Taal en Tongval. Jaargang 44
(1992)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Carolien Oosterlinck
|
- | In welke mate wordt de onderzochte dialectsituatie bepaald door een aantal achtergrondkenmerken van de sprekers (nl. leeftijd, opleiding, sekse, taal van de ouders, schoolverleden, taal van de partner)? |
- | Wat is het verband tussen het feitelijke taalgebruik van de huidige Wondelgemnaars en hun houding ten opzichte van het Wondelgems (en de achteruitgang ervan), het Gents en het A.N.? |
In wat volgt zal ik proberen een samenvattend overzicht te geven van deze drie hoofdaspecten van mijn variatie-onderzoek. Daarbij zal ik telkens eerst ingaan op de gevolgde methode, om dan vervolgens de belangrijkste onderzoeksresultaten op een rijtje te zetten.
1 Vergentsing
1.1 Methode
Een eerste vereiste om het fonologische authenticiteitsverlies van het Wondelgems te kunnen meten en de uiteindelijke rol van het Gents daarbij te kunnen achterhalen, was dat ik over de nodige kennis moest beschikken van het klanksysteem van beide dialecten. Wat het Gents betreft, heb ik hiervoor uitvoerig gebruik kunnen maken van de studie over het Gentse klankpatroon van J. Taeldeman (1985). Over het Wondelgems bestond er echter nog geen fonologische studie. Daarom en omdat dit dialect binnen afzienbare tijd wellicht volledig verdwenen zal zijn, heb ik besloten het eerste deel van mijn verhandeling te wijden aan een systematische beschrijving van het klankpatroon van het ‘oude’ Wondelgems.
Op die manier kon ik voor het variatie-onderzoek in het tweede deel van mijn verhandeling een reeks van 10 fonologische kenmerken selecteren met een variabele realisatie [+ Wondelgems] / [- Wondelgems] (- [+ Gents] en eventueel ook [+ A.N.]). Onderstaande lijst biedt een kort overzicht van deze kenmerken:
A. Vocalisme | ||||
(1) | De Wondelgemse korte à halflange centrerende diftongen [i(.)ᵊ] (< Wgm. ai) en [y(.)ᵊ] (< Wgm. au) worden in het Gents gerealiseerd als lange monoftongen, nl. [i:] en [y:]. | |||
Wondelgems | Gents | |||
cf. | breed: | - [bri(.)ᵊt] | - [bʀi:t] | |
brood: | - [bry(.)ᵊ] | - [bʀy:t] | ||
(2) | Wondelgemse [ɛ˔(.)] (< Wgm. î) en [œ˔(.)] (< Wgm. û) komen als realisaties van de diftongen ij en ui in het Gents overeen met respectievelijk [a:] en [ɑ˔.ᵊ]. |
Wondelgems | Gents | |||
cf. | ijs: | - [ɛ˔(.)s] | - [a:s] | |
huis: | - [œ˔(.)s] | - [ɑ˔.ᵊs] | ||
(3) | In het Wondelgems verschijnen lange vocalen enkel in bepaalde omgevingen als allofonen van een dieperliggend kort à halflang vocaalfoneem. Zo krijgen we in het Wondelgems enkel rekking van de vocalen: - vóór een ‘achteraf’ wegvallende /γ_/, / j /, / w /, / ŋ / en / n /; - vóór [v] en [z]. | |||
Het Gents daarentegen kent een ongeconditioneerde vocaalrekking. | ||||
Wondelgems | Gents | |||
cf. | leggen: | - [lǣ̂:n] | - [læ˔:γə] | |
reis: | - [ræ:zə] | - [ʀa:zə] | ||
vijf: | - [vɛ˔:və] | - [va:və] | ||
maar: wit: | - [wɪ(.)ᵊt] | - [wɪ:t] | ||
put: | - [pʌ(.)ᵊt] | - [pʌ:t] | ||
(4) | De Wondelgemse fonemen/ʊ(.)/(<oorspr. korte ŏ) en /oc/+(.)/(<gerekte ō) vallen in het Gents samen in één /o/-foneem, waarvan de realisaties een complementaire distributie hebben: | |||
