen. De heer C. Moeyaert noemt en nog voor Langemark (N 69), ruim een halve
eeuw na Pée z'n waarnemingen. Overigens zijn de meeste andere pogingen om en nog binnen België te vinden, vruchteloos geweest. Kollega Leys schrijft me dat ie iemand uit Reningelst ontmoet heeft, die hem van en verzekerde ‘dat het typisch is voor zijn buurdorp Westouter’ (N 115) (brief van 10-12-91).
Nu waren vervoegde verbindingswoorden (betr. woorden, vw's en ja) ook in het oude wvl overvloedig aanwezig, maar al bij Pée (1946) is de ontbinding van het systeem waar te nemen. Enkele voorbeelden zijn:
entwien da se kent | ‘iemand die ze kent’ | |||
entwien dã ze kennen | ‘iemand die ze kennen’ | |||
os se komt | ‘als ze komt’ | | | komt ze? jaos | ‘ja ze’ (ev) |
õ ze kommen | ‘als ze komen’ | | | kommen ze? jãõs | ‘ja ze’ (mv) |
Er bestaat een uitgebreide hoeveelheid literatuur over dat verschijnsel. In oudere téksten komt het overigens maar zelden te voorschijn (Weijnen, 1971: 35v).
De vraag is nu of dat oude vw en/in enz. niet vervoegd is. De scherpe opmerkingsgave van Pée en Moeyaert heeft drie varianten van het systeem aan het licht gebracht.
1. In één van Pée z'n opnames van zin 1 van de RND (N 95: Noordpene) vinden we [En] met een staand streepje onder de n. Dat betekent zo veel als ‘lettergreepvormende n’ (Pée, 1946: XCI). In feite is het dus een lange medeklinker. Het ond. (de hennen) is inderdaad mv. Maar waarom hebben de andere 13 plaatsen dan een gewone n?
2. Dat raadsel heeft de waardevolle waarneming van Moeyaert opgelost: hij geeft in een brief van 19-10-91 de volledige vervoeging. Overal waar de pv's een n-uitgang kennen (1e p ev, 1e en 3e p mv) verschijnt en ‘indien’, in de 3e p ev krijgen we et, en in alle andere gevallen e zonder uitgang, - net als bij de pv, gevolgd door je enz.: kom je enz. De gegevens komen uit Arneke (N 55),Ga naar voetnoot12 Lederzele (b 19) en Zermezele (N 93). Die uit de voorlaatste plaats zien er als volgt uit:
ɛ̃ŋ 'k 't wete, 'k zoen 't zegge (‘als ik het weet, zou ik het zeggen’)
ejje 't wit, je zoet 't zegge
et 'n 't wit, je zoe 't zegge
em 't wete, me zoen 't zegge
e 't julder wit, je zoet 't zegge
ɛ̃n ze 't weteGa naar voetnoot13
Nu is het raadsel van Pée z'n unieke [ɛn:] opgelost. Het oude nevensch. vw en enz. is door twee reïnterpretaties opgenomen in de groep van vervoegde vw's:
1. het ongelede en is gereïnterpreteerd als vorm enkel voor je, hij, ze (ev) en 't, en heeft een [n]-uitgang [ɛn:] gekregen voor ik, we en ze (mv) (ik geef de ABN-vormen);
2. het is gereïnterpreteerd als geleed woord, waarbinnen de /n/ enkel voor ik, we en ze (mv) als uitgang mogelijk is; er is een nieuwe vorm /ɛ/ ontstaan voor je, jullie en gij en een vorm /ɛt/ enkel voor de derde pers. ev.
Omdat vervoegde vw's een sterk verspreid verschijnsel zijn, ligt het voor de hand dat ook de vervoeging van en/in tot ver buiten Frans-Vlaanderen bekend geweest moet zijn, - met de uitgangen dus van de pv vóór het ond.
4 Konfrontatie van taal- en tekstfeiten: foneemparallel tussen onder- en nevensch. vw's
Vast staat dat neven- en onderschikkend vw oorspronkelijk dezelfde vorm gehad moeten hebben: an/en/in, ant/ent/int, anne/enne/inne of ande/ende/ inde. Een eerste verstoring van de gelijkheid is de vervoeging geweest van het ondersch. vw.
