Taal en Tongval. Jaargang 43
(1991)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingIn het stroomgebied van de Zenne komen aan weerszijden van de taalgrens een aantal plaats- en waternamen voor die via bekende klankwetten van dat hydroniem zijn af te leiden. Sommige van die klankwijzigingen zijn zo oud dat we kunnen besluiten dat het noordelijke bekken van de Zenne reeds in de prehistorie gegermaniseerd was. De huidige taalgrens zou, althans in Centraal-Brabant, in feite de voortzetting zijn van een toen reeds bestaande scheidingslijn tussen Belgo-Keltisch en Oergermaans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Zemst en SammeDe toponymie in het stroomgebied van de Zenne wordt gekenmerkt door een aantal namen die opvallen door hun identiek consonantisme, maar qua vocalisme op een intrigerende wijze van elkaar afwijken. Het betreft volgende namen:
Auguste Vincent (1912-3) heeft zich als eerste op een wetenschappelijke manier met de oorsprong van die namen beziggehouden in een nog steeds lezenswaardige studie. Voor Vincent waren deze toponiemen met elkaar verwant. Hoewel alle genoemde vormen een n vertonen, postuleerde Vincent merkwaardig genoeg een gemeenschappelijke wortel *sam (nog terug te vinden in de riviernamen Somme en Sambre). Vincent zag zich tot die reconstructie met m genoodzaakt, doordat hij twee andere namen uit de buurt in zijn schema wilde inpassen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooreerst de riviernaam Samme (1153 aqua Sammie; 1153 SamiamGa naar voetnoot1), nu de ambtelijke benaming voor een bijrivier van de Sennette. De Sennette zelf, waarvan de naam pas uit de 19e eeuw dateert, heette eertijds zelf Samme, zoals nog blijkt uit de ligging van het gehucht (Virginal-)Samme. Deze benaming was in 1939 nog plaatselijk bekend.Ga naar voetnoot2 Er zijn bovendien drie aanwijzingen dat ook de Zenne eertijds wel eens met de naam Samme werd aangeduid. Zo is in een tekst van ca. 1280 sprake van ‘entre le Til et le Same’ en ‘outre le Same’ (Bormans-Schoolmeesters 1895: 319).Ga naar voetnoot3 De tekst heeft betrekking op het Land van Mechelen, meer bepaald de gemeenten Leest en Heffen (op de Zenne). Devleeschouwer (1977: 210) veronderstelde op grond van deze tekst dat Samme de Romaanse naam van de Zenne zou zijn.Ga naar voetnoot4 Een tweede aanwijzing vinden we in oudere uitgaven van het werkje Ex miraculis S. Veroni auctore Olberto abbate Gemblacensi (Holder-Egger 1888: 749, 751). Uit de editie van Bollandus weten we dat in een verloren gegane uitgave van 1636 de naam van de rivier bij Lembeek - aan de huidige Zenne - Sammam (acc.) luidde.Ga naar voetnoot5 Een laatste aanwijzing is te vinden in een oorkonde uit 1159 (Sama), waar sprake is van gronden aan de Zenne die aan de abdij Vorst worden geschonken.Ga naar voetnoot6 Gezien het sporadische karakter van de naamwisseling, kan men zich afvragen of niet eenvoudig sprake is van het vaak voorkomende verschijnsel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toponymie in het stroomgebied van de Zenne (schematische voorstelling). Kaart bij J. van Loon en A. Wouters, De ouderdom van de taalgrens in het stroomgebied van de Zenne. Taal en Tongval 43 (1991): 47 vv.