- [o˕:] vóór alveolaire consonanten en vóór [R]; | ||||
- [oc/+.u] vóór niet-alveolaire consonanten. | ||||
Wondelgems | Gents | |||
cf. | pot: | - [pʊ(.)t] | - [po˕:t] | |
kop: | - [kʊ(.)p] | - [koc/+(.)up] | ||
woord: | - [woc/+(.)rt] | - [wo˕:ʀt] | ||
koken: | - [koc/+gŋ] | - [koc/+.ukə] | ||
B. | Consonantisme | |||
(1) | In het Wondelgems worden / p/,/ t/en/k / tussen een gekleurde vocaal en een sjwa en tussen een gekleurde vocaal en een sonantische consonant systematisch gerealiseerd als [b], [d] en [g]. | |||
Het Gents kent deze ‘intervocalische tenuïsverschuiving’ (zie Pée-Taeldeman 1970) niet. | ||||
Wondelgems | Gents | |||
cf. | heup: | - [ø(.)bə] | - [ʌ.ypə] | |
kat: | - [kɑ(.)də] | - [kɑ_:tə] | ||
slak: | - [slæ(.)gə] | - [slæ˔:kə] | ||
lepel: | - [le(.)blə] | - [lɪ.ⁱpo˕ł] |
zetten: | - [zædn̩] | - [zæ˔:tə] | ||
‘kieken’: (=kip): | - [kigŋ] | - [ke˔.ⁱkə] | ||
(2) | In het Gents valt eind-n na sjwa vóór een pauze en vóór een (grens +) consonant (behalve t, d en b) systematisch weg. Het Wondelgems daarentegen heeft in die omgevingen altijd een nasaal. | |||
Wondelgems | Gents | |||
cf. leggen: | - [læ̃̂:n] | - [læ˔:ɣə] | ||
lopen: | - [lyᵊbm̩] | - [ly:pə] | ||
koken: | - [koc/+gŋ] | - [koc/+ukə] | ||
komen: | - [kʊ̃(.)m̩:] | - [koc/+.umə] | ||
zitten schrijven: | - [zɪᵊdn̩sxrɛ˔:vn̩] | - [zɪ:təsxʀa:və] | ||
(3) | In het Wondelgems komt normaal enkel de alveolaire [r] voor; in het Gents enkel de uvulaire [R] (in het A.N. komen beide realisaties voor). | |||
Wondelgems | Gents | |||
cf. breed | - [bri(.)ət] | - [bʀi:t] | ||
brood: | - [bry(.)ᵊt] | - [bʀy:t] | ||
(4) | In het Wondelgems valt - ɣ_ - tussen een gekleurde vocaal en een sjwa weg (+ rekking, realisatie met twee krachttoppen en (als - ɣ_ - vóór - / ən / stond) lichte nasalering van de voorafgaande vocaal). Gentse - ɣ - daarentegen valt niet weg in intervocalische positie (zie Taeldeman 1985). | |||
Wondelgems | Gents | |||
cf. leggen: | - [læ:̃̂] | - [læ˔:ɣə] | ||
oog: | - [ŷ:ᵊ] | - [y:ɣə] | ||
(5) | Ook de intervocalische - ŋ - valt in het Wondelgems doorgaans weg (+ rekking, realisatie met twee krachttoppen en (als - ŋ - vóór - / ən / stond) lichte nasalering van de voorafgaande vocaal). In het Gents wordt ook hier de consonant tussen een gekleurde vocaal en een sjwa gerealiseerd, en wel als (zie Taeldeman 1985): | |||
- [ŋ] in het ‘minder platte’ Gents; | ||||
- [ŋɣ] in het ‘plattere’, archaïscher Gents. | ||||
Wondelgems | Gents | |||
cf. (een) lange: | - [lɑ̂:] | - [lɑ̃+ŋə] =Burgergents’) | ||
(vrouwelijk) | - [lɑ̃+ŋɣə] (=Platgents’) | |||
(6) | Intervocalische - j - en - w - vallen in het Wondelgems eveneens weg tussen een gekleurde vocaal en een sjwa (+ rekking, realisatie met twee |
krachttoppen en (als de glijder vóór - / ən / stond) lichte nasalering van de voorafgaande vocaal). Ook dit verschijnsel kent het Gents niet. | ||||
Wondelgems | Gents | |||
cf (een) rode: | - [rȳ̂:ᵊn] | - [ʀy:jə] | ||
(mannelijk) | ||||
(een) oude: | - [œ̂] | - [æ.uwə] | ||
(vrouwelijk) |
Uitgaande van deze lijst heb ik een enquête opgesteld bestaande uit 22 woorden (ingebed in 7 zinnetjes) waarin deze kenmerken in totaal 42 keer voorkwamen.