Daarbij is de klinker waarschijnlijk nergens aangetast. Die komt nu aan de orde.
a. Ande/anne/ant/an. Geen van die vormen is als neven- of ondersch. vw na 1200 in tekst gevonden. De taalwaarnemingen voor het ondersch. an (de Bo, Vercoullie en Gezelle: 1.2.1, 1) wijzen op een nog goed bekend en lokaliseerbaar woord (NW-Vlaanderen en één plaats bij Kortrijk: Dentergem (O 2)). Maar alleen Gezelle heeft bovendien het nevensch. an nog gehoord: in Kortrijk (N 141). Blijkbaar was dat toen al bijna uitgestorven. De oorzaak van dat verschil moet de veel sterkere tekstinvloed van het
nevensch. en geweest zijn: z'n hele grote frekwentie, in vergelijking met die van het ondersch.
b. Inde/inne/int/in. Van het nevensch. in weten we dat het voorkwam in Friesland, Holland, Utrecht, Zeeland en Oost-Vlaanderen (Paardekooper, te verschijnen). In de kluchten waren nevensch. inne en in bv. heel normaal. Taalwaarnemingen van ondersch. in komen uit Holland (bijna alle bronnen), Brabant, Limburg en Vlaanderen. Nu is er in West-Vlaanderen een grote diskrepantie tussen het ondersch. /In/ dat in het centrum van de provincie (toch eind 19e eeuw) almachtig was, en het totaal ontbreken van nevensch. /In/, zeker in die tijd. Zouden de Bo, Vercoullie en vooral Gezelle die wél an hoorde, doof gebleven zijn voor zo'n nevensch. /In/?
De verklaring onder punt 1 voor an, gaat voor /In/ niet op: waarom zou tekstinvloed van het frekwente nevensch. vw en juist in West-Vlaanderen zoveel intenser geweest zijn als in Oost-Vlaanderen en in Holland, waar nevensch. /In/ nog tot in de 20e eeuw is blijven bestaan (Paardekooper, te verschijnen)?
c. Ende/enne/ent/en. In Frans-Vlaanderen en in een aangrenzend strookje West-Vlaanderen zijn de klinkers van neven- en ondersch. en gelijk gebleven. Dat gebied zal vroeger wel een wat grotere strook van West-Vlaanderen omvat hebben, en ondanks de steun van de tekstvorm en(de)Ga naar voetnoot14 wel wat aan /In/ prijs hebben moeten geven.
Konklusie: al is de klinkergelijkheid van neven- en ondersch. vw in het grootste deel van het onderzochte gebied bewaard, en al is de vroegere verandering van het nevensch. /αn/ in /ɛn/ door de hoge frekwentie van dat vw verklaard, de problemen m.b.t. het klankverschil tussen wvl nevensch. /ɛn/ en ondersch. /In/ blijven onverklaard.
5 Een engelse parallel
5.1 Voor 1500
Grant (z.j.: 56) konstateert: ‘An, conditional, is freq. in O[ld] S[cottish] from the 14th cent.’,Ga naar voetnoot15 maar in het korpus laatmiddeleeuwse (1350-1450) ambtelijke en literaire engelse teksten is and ‘indien’ ‘recorded only sporadically’
(McIntosh, Samuels en Benskin, 1986: 3 en 554): er zijn 18 gevallen (idem, 1986a: 147 t/m 152). Zie kaart 4. De vorm is altijd and op één an na.
Het geciteerde werk is een grote atlas, die geen citaten geeft; enkel de spreiding van de vorm is eruit op te maken. Twee citaten uit de OED (1989: 424) uit deze periode (allebei met een 2e p. met will) voeg ik hieraan toe:
1300: | And thou will my counseil tro |
±1386: | and ye will ye can (vgl. vooral ook 1989: 450) |
5.2 Na 1500
Diezelfde OED merkt over and ‘if’ op: ‘In this sense an, an', is rare bef. 1600, when it appears occasionally in the dramatists, esp. before it, as an' 't please you, an' 't were, etc. [...] Modern writers have made a conventional distinction between [...] an' for “and”, L. et, being dialectical or illiterate, but an' or an for “and”, L. si, archaic or even literary’ (1989: 424).
De overige citaten luiden:
1542: | An nede shall compell a man to slepe |
1588: | an 't shall please you |
an if you grow so nice | |
1687: | An 't please your highness |
1749: | If an she be a rebel |
1775: | An' we've any luck |
1817: | But an if this will not do |
1821: | An' please your Reverence |
1859: | But an it please thee not |
Twee citaten geven een kontaminatie met if: if an komt 1 keer voor, en an if 2 keer. Het laatste moet het frekwentst geweest zijn: het heeft de vorm nif laten ontstaan ‘in southwestern dial, for an if’ (OED X: 399). Het spreekt vanzelf dat de nif-plaatsen vroeger an gehad hebben.