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij namen van hoofd- en bijrivieren met elkaar verwisseld worden (Bach 1953: 445; 1954: 542).Ga naar voetnoot7 De naamwisseling Zenne-Samme geeft in ieder geval steun aan de veronderstelling van Vincent dat ook de naam Zemst (bij Mechelen; 1181 Semse) uit oorspronkelijk *samisa een afleiding zou zijn van Samme. Vincent ging echter nog een stap verder door te stellen dat Zenne en Samme ook etymologisch verwant waren. Van de wortel *sam zouden volgens hem afleidingen met n-suffix zijn gevormd. Voor het Romaanse taalgebied postuleerde hij de vorm *som(o)na, waaruit *sonna, dat dan aan de basis zou liggen van de namen Soignies en Zinnik. Voor de evolutie *som(o)na > *sonna beriep Vincent zich op geattesteerde evoluties als Garumna > Garunna (de Garonne), damnare > damner (‘danner’). Voor het Germaanse Zenne poneerde hij een oervorm *samina, met de bekende Oergermaanse overgang o > a zoals in Mosa > Masa, octo > acht enz. Vincents reconstructie voldoet echter taalkundig niet. Weliswaar vindt de overgang van Germaans *samnjō naar Zenne een volstrekte parallel in Gotisch namnjan, Oudsaksisch nemnian, Oudhoogduits nemnen > nennen, maar daarmee zijn de complicaties niet van de baan. Zo ontbreekt o.m. elk spoor van een mn in de oudste attestaties van de naam Zenne en aanverwante en rijzen er problemen bij de verklaring van de ablautende riviernaam Zeun (zie hoofdstukken 2 en 5). Vooral de ontwikkeling van de Romaanse vormen is problematisch. De consonantgroep [mn] assimileert in het noordelijk Romaans niet tot [nn], maar tot [mm]: luminaria > lumière, seminare > semer enz. De door Vincent ingeroepen voorbeelden Garonne en damner zijn resp. een zuidwestelijke ontwikkeling en een ‘formation savante’ (Bourciez 1967: 194-5). Naar analogie van Latijn somnium > Frans songe, somniare > songer zou een proto-vorm *somnia bovendien tot de riviernaam *Songe en tot de daarvan afgeleide plaatsnaam *Songies (i.p.v. Soignies) hebben moeten leiden (Bourciez 1967: 196). Volledigheidshalve kan aangestipt worden dat voor Zemst en Samme alternatieve etymologieën te formuleren zijn. Het woord samme komt, mogelijk als appellatief, voor in een tekst uit Mons van het jaar 1394. Door de uitgever wordt het tentatief geglosseerd als ‘canal qui conduit l'eau au moulin’ (Legros 1952: 400). Voor Semse is door Mansion (1935) aaneen samenhang met ohd. semida ‘riet’ gedacht. De uitgang -se kan verklaard worden vanuit een suffix - ja, waarmee topografische collectiva werden gevormd (Meid 1969: 149).Ga naar voetnoot8 In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse (stam)syllabes evolueerde *þj>*þþ (geminatie) intervocalisch vaak tot -ss-, zoals o.m. blijkt uit *smiþ ja>*smiþþe>smisse (Van Loon 1986: 143). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 ZenneIndien we in wat volgt afzien van een mogelijk gemeenschappelijke oorsprong van Zenne en Samme, betekent dit niet dat we voetstoots een etymologische verwantschap aannemen voor de toponiemen met n. Vooral de vokaalwisselingen binnen de wortel *sn zijn problematisch. Sommige auteurs hebben daarom zelfs elk verband tussen deze namen verworpen. Zo aanvaardde J. Lindemans (1946) merkwaardig genoeg wel een etymologische samenhang tussen ver van elkaar voorkomende namen (meestal oorspronkelijke waternamen) als Sinaai, Zonnebeke, Zonhoven en Sonooi, maar ontkende hij elk verband tussen de namen Zenne, Zoniën, Zeun en zelfs de dialectvariant daarvan Ziene (in Kester). De naam Zenne verklaarde hij - op grond van de lezing Saina (zie noot 6) - uit *sagina. De naam van het Zoniënbos bracht hij in verband met het Rijnlandse Soonwald (868 Sana, 1128 Sone nemus, een overgang als in mānōd > Monat) en met Middelnederlands sonie ‘varkenshok’. Ook J. Mansion (1935) legt geen verband tussen Zuun, Zenne en Zinnik en laat ons voor het overige in het ongewisse over de etymologieën van deze namen. Toch is