Bij mijn onderzoek heb ik dan 80 Wondelgems-sprekendenGa naar voetnoot1 gevraagd om de 7 enquête-zinnetjes, die ik eerst in het ‘schoon Vlaams’ voorzegde, in hun dialect om te zetten. Vervolgens werd het taalgebruik van de informanten aan de hand van de onderzochte kenmerken gekwoteerd: alle realisaties die pasten in het fonologische systeem van het Wondelgems kregen 1 punt. De realisaties die van dat systeem afweken, kregen geen punt.
Op die manier zou aan het licht komen:
1. | in welke mate de spreker de regels van het Wondelgemse fonologische systeem volgt; |
2. | welke aspecten van het oorspronkelijke Wondelgemse klankpatroon het vlugst gewijzigd worden onder druk van Gentse (en eventueel ook bovenregionale) invloeden. |
Om een duidelijker beeld te krijgen van het uiteindelijke belang van het Gents als beïnvloedende factor bij variatie in het dialectgebruik van de Wondelgemnaars, konden de onderzochte kenmerken bovendien nog eens opgesplitst worden in 3 categorieën:
(1) | Kenmerken waarbij de afwijkingen van het oorspronkelijke fonologische systeem van het Wondelgems | |
[+ Gents] | ||
[+ A.N.] | ||
(m.a.w. én naar het Gents én naar het A.N. toe) zijn: | ||
vb. de realisatie van intervocalische /p/, /t/ en /k/ | ||
Wondelgems: [b], [d] en [g] ↔ Gents en A.N.: [p], [t] en [k] |
(2) | Kenmerken waarbij de afwijkingen van de oorspronkelijke Wondelgemse klankstructuur | ||
[+ Gents] | |||
[- A.N.] | |||
zijn (d.w.z. waarbij exogene realisaties in de richting van het Gents, maar niet in de richting van het A.N. tenderen): | |||
v.b. | - | Wondelgemse [ɛ˔(.)] en [œ˔(.)] (+ A.N. [ɛ.ⁱ] en [œ.ʸ]) tgo. | |
Gentse [a:] en [ɑ˔.ᵊ] | |||
- | Wondelgemse [i(.)ᵊ] en [y(.)ᵊ] tgo. Gentse [i:] en [y:] | ||
(tgo. A.N. [e.] en [o.]) | |||
(3) | Kenmerken waarbij de afwijkingen van het authentieke Wondelgemse klanksysteem | ||
[+ Gents] | |||
[± A.N.] | |||
(m.a.w. naar het Gents en eventueel ook naar het A.N. toe) zijn: vb. de kwaliteit van de r |
1.2 Samenvattend overzicht van de belangrijkste resultaten
Uit de resultaten van mijn variatie-onderzoek blijkt dat het Wondelgemse dialect (ook) op fonologisch gebied al veel van zijn authenticiteit verloren heeft: de gemiddelde dialectscore van de ondervraagde Wondelgemnaars bedroeg immers maar 71,1%.
Een verder onderzoek naar het uiteindelijke belang van het Gents als beïnvloedende taalvariëteit in Wondelgem leverde de volgende resultaten op:
- | bij de kenmerken uit de categorie (1), d.w.z. waar het Gents samengaat met het A.N., werden de regels van het Wondelgems maar in 44,9% van de gevallen gevolgd; |
- | bij de onderzochte aspecten uit de categorie (2), d.w.z. waar het Gents even ver of verder van het A.N. verwijderd is als het Wondelgems, bedroeg de gemiddelde dialectscore 80,25%; |
- | bij de kenmerken uit de categorie (3), d.w.z. waar zowel de Gentse als de Wondelgemse realisatie ook mogelijk is in het het A.N., werden de Wondelgemse regels in 78,5% van de gevallen gevolgd. |
Uit dit alles meen ik te mogen concluderen dat het Wondelgemse fonologische systeem al vrij diepgaand ‘vergentst’ is: ook waar het om typisch Gentse dialectkenmerken gaat (cf. categorie (2)), scoorden de exogene vormen vrij goed (nl. 17,9%). Waar het Gents samengaat met het A.N. (cf. categorie (1)), bleek het authenticiteitsverlies van het Wondelgems echter nog veel
groter te zijn (nl. 55,1%), wat m.i. duidelijk aantoont dat de externe dynamiek van het Gents, die in de de eerste helft van deze eeuw nog zo bepalend was voor de achteruitgang van het oorspronkelijke dialect in Gentbrugge, St.-Amandsberg en Ledeberg, de laatste decennia steeds meer afgeremd wordt door een sterke(re) invloed van de standaardtaal.