Binnen dit groepje citaten is de frekwentie van verbindingen met (i)t inderdaad hoog (62,5%), - net als die met please dat vaak (i)t veroorzaakt (50%). Maar het gaat om kleine aantallen.
5.2.1 Shakespeare
Als we de twee citaten van Shakespeare - die van 1588 - via Franz (1939: 444) met 6 uitbreiden, zijn er bij die 8 an's nog maar 3 met an (i)t please en één met 't zonder please. Bij Shakespeare lijkt er dus absoluut geen stereotypering opgetreden te zijn, in zekere zin in tegenstelling tot Franz z'n konklusie dat an in die tijd ‘bereits nicht mehr ganz lebenskräftig war’ (1939: 443).Ga naar voetnoot16
5.3 Aanvullende gegevens van Wright
Wright (1898: 51) noemt maar liefst 14 graafschappen waarbinnen ‘[an, ɛn]’ voorkomt. In 28 citaten tussen 1656 en 1895 (waarvan 5 met de betekenis ‘alstublieft’, en 1 keer an (it please God)) blijkt nog altijd een ruime spreiding in het Schots, en een grote levenskracht. Van nif vinden we in deel 4 nog es 4 citaten, zonder één binding met it of met please enz. (1903: 267); ook dat wijst niet op uitsterven.
5.4 Vergelijking met het Nederlands
1. De tekstsoortbeperking laat geen volledige vergelijking toe doordat ons engelse onderzoek enkel oppervlakkig kon zijn. Toch is duidelijk dat de laatmiddeleeuwse gegevens uit 5.1 ook ambtelijke teksten bevatten, in tegen-
stelling tot de 13e-eeuwse mnl uit het CG waartoe we ons moesten beperken.
2. De betekenisbeperking tot ‘indien’ is zelfs bij Shakespeare (zie noot 16) - dus in de 16e eeuw - nog niet voltrokken. In het Nederlands vinden we hem voor het eerst bij Everaert, eveneens in de 16e eeuw (2.2.1.4). Dat lijkt tot nader aankondiging een parallel tussen de twee talen.
3. De hoge waardering van an die zelfs geleid heeft tot het gebruik ervan als archaïsme in het Engels, korrespondeert eveneens volledig met die in het Nederlands. Het gebruik in beleefdheidsformules (meestal met konjunktief) hangt daarmee natuurlijk sterk samen: an 't please you en entjeblief moeten plechtiger geklonken hebben als if it please you en asjeblief.
Het beperkte karakter van ons engelse onderzoek verhindert konklusies over begin, snelheid en lokalisering van het uitstervingsproces, via stereotypering in beleefdheidsformules. In geen geval is uitgesloten dat er ook hier een overeenkomst bestaat met het proces binnen het nederlandse taalgebied.
4. De vormgelijkheid tussen het onderschikkende en het nevenschikkende vw is in de twee talen bijna overal aanwezig. - De engelse kompromisvorm met if (nif) kon in het Nederlands niet ontstaan, waarschijnlijk doordat het nederlandse of ‘indien’ niet de enigste krachtige konkurrent was van en/in ‘indien’ (zie 1.2.2.1).
Slotkonklusie: het Engels vertoont bijna dezelfde ontwikkeling (ontstaan, waardering en ondergang) als het Nederlands.
6 Een duitse parallel
Ook hier moeten alle zinnen met und + voor-pv buiten beschouwing blijven, met name als die meteen op een weglaatbaar und volgt: Behaegel (1928: 309) geeft voorbeelden. We krijgen dan immers gewoon een voorw. wijs of een sterk verwant type.
Bijzinnen met het onmisbare und (Behaegel 312) zijn wél het gezochte type. De voorbeelden daar komen niet verder als het Middelhoogduits, en laten als betekenis van und ‘tijd’, ‘voorwaarde’, ‘oorzaak’ en ‘toegeving’ zien.Ga naar voetnoot17 Die vinden we (op ‘oorzaak’ na) terug in het mnl: resp. punt 4, 3 en 5 van 1.2.2 (Mnl W).
Binnen het Nederduits heb ik geen pendant kunnen vinden.