het mogelijk de eerder genoemde namen op grond van een aantal bekende taalkundige wetmatigheden met elkaar te verbinden. Afgezien van de schaarse Sama-excerpten vertonen de oude attestaties voor de Zenne doorgaans de vorm Senna:Ga naar voetnoot9 ± 1000 usque pontem Senne, 12e ad pontem Senne, 1185 Sennam, 1190 Sennam, 1219 Sennam, 1223 Senna, 1225 super Sennam. In die periode treffen we ook reeds eenmaal de variant met <i> aan: 1225 Sinnam. Later wisselen grafieën met <i> en <e> af; tot 1480 komt <e> in ca. 95% van alle attestaties voor. In de periode 1480-1563 maken de vormen met <i> reeds 50% uit, in 1571-1663 zelfs ca. 65%. Na 1663 overweegt <e> weer uitgesproken.Ga naar voetnoot10 De dialectvariant Zinne blijkt echter nog steeds te bestaan (Van Loey 1937: 171). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De attestaties laten ons toe de naam van de Zenne te reconstrueren als *Sanjō. Door jod-geminatie en vervolgens umlaut ontstonden hieruit klankwettig Zenne en Zinne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 SoigniesDe oudste attestaties van de naam Soignies luiden als volgt: 870 Sunniacum, begin 10e Soniacas, 10e Sonegias, ± 1040 Sungeias, ± 1070 Sonegias, 1089 Sonegiis, 1092 Sonegio, (1112-36) Soneiensis, 1149 Sognies, 1154 Sonegia, 1170-1222 Sonegiensis (6x), ± 1175 Songiis, Suengiis, Sungiis, 1180 Sonigiensis, 1198 Soignies, (1199-1204) Sonnies, 1219 Sognegiensis; rond 1868 was de locale uitspraak Sōgnies, Sougnies.Ga naar voetnoot11 Waarschijnlijk houdt de naam verband met het hydroniem Zenne. Nogal wat plaatsnamen zijn door middel van het acum-suffix van een waternaam afgeleid. Zo o.m. Mouzay < 1069 Mosacum op de Maas, Orchies < *Urciacas op de Orcque, Blaisy < 1210-11 Blesiacum op de Blaise, 9e Avaricum (nu Bourges) op de Yèvre (1157 Evera), Mayoc op de Maye (Ponthieu), Silly op de Sille (Vincent 1937: 18-19; Gysseling 1982: 53 en 1983: 170; Carnoy 1927: 30). De spelling <o>, die doorlopend wordt aangetroffen in de oude vormen voor Soignies, kan in het Romaans teruggaan op een o, ō, u of ū. In pretonische positie vielen die namelijk reeds in het Vulgairlatijn in [o] samen (Lausberg 1969: 197). Dat geldt ook voor de oudst overgeleverde vorm, Sunniacum uit het verdrag van Meersen van 870. Op het eerste gezicht lijkt die vorm te wijzen op een oorspronkelijke [u] en niet op [o]. De evolutie van een Volkslatijnse [o] naar [u] is echter normaal vóór nasale consonanten in het Vroegromaans (Pope 1952: 166). Door het samenvallen van de velaire klinkers in Volkslatijnse [o] is via het Romaans geen uitsluitsel te krijgen omtrent de oorspronkelijke pretonische vocaal in de naam Soignies. Het waarschijnlijke verband met de naam Zenne (*Sanjō) en vooral de identiteit met het Germaanse doublet Zinnik (zie hoofdstuk 4) tonen echter aan dat we dienen uit te gaan van een oervorm *Soniacum. De rivier zou dus aanvankelijk *Sonia hebben geheten. Van de regelrechte Romaanse ontwikkeling tot *Soigne (?) zijn ons echter geen bewijsplaatsen bekend; ze is blijkbaar afgebroken ten gunste van de Germaanse variant Zenne. Indien de reconstructie van een vorm *Sonia juist is, verschaft hij ons bijzonder waardevolle informatie over de prehistorische taalsituatie in het bekken van de Zenne. De Germaanse proto-vorm *Sanjō (> Zenne) is dan namelijk een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de zeldzame toponymische voorbeelden van de welbekende overgang van Indo-Europees [o] naar Oergermaans [a]. Hij staat op één lijn met gevallen als Mosa > Masa, Orolaunum > Aarlen, Coriouallum > Heerlen (dit