2 Het fonologische dialectverlies in Wondelgem vanuit een sociolinguistisch standpunt bekeken
2.1 Methode
Een tweede centraal punt in mijn studie over de fonologische dialectvariatie in Wondelgem was een onderzoek naar de rol van een aantal achtergrondkenmerken van de sprekers in de huidige dialectsituatie.
Voor dit sociolinguistische onderzoek heb ik de informanten telkens ingedeeld in een aantal groepjes die m.b.t. het te onderzoeken kenmerk van elkaar verschilden, maar voor het overige op dezelfde manier samengesteld waren. Zo meende ik (ongeveer) te kunnen achterhalen in welke mate dat ene variërende kenmerk verantwoordelijk is voor een eventueel verschillend taalgebruik bij de Wondelgemse bevolking.
De informanten werden in eerste instantie (via een quotasteekproef) geselecteerd naar:
- | leeftijd: | 30 of jonger, en 50 of ouder |
- | opleiding: | lagere opleiding (= tot 14, A4 of A3), en hogere opleiding (= humaniora + (meestal) voortgezet onderwijs). |
- | sekse |
Deze selectie leverde mij de volgende (willekeurig gerangschikte) 8 groepjes van 10 personen:
Groep | Leeftijd | Opleiding | Sekse |
---|---|---|---|
I | 30 of jonger | lagere opleiding | vrouwen |
II | 50 of ouder | lagere opleiding | vrouwen |
III | 50 of ouder | hogere opleiding | vrouwen |
IV | 50 of ouder | hogere opleiding | mannen |
V | 50 of ouder | lagere opleiding | mannen |
VI | 30 of jonger | lagere opleiding | mannen |
VII | 30 of jonger | hogere opleiding | mannen |
VIII | 30 of jonger | hogere opleiding | vrouwen |
Er waren nu verschillende mogelijkheden om de invloed van deze 3 buitentalige factoren op de dialectsituatie in Wondelgem te onderzoeken:
(1) Telkens werd een globale vergelijking gemaakt:
A. Leeftijd
Om het belang van deze factor te achterhalen, heb ik de totaalscore van de categorie ‘30 of jonger’ (=groep I, VI, VII en VIII) vergeleken met die van de categorie ‘50 of ouder’ (=groep II, III, IV en V).
B. Opleiding
Hier werden de scores van de categorieën ‘lagere opleiding’ (= groep I, II, V en VI) en ‘hogere opleiding’ (= groep III, IV, VII en VIII) met elkaar vergeleken.
C. Sekse
Voor deze factor plaatste ik de totaalscore van alle mannelijke informanten (=groep IV, V, VI en VII) naast die van alle vrouwelijke (= groep I, II, III en VIII).
(2) Soms (als daarmee iets nieuws aangetoond werd of iets duidelijker werd) heb ik nog een vergelijking van kleinere groepen aan de globale vergelijking toegevoegd (bv. een vergelijking van groep I en VIII om het belang van de factor opleiding bij jongere vrouwen te achterhalen).
In tweede instantie kon ik de informanten nog eens indelen aan de hand van een aantal autochtoniteitscriteria, nl.
i. Taal van de ouders
Bij deze indeling heb ik de informanten een cijfer toegekend volgens de herkomst en de taal van hun ouders. Daarbij heb ik de volgende verdeelsleutel gehanteerd:
- | 2 punten voor een ouder die geboren is in Wondelgem en doorgaans ook Wondelgems spreekt; |
- | 1 punt voor een dialectsprekende ouder uit een ander plattelandsdorp met een verwant dialect; |
- | 0 punten indien de ouder een Gentse dialectspreker is of als hij/zij geboren is in Gent, Wondelgem of elders en ‘tussentaal’ of ‘A.N.’ spreekt. |
Op die manier verkreeg ik voor mijn onderzoek:
- | een eerste categorie informanten die hier 4 punten behaalden; |
- | een tweede categorie mensen met score 3; |
- | een derde groep sprekers die ik hier allen het cijfer 2 moest toekennen; |
- | een vierde groep informanten die hier 1 punt scoorden. |
Een vergelijking van de resultaten van deze vier groepen kon nu uitwijzen in hoeverre de oudertaal van belang is voor de dialectresistentie in Wondelgem.
ii. Schoolverleden
De plaats waar de informanten naar school geweest zijn leek me eveneens bepalend voor hun taalgebruik. M.b.t. deze factor kon ik de informanten indelen in:
- | een groep mensen die altijd in Wondelgem schoolgelopen hebben; |
- | een tweede categorie informanten die het eerste deel van hun opleiding in Wondelgem genoten hebben en het laatste deel in een ander plattelandsdorp; |
- | een laatste groep sprekers die eerst in Wondelgem naar school geweest zijn en nadien in Gent. |
Om het belang van de factor ‘schoolverleden’ te achterhalen, volstond het de scores van deze drie groepen naast elkaar te zetten.
iii. Taal van de partner
Tenslotte kon ik de informanten ook nog indelen volgens de herkomst en de taal van hun partner. Daarbij kon ik een onderscheid maken tussen:
- | een eerste groep informanten met een dialectsprekende Wondelgemnaar als partner; |
- | een tweede groep mensen die samenleven met een dialectspreker uit een ander (westelijk-Oostvlaams) plattelandsdorp met een verwant dialect; |
- | een derde categorie informanten die samenleven met een dialect- of ‘tussentaal’-sprekende Gentenaar of met een ‘A.N.’-spreker. |
23 informanten bleven hier buiten beschouwing omdat ze geen partner hadden. Om de invloed van de partnertaal op het taalgebruik van de Wondelgemnaren te onderzoeken, werden de dialectscores van de drie bovengenoemde categorieën met elkaar vergeleken.
2.2 Samenvattend overzicht van de belangrijkste resultaten
Bij mijn onderzoek naar de variatie in leeftijd, opleiding en sekse kwam ik tot de volgende bevindingen:
A. Leeftijd
De invloed van het Gents en het A.N. was in het algemeen sterker bij de jongeren (gemiddelde dialectscore van de categorie ‘30 of jonger’ = 62,9%) dan bij de ouderen (dialecticiteitsgemiddelde van de categorie ‘50 of ouder’ = 79,3%). De steeds groter wordende afhankelijkheid van de Wondelgemnaars ten opzichte van Gent (Wondelgem zelf heeft op het gebied van het openbare leven steeds minder te bieden) en een frequenter gebruik van een algemenere ‘tussentaal’ (ter wille van de verstaanbaarheid in gesprekken met
sprekers van een andere taalvariëteit/ onder invloed van de media enz.)Ga naar voetnoot2 zijn volgens mij belangrijke facetten in verband met deze ontwikkeling. In ieder geval wijst deze vaststelling op een weinig rooskleurige toekomst voor het Wondelgems, dat onder druk van verschillende invloeden duidelijk verloren dreigt te gaan.
B. Opleiding
Ook deze factor bleek bepalend te zijn voor de variatie in het taalgebruik bij de Wondelgems-sprekenden: mensen met een hogere opleiding wijken duidelijk veel meer dan die met een lagere opleiding van het oorspronkelijke fonologische systeem af (de gemiddelde authenticiteitsscore van de groep ‘hogere opleiding’ bedroeg 65,2%; die van de categorie ‘lagere opleiding’ 77,0%). Naast een directer en vooral langer contact met de twee beïnvloedende taalvariëteiten via de studies (de meeste Wondelgemnaars studeren in Gent), speelt zeker ook het prestige van het Gents (als stadsdialect tegenover het ‘boerse’ Wondelgems) en van het A.N.Ga naar voetnoot3 (als ‘beschaafde’ taal) hier een belangrijke rol.
C. Sekse
Hoewel het verschil in de resultaten van de informanten wat de factor sekse betreft meestal niet zo groot was, scoorden de niet-Wondelgemse realisaties doorgaans toch iets hoger bij de mannelijke sprekers (gemiddelde dialectscore: 69,3%) dan bij de vrouwelijke (gemiddelde dialecticiteit: 72,9%). Deze bevinding gaat in tegen andere recente sociolinguistische onderzoekenGa naar voetnoot4: de resultaten voor de factor sekse wijzen nl. doorgaans bij de mannen op een grotere loyaliteit t.o.v. het dialect dan bij de vrouwen. Hierbij wil ik er wel op wijzen dat het vooral de oudere vrouwen en de vrouwen met een lagere opleiding waren die nog in heel sterke mate de regels van het oorspronkelijke fonologische systeem van het Wondelgems toepasten. Het gaat hier volgens mij dan ook om meer dan de factor sekse alleen: vooral bij die groep is het aantal vrouwen dat thuis blijft om zelf voor de opvoeding van de kinderen te zorgen (en daardoor minder vaak in contact komt met sprekers
van een andere taalvariëteit) nog heel groot. Verder viel op dat afwijkingen die zowel aan de invloed van het Gents als aan die van het A.N. te wijten zijn, ook bij de vrouwen heel hoog scoorden (soms zelfs iets hoger dan bij de mannen).
Ook mijn onderzoek naar het belang van de persoonlijke factoren taal van de ouders, schoolverleden en taal van de partner leverde enkele consistente resultaten op:
i. Taal van de ouders
Hier verscheen niet alleen een (te verwachten) hogere score voor de Wondelgemse vormen bij de groepen waarvan de informanten ten minste één Wondelgems-sprekende ouder hebben (= de groepen met score 4 en 3 voor de factor oudertaal: de gemiddelde dialecticiteit bedroeg hier respectievelijk 73,7% en 73,2%), maar bovendien ook bij de categorie met het laagste cijfer voor het criterium oudertaal (dialecticiteitsgemiddelde = 73,8%). Dit verwonderlijke resultaat lijkt me vooral te verklaren als een vorm van ‘over-acting’, uitgelokt door de gerichte ondervraging.
ii. Schoolverleden
Zoals verwacht scoorden de Wondelgemse realisaties doorgaans het hoogst bij de informanten die altijd in Wondelgem naar school geweest zijn (de gemiddelde dialectscore bedroeg hier 84,5%, terwijl de sprekers die het laatste deel van hun opleiding op een Gentse school gevolgd hebben veel vaker dan de andere informanten overstapten op de Gentse vormen (de regels van het authentieke Wondelgemse klankpatroon scoorden hier gemiddeld maar 67,6%).
iii. Taal van de partner
Volledig in de lijn van de verwachtingen scoorden de informanten die samenleven met een dialect- of ‘tussentaal’ -sprekende Gentenaar of met een ‘A.N.’ -spreker doorgaans het hoogst voor de exogene vormen (de gemiddelde dialecticiteit van deze groep bedroeg maar 69,2%). Opvallend aan deze factor zijn de resultaten van de mensen met een dialectsprekende partner uit een ander (vaak nog veel minder verstedelijkt) westelijk-Oostvlaams plattelandsdorp met een verwant dialect: de gemiddelde dialectscore van deze categorie lag nl. iets hoger dan die van de informanten met een Wondelgems-sprekende partner (78,3% tgo. 74,7%). Het ziet ernaar uit dat sprekers van een ander (doorgaans nog authentieker) westelijk-Oostvlaams plattelandsdialect betere behoeders zijn van ‘het oude Wondelgems’ dan de Wondelgemnaars zelf.
3 Wondelgemnaars over het Wondelgems (en de achteruitgang ervan), het Gents en het A.N.
3.1 Methode
Het derde deel van mijn studie over de fonologische dialectevolutie in Wondelgem bestond uit een onderzoek naar de houding van de huidige Wondelgems-sprekenden ten opzichte van:
(1) | ‘het’ Wondelgems en de achteruitgang ervan; |
(2) | de twee talige invloeden die verantwoordelijk zijn voor het authenticiteitsverlies van het Wondelgems, nl. het Gents en het A.N. |
Om dit te achterhalen, heb ik mijn 80 informanten de volgende vragen gesteld:
(1) | Vindt u het jammer dat het Wondelgemse dialect achteruitgaat? Voor een antwoord had men hier de keuze tussen: | |
a. Heel jammer | c. Onverschillig | |
b. Matig | d. Niet | |
(2) | Voor de informanten die met ‘niet’ (=d) geantwoord hadden, luidde de tweede vraag: Waarom niet? Vindt u dat iedereen altijd A.N. zou moeten spreken of heeft u het Wondelgems niet graag en geeft u de voorkeur aan het Gents? | |
(3) | Voor de informanten die de achteruitgang van het Wondelgems wel betreuren (d.w.z. die de eerste vraag met a. of b. beantwoord hadden) luidde de volgende vraag: Waarom wel? Als het taalgebruik dan toch verandert, wat moet er in de plaats komen van het Wondelgems? A.N. of Gents. |
Ook bij dit attidtude-onderzoek heb ik veel aandacht besteed aan het belang van de drie buitentalige factoren leeftijd, opleiding en sekse. Daarnaast heb ik vooral ook proberen na te gaan wat het verband is tussen de taalattitudes van de huidige Wondelgemnaars en hun (in de eerste delen van mijn variatie-studie onderzochte) feitelijke taalgebruik.
3.2 Samenvattend overzicht van de belangrijkste resultaten
Hoewel de gemiddelde dialecticiteit van de informanten nog maar 71,1% bedroeg, is bij mijn attitude-onderzoek gebleken dat de meesten onder hen (in totaal nl. 76,25%) de achteruitgang van het Wondelgems betreuren. Deze positieve houding ten opzichte van het Wondelgems moet volgens mij beschouwd worden als een vorm van nostalgie die gegroeid is uit het (nu zo langzamerhand tot iedereen doorgedrongen) besef dat dit oude plattelandsdialect wellicht binnen afzienbare tijd verdwenen zal zijn. Enerzijds zijn er
nl. al een heleboel geboren Wondelgemnaars (vooral kinderen en jongere vrouwen met een hogere opleiding) die geen dialect meer spreken, en anderzijds wijkt het dialectgebruik van de huidige Wondelgems-sprekenden, zoals wij hierboven (althans wat de klankstructuur betreft) hebben kunnen vaststellen, al in vrij sterke mate af van het oorspronkelijke Wondelgems. Dat de overwegend positieve houding ten opzichte van het Wondelgems gezien moet worden als een nostalgische reactie blijkt trouwens ook uit het feit dat de meeste informanten de achteruitgang van het Wondelgems ervaren als een verlies van hun eigenheid (dit was nl. het antwoord van bijna alle informanten op de vraag: ‘Waarom wel?’). Zoals in de eerste delen van mijn variatie-onderzoek gebleken is, heeft deze attitude echter weinig of geen (positieve) invloed op het feitelijke taalgebruik in Wondelgem.
Wat mijn onderzoek naar het belang van de factoren leeftijd en opleiding bij de beoordeling van het Wondelgems (en zijn evolutie) betreft, bleek er echter wel een duidelijke parallellie te zijn tussen taalattitude en taalgebruik: de ouderen en de mensen met een lagere opleiding, de twee groepen die nog het consequentst de regels van hun oorspronkelijke fonologische systeem toepasten, bleken ook in veel sterkere mate de achteruitgang van hun dialect te betreuren dan de anderen (nl. 85,0% van de ouderen tgo. 67,5% van de jongeren, en 80,0% van de mensen met een lagere opleiding tgo. 72,5% van die met een hogere opleiding).
De factor sekse leverde hier, zoals zo vaak bij mijn onderzoek naar het feitelijke taalgebruik van de informanten, geen duidelijk verschillende resultaten op. Hierbij zou ik wel willen wijzen op het feit dat bij de selectie van mijn informanten vooral veel vrouwen (hoofdzakelijk met een hogere opleiding en uit de jongere leeftijdscategorie) beweerden geen dialect meer te kennen. Omdat ik voor mijn variatie-onderzoek uitgegaan ben van het criterium [+ dialect kennend], zijn die mensen hier niet aan bod gekomen. Nochtans vormt hun reactie volgens mij een niet onbelangrijke indicator voor een overheersende tendens in de taalattitudes van vrouwen.
Verder is gebleken dat de Wondelgems-sprekenden gemiddeld veel positiever staan t.o.v. het A.N. dan t.o.v. het Gents: 60,7% van de ondervraagden verkoos nl. het A.N. boven het Gents als alternatieve omgangstaal in Wondelgem. Dit lijkt mij duidelijk een verklaring te zijn voor de al vrij grote invloed van de standaardtaal op het feitelijke taalgebruik in Wondelgem.
Wat de factoren leeftijd en opleiding betreft, was de voorkeur voor het A.N. duidelijk veel sterker bij de oudere leeftijdscategorie (score voor het A.N. is 64,7% tgo. 55,6% bij de jongeren) en bij de mensen met een lagere opleiding (hier koos 68,75% voor het A.N. tgo. 51,7% van de sprekers met een hogere opleiding). Een mogelijke verklaring hiervoor is een soort van
dialectvrees bij deze mensen: velen van hen hebben nooit de kans gekregen om behoorlijk A.N. te leren, zodat hun kennis van de standaardtaal vaak nog heel gebrekkig is. Voor die situatie wordt in de meeste gevallen het dialect verantwoordelijk gesteld, zodat het begrijpelijk is dat deze mensen in tweede instantie opteren voor het A.N. i.p.v. voor een ander (in hun ogen hinderlijk) dialect. Een en ander heeft bovendien tot gevolg dat een A.N.-spreker voor hen een nog hoger sociaal prestige heeft dan voor diegenen die ook het A.N. enigszins binnen hun bereik hebben.
Ook de vrouwelijke informanten verkozen veel duidelijker dan de mannelijke het A.N. boven het Gents als alternatief voor het Wondelgems (nl. 67,7% vrouwen tgo. 53,3% mannen). Dit verklaart volgens mij voor een deel de resultaten van hun feitelijke taalgebruik: waar het Gents en het A.N. samenwerken, scoorden de exogene vormen bij de vrouwen doorgaans heel wat beter dan in de andere gevallen. Verder moeten we echter ook hier rekening houden met een soort van dialectvrees en ‘wishful speaking’: de positieve houding t.o.v. het A.N. bleek nl. alweer het sterkst te zijn bij de categorie die nog het minst goed de standaardtaal beheerst, nl. de (nog overwegend thuiswerkende) oudere vrouwen en vrouwen met een lagere opleiding (score voor het A.N.: 75,0%).Ga naar voetnoot5
4 Conclusie
Aan de hand van de drie hierboven besproken centrale thema's uit mijn variatie-onderzoek heb ik geprobeerd het proces van fonologisch dialectverlies in Wondelgem in zoveel mogelijk opzichten in beeld te brengen. Daarbij is algemeen gebleken dat de (massaal betreurde) achteruitgang van het Wondelgems op klankstructureel vlak al vrij ver gevorderd is. Hoewel de onderzochte taaltoestand duidelijk nog sporen draagt van een tamelijk sterke externe dynamiek van het Gents, ziet het ernaar uit (cf. ook de attitudes van de huidige Wondelgems-sprekenden) dat uiteindelijk vooral het A.N. bepalend zal zijn voor het verdwijningsproces van het ‘oude’ Wondelgems. De sociale gelaagdheid van de fonologische dialectvariatie in het Wondelgems van nu (het dialectverlies bleek hoofdzakelijk bij de jongeren en bij de mensen met een hogere opleiding al heel groot te zijn) biedt in elk geval maar een weinig rooskleurig toekomstperspectief voor dit oude plattelandsdialect.
Bibliografie
Boeck, A. de | ||
1991 | Taalattitudes, taalgebruik en lexicale standaardizering in Baasrode, met speciale aandacht voor sexeverschillen in taal. Licentiaatsverhandeling R.U.G. | |
Oosterlinck, C. | ||
1992 | Systeem en variatie in de Wondelgemse klankkomponent. Licentiaatsverhandeling R.U.G. | |
Pee, W., J. Taeldeman | ||
1970 | ‘Nog eens de intervocalische tenuïsverschuiving in Vlaanderen, in Taal en Tongval XXII, p. 16-28. | |
Strijkers, H. | ||
1990 | Taalgebruik, taalattitude en lexicale standaardizering in Melle. Licentiaatsverhandeling R.U.G. | |
Taeldeman, J. | ||
1985 | De klankstructuur van het Gentse dialekt. Een synchrone beschrijving en een historische en geografische situering, Gent. |
- voetnoot1
- Met de term ‘Wondelgems-sprekende’ bedoel ik een geboren Wondelgemnaar die een (als plaatselijk te herkennen) dialect spreekt dat nog duidelijk te onderscheiden is van het Gents.
- voetnoot2
- Vergelijk hiervoor ook andere sociolinguistische onderzoeken, zoals bijvoorbeeld Strijkers 1990: hoofdstuk 3, waar duidelijk blijkt dat jongeren in veel minder situaties dialect spreken dan mensen uit de oudere leeftijdsgroepen.
- voetnoot3
- Ook hier zou ik willen verwijzen naar o.a. Strijkers 1990: hoofstuk 3. De resultaten van haar onderzoek tonen aan dat mensen met een hogere opleiding in veel meer situaties overstappen naar het A.N. dan mensen met een lagere opleiding.
- voetnoot4
- Cf. hiervoor alweer Strijkers 1990 en De Boeck 1991.
- voetnoot5
- Cf. hiervoor De Boeck 1991, waar het belang van de facor [± werkend] bij vrouwen apart werd onderzocht. Ook in dit onderzoek blijkt dat vooral huisvrouwen heel positief staan t.o.v. het A.N.