- voetnoot*
- Dr. N. Bakker, dr. K. Bostoen, dr. R. Bremmer, dr. F. Claes, drs. D. Geirnaert, dr. W. Hummelen, dr. O. Leys, C. Moeyaert en dr. W. Pijnenburg bedank ik voor inlichtingen. Met dank aan dr. J.B. Berns en drs. A. Goeman voor de kaarten.
- voetnoot1
- Dat geldt natuurlijk ook voor het WNT-citaat (3.4109):
en krielde het er ook van Engelen op! (Leev. 1.271)
Het valt bovendien nog uit de toon doordat het uit 1784 stamt, d.w.z. bijna anderhalve eeuw na het laatste tekstcitaat van en/in + achter-pv, en tenslotte nog door z'n aparte betekenis ‘al’. Stoett (1923: § 303) onderscheidt ten onrechte deze types met voor-pv (‘ook al’) niet van die met achter-pv. - Citaatkursiveringen zijn van mij.
- voetnoot2
- Die berust bij het WNT.
- voetnoot3
- Eén niet; terwille van het rijm:
Tvi loech sarra daer soe stoet.
Bacter dore ende soe verstoet (kurs. van mij)
Dat soe kint sal draghen (VNMW, 1990: 98.2.3.2.6)
- voetnoot4
- De hoger wordende frekwentie van en en de lagere van ende hangen samen met een soortgelijk proces bij het nevensch. ende/en.
- voetnoot5
- Natuurlijk niet met de t van een ond., maar met die van [Ində].
- voetnoot6
- Voor ons onderzoek is bijkomstig dat het auteurschap van Anna Bijns soms twijfelachtig is.
- voetnoot7
- Onze Elckerlijc heeft er evenmin een; bedrieglijk is weer:
Noch bid ic, en hadt u niet verdroten,
Doet mi uut gheleye, maect mi moet (v. Elslander, [1985]: 18.260v)
En is hier immers het ontkennende woord vóór de pv (voor-pv) dat niet vergezelt. We hebben dus een voorw. wijs.
- voetnoot8
- Eventueel zelfs 11: zie 1.1, 2.
- voetnoot9
- D.w.z. ‘in het ongerede brengt’. Het woord staat niet in het WNT en nauwelijks in het Mnl W, dat de genoemde betekenis uit Kiliaan heeft.
- voetnoot10
- Van Swol is blijkens z'n teksten een begaafde en intrigerende persoonlijkheid. Grote aandacht verdienen z'n merkwaardig-neologistische taalgebruik en z'n poëtische gaven - met name in Margrietje waar ie op sommige plaatsen m.i. het peil van Hooft benadert.
- voetnoot11
- Van belang is dat drie plaatsen in de ankête-Willems vormen geven die overeenkomen met een of meer mnl tekstvormen: zo heeft Werchter (P 26) o.a. est sake, Kortrijk (N 141) est dat en est zake dat, en Ruddervoorde (H 72) indien dat.
- voetnoot12
- Naast een eveneens vervoegd zo:
zo'n ze 't weten ‘indien ze het weten’
Zo ‘indien’ is in tekst ‘waarschijnlijk pas opgekomen [...] in de 16e eeuw’ (v. Es, 1953: 118).
- voetnoot13
- Lederzele ligt in het gebied van de ‘n-eters’ waar ww-vormen op [ən] geen [n] meer hebben, maar het vw is konservatiever geweest, en heeft de [n] bewaard. - Arneke (N 55) en Lederzele (b 19) hadden bij Pée geen [ɛn], maar [ɔn] enz.; het en-gebied in Frans-Vlaanderen is dus groter als z'n gegevens laten vermoeden.
- voetnoot14
- Verdam heeft nergens een andere letter aangetroffen (ende, end, enn, en: Mnl W 2.636). Voor het VMNW geldt hetzelfde. Op dat punt bestond dus blijkbaar al in de 13e eeuw een teksteenheid.
- voetnoot15
- Dr. Bremmer wijst me erop dat an(d) ‘als’ ook al voor 1300 voorkomt (MED 1.268). Hij verwijst verder nog naar Visser 1963-66: § 880 en 890.
- voetnoot16
- Van belang is z'n opmerking dat an af en toe ‘zelfs als’ betekent (443). Die betekenis komt overeen met ‘(zelfs) al’ uit het mnl (1.2.2).
- voetnoot17
- Het voorbeeld uit Erec 7028 unt si wurden... lijkt een vergissing: wurden is een voor-pv.