laatste met latere umlaut en rekking in open lettergreep) (Van Loon 1986: 18-19). De overgang wordt tegenwoordig in de 3e tot 1e eeuw vóór onze tijdrekening gedateerd (Ramat 1981: 11). Aangezien de naam Zenne in tegenstelling tot bv. die van de Maas slechts lokaal bekend zal geweest zijn, kunnen we aannemen dat de vallei van de Zenne ten noorden van Soignies reeds toen gegermaniseerd was. Het betekent tevens dat de huidige taalgrens er sedert prehistorische tijden nauwelijks verschoven zou zijn. Die conclusie gaat in tegen enkele recente theorieën over de germanisering van onze streken. In de La Tène-tijd, op de overgang van de 3e naar de 2e eeuw, zouden volgens sommige archeologen en prehistorici krijgshaftige benden uit de Rijnstreek het land tussen Maas en Seine zijn binnengevallen. Men identificeert ze met de Belgae (Mariën 1980: 17-18). In navolging van R. Hachmann en C. Hawkes besluit A. Van Doorselaer (1981: 32) dat de volksstam van de Nervii een Keltische stam was. De vraag kan echter worden gesteld of het bij de invallen vanuit de Rijnstreek niet gaat om de eerste Germanen die de Kelten uit het noorden van het huidige België zouden hebben verdrongen. In tegenstelling tot prehistorici en archeologen veronderstellen gezaghebbende taalkundigen die zich met die kwestie hebben ingelaten (M. Gysseling, H. Kuhn, A. Devleeschouwer), dat reeds vóór onze jaartelling Germanen zich in onze streken hadden gevestigd. Devleeschouwer (1971: 66) verdedigt de Germaanse oorsprong van de Nervii. Hij stelt dat deze stam de enige Germaanssprekende was aan de Schelde vóór de komst van de Romeinen; met WhatmoughGa naar voetnoot12 en Grenier dateert hij hun vestiging in onze gewesten vanaf de derde eeuw v. Chr. Het getuigenis van Tacitus in dit verband bevestigt volgens hem deze Germaanse herkomst. H. Kuhn (1962: 105-108) neemt eveneens een verdere germanisering aan, in tegenstelling tot zijn medeauteurs, de prehistorici Hachmann en Kossack (Hachmann e.a. 1962: 130). Hij veronderstelt dat het Germaans zich reeds vóór de eerste klankverschuiving tot in de buurt van Doornik en Bavai zou hebben verspreid. Tot het hinterland van deze centra zou het echter niet zijn doorgedrongen. In navolging van M. Gysseling (1960: 1113) wijst hij op talrijke namen in het noordwesten met anlautende h (Harveng, Hertaing, Haspres, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Houdain e.v.a.), die de sporen van de eerste klankverschuiving in zich zouden dragen.Ga naar voetnoot13 M. Gysseling zelf (1981: 100-115) neemt eveneens een sterkere prehistorische germanisering van de Nederlanden aan, maar veronderstelt dat Brabant, Noord-Henegouwen en Zuid-Oost-Vlaanderen nog lange tijd niet-Germaans waren. Onze visie i.v.m. het ontstaan van de taalgrens in de prehistorie vindt steun in de naam van de evenwijdig met de Zenne lopende Dender (± 1050 Thenera). De naam is identiek met die van de Ligurische Tánaro (Tyrrheense Zee). Zoals de naam van de Demer (± 910 Tameram), die op zijn beurt te vergelijken is met Thames en Elzassisch Zems (beide direkt zonder eerste klankverschuiving uit *tamisa), vertoont de naam Dender de sporen van de eerste Germaanse klankverschuiving (t>th>d). Die overgang wordt omstreeks 400-250 vóór Christus gedateerd (Ramat 1981: 13). Voor de Keltische (of Oudeuropese) oorsprong van de naam Dender pleit nog dat hij in het Middelnederlands ook als masculinum (zoals Tánaro) is overgeleverd (van den Dendre enz.) (De Vos 1903: passim 106-144), een genus dat bij Oudgermaanse riviernamen ongebruikelijk was (Bach 1953: 64-65). Taalkundig beschouwd wijst alles erop dat de germanisering en de taalgrens in het bekken van de Zenne veel ouder zijn dan doorgaans is aangenomen. Die hypothese werpt ook een nieuw licht op de getuigenissen van Caesar, Strabo en Tacitus dat de Nervii zich Germanen konden noemen (Much 1967: 359-361). Het gebied dat aan hen onderhorig was, zou immers in het noorden bevolkt zijn geweest door Germaanse stammen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ZinnikVoor de Waalse stad Soignies bestaat een nog steeds levend Nederlands exoniem Zinnik, dat taalkundig nooit afdoende is verklaard. In de attestaties vinden we het als 1356 Senneke, 1396 Zenneke, ± 1430 Zenneke (2x), 1479-1483 Senneke, 1538-39 Zinnike.Ga naar voetnoot14 De afwisseling tussen de spellingen met <e> en <i> | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verloopt blijkbaar chronologisch parallel met de eerder genoemde varianten Zenne en Zinne. Vincent veronderstelde dat de benaming terugging op een oorspronkelijk *Zonnik, dat onder invloed van de dialectbenaming Zinne voor de rivier, Zinnik zou geworden zijn. Zo'n ‘volksetymologie’ is niet bij voorbaat uit te sluiten, maar doet terloops de vraag rijzen waarom zulke adaptatie dan achterwege is gebleven bij de Franse benaming Soignies (niet *Sennies of iets dergelijks). Vooral miskent die interpretatie een essentieel principe i.v.m. de proprialisering van toponiemen (Leys 1965). De naam *Soniacum betekende op het naamgevingsmoment zelf uiteraard ‘plaats op de *Sonia’ en het verband tussen beide zal ongetwijfeld nog enige tijd daarna zijn aangevoeld. Even zeker is echter dat beide namen, door de andere voorstellingen die zij opriepen (een plaats en een rivier), zich klankmatig spoedig volledig los van elkaar konden ontwikkelen. Het exoniem Zinnik is wellicht ouder dan de 5e eeuw, aangezien tegen die tijd een intervocalische [k] in het Romaans reeds tot [g] was geleniseerd en niet lang daarna zelfs tot [j] evolueerde (Bourciez 1967: 138). Het is bovendien aannemelijk te maken dat de Nederlandse benaming uit een nog veel vroegere periode dateert. De naam Zinnik-Soignies behoort mogelijk tot de welbekende reeks acum-namen van Keltische of Gallo-Romeinse oorsprong. De vorming van zulke namen bleef echter, in de vorm -iacas, mogelijk tot in de merowingische tijd. Uit die laatste periode dateren tal van namen van het type ‘Germaanse persoonsnaam + Romaans -iacas’: Landbercht + iacas > Lamberchies (Picardisch) of Lambercee (Waals). In Germaans taalgebied beantwoorden hieraan namen op -ingen. Ontstonden zulke nederzettingen nu in de buurt van de taalgrens, dan gaf dat gelijktijdig vaak aanleiding tot de creatie van volledig tweetalige doubletten. Voorbeelden daarvan zijn talrijk aanwezig in Lotharingen: 712 Gebolciagus = 9e Gebeltingen (Geblingen), Attigny = 1186 Hetingen, Lezay = Litzingen, Mulcey = Milzingen (Pfister 1983: 134, 144), Halanzy = Helsingen, Herlingen = Herny (Gamillscheg 1938: 20). In Centraal-België zijn de voorbeelden schaarser, maar ook niet onbekend: Trognée = Truielingen (± 790 Trudonecas, genoemd naar St.-Trudo), Lussignies = 1265 Lussenghien, Bollignies = 1255 Baulenghien, Mévergnies = 1231 Mevrenghien, Papignies = 1094 Papenghaim, Gondregnies = 1148 Gundregem (Gamillscheg 1938, 29, 85),Ga naar voetnoot15 Nomerenge = Ormelingen = 1289 Normereies (Herbillon 1971: 112-3; VanDurme 1983: 196). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merkwaardig aan het Vlaamse exoniem Zinnik is echter dat het eerste deel van de naam *Soniacum schijnbaar nog wel adequaat werd vertaald tot *Senne, maar dat het suffix daarentegen niet werd aangepast tot Germaans *Senn-ingen of iets dergelijks. Voorbeelden van zulke ingen-afleidingen van riviernamen zijn nochtans niet onbekend: Usingen aan de Usa, Beverungen aan de Bever, Oehringen aan de Ohrn (Duitsland), Avening aan de Avon (Engeland) enz. (Bach 1953: 183). Het exoniem Zinnik blijkt dus op een andere manier ontstaan te zijn dan wordt aangenomen voor de merowingische dubbelvormen -iacas = -ingen. Deze laatste zijn slechts denkbaar indien de nederzettingsnaam gelijktijdig in het Romaans en het Germaans is ontstaan. Zodra immers een van beide vormen een zelfstandig bestaan gaat leiden en de voorstelling van ‘wat in de naam gedacht kan worden’ proprialiseert van bv. ‘de bezittingen van St.-Trudo’ tot ‘de plaats genoemd Trudonecas’, moet een vertaling in de volksmond uitgesloten worden geacht (afgezien van uitzonderlijke ‘formations savantes’, latinisaties en volksetymologieën). Ingen-doubletten ontbreken eveneens bij enkele acum-namen in volle Nederlands taalgebied: Kontich < *Contacum), Kortrijk (Cortracum), Velzeke (< *Feliciacum?), Blerik (< Blariacum) e.v.a. (Van Durme 1986: 223-245). Men neemt aan dat met zulke namen Gallo-Romeinse fundi werden aangeduid en dat ze het produkt zijn van een dirigistische naamgeving bij de organisatie van de fiscus in de vroege Keizertijd. De naam Zinnik wijkt echter ook van dat Gallo-Romeinse naamtype af. Het vreemdtalige suffix van *Soniacum werd weliswaar ongemoeid gelaten, het eerste deel echter werd, en volkomen adequaat, aangepast tot *Senn-. Toch dwingt dat ons niet aan te nemen dat de Germaanse variant Zenneke een half mislukte vertaling zou zijn. Aannemelijker is te veronderstellen dat de naam *Soniacum bij zijn ontstaan nog geen Germaans doublet bezat, maar slechts lang nadien op volkomen klankwettige wijze van Keltisch *Soniacum naar Germaans *Sanjak- > Senneke evolueerde. Dat houdt meteen in dat de plaatsnaam Soignies niet uit de merowingische of Gallo-Romeinse tijd dateert, maar zou teruggaan tot vóór onze tijdrekening. De naam zou dan chronologisch op één lijn te stellen zijn met naar de vorm vergelijkbare exoniemen voor belangrijke en wellicht reeds Voorromeinse steden als Doornik en Kamerijk. Voor de prehistorische ouderdom van het exoniem Doornik pleit dat het tegenover Frans Tournai (< Turnacum) eveneens blijk geeft van een Oergermaanse klankovergang (t>th> d). Bevreemdend is echter dat de k van het suffix (en ook die in Kamerijk) niet tot h werd mee verschoven (zie ook noot 13). Het uitblijven van de klankverschuiving k > h is ook geconstateerd bij het diminutiefsuffix -ko en is typisch voor het zg. Noordwestblok. Het verschijn- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sel vertoont een opvallende overeenkomst met de zg. onverschoven p-namen (o.m. de veelbesproken apa-namen) in hetzelfde gebied (Meid 1969: 215). De onverschoven p- en k-woorden zullen voor de historische germanistiek wel nog enige tijd een onopgelost vraagstuk blijven. Toch kan in dit verband gewezen worden op een mogelijk parallellisme met de uitwaaiering van de tweede, Duitse klankverschuiving in de zg. Rheinischer Fächer. In het Rijnfrankisch zijn alle anlautende t' s verschoven (zu, zwei, Zahl), anlautende p en k echter niet (Pad, Plug, kalt, Kraft) (overzicht in Schützeichel 1976: 183 vv.). Een geval als *Turnacum > *Thornaku > Dorneke, met verschoven t en onverschoven k, zou een aanwijzing kunnen zijn dat de eerste klankverschuiving niet gelijktijdig of niet in dezelfde mate op alle consonanten heeft ingewerkt. Tegen de hier voorgestelde ouderdom van de naam Soignies kan opgeworpen worden dat hij bijna steeds met de meervoudsuitgang -iacas verschijnt. Die uitgang is een exclusiviteit voor de merowingische periode. Hij kan echter in het geval Soignies berusten op een secundaire gelijkmaking aan de vele echte iacas- namen uit de buurt (Thieusies, Montignies, Louvignies, Gondregnies, Gottignies enz.).Ga naar voetnoot16 Daarop wijst overigens de oudste attestatie Sunniacum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ZeunDe hoge ouderdom van de Germaanse riviernaam *Sanjō blijkt ook uit die van zijn bijrivier (R) de Zeun en die van het gelijknamige gehucht (G) daaraan gelegen. De oudste attestatiesGa naar voetnoot17 in Latijnse bronnen vertonen alle <o>: 1176 Sone (G), 1179 Sonnam (R), 1196 Zona (G), 1197 Sone (G), Zone (G), 1212 Sonia, 1219 Soniam (R), 1223 Sona (R), 1235 Sone (G), 1296 Zone (G). De naam is te verklaren als een a-ō-ablaut bij de naam Zenne. Deze ablaut is een frequent procédé bij woordafleiding in het Oergermaans en nog steeds werkzaam in het systeem van de sterke werkwoorden: graf-groef, gras-groes, varen-voer, slaan-sloeg, dragen-droeg, vragen-vroeg, dialectaal klagen-kloeg, lachen-loech, Gotisch dags-fidurdōgs ‘dag-vierdaags’, namnjan-noemen e.v.a. Aldus zou van *Sanjō een afleiding *Sōnjō zijn gevormd. Door de lange vocaal kon het j-suffix geen geminatie veroorzakenGa naar voetnoot18 en ontstond al heel vroeg, door de auslautwetten van het Germaans, een vorm *Sōni. Die werd zoals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brōthar > bruoder, mōder > muoder reeds op het eind van de 8e eeuw gebroken tot *Suoni. De auslautende i veroorzaakte vervolgens in de dialecten ten oosten van de Dender een zg. secundaire umlaut. Net zoals bij grōni > gruoni > gruun, sōkian > suokian > zuuken ontstond aldus de vorm Zuun (Van Loon 1986: 38-40). Grafieën voor deze latere ontwikkeling zijn 1235 Suen (G), 1296 Zoene (R), 14e Nedersune, 1302 Nedersuene, Nedersoene, 1322 Zuene, 1339, 1340 Zoenne, 15e Suene, 1452 Tsuene. De huidige dialectvariant Zeun berust op een nog latere ontwikkeling in enkele Zuidbrabantse dialecten rond Brussel, waar op dit ogenblik ook de uitspraak greun, zeuken en zeut geldt (Daan en Francken 1972: kaart 9). De overgang wordt door Van Loey (1933) gedateerd omstreeks 1475-1600. Voor de volledigheid dient nog te worden vermeld dat de Zeun bij Kester Ziene werd genoemd. Waarschijnlijk betreft het een geval van ontronding. Alhoewel het huidige dialect van Kester er strikt genomen niet toe behoort, sluit de vorm Ziene klaarblijkelijk aan bij het grote ontrondingsgebied rond Aalst (Verstegen 1941: 302). Nog te vermelden is dat de ontronde Kesterse vorm Ziene reeds doorlopend voorkomt van in de 15e eeuw (Lindemans 1946: 87). Dat past bij de vaststelling van Vangassen (1964: 71) dat de ontronding in de Denderstreek uit die eeuw zou dateren. Het paar Zenne-Zeun levert een uniek voorbeeld van een doorzichtige ablautformatie in Nederlandse riviernamen.Ga naar voetnoot19 Algemeen wordt aangenomen dat dergelijke formaties zeer oud zijn. Volgens H. Krahe (1964: 72) zijn vooral ablauten waar de rest van het woord identiek blijft (zoals in de Noorse riviernamen Verma, Varma en Orma) en geen suffixen ter verdere differentiatie zijn toegevoegd, van een zeer hoge ouderdom. De Zenne en de Zeun zijn daarvan echte paradevoorbeelden. De ablaut werkt weliswaar nog steeds in het Nederlandse werkwoordsysteem, maar bij nominale afleidingen (dal-doel, koud (kalt)-koel, schap-schoep, haan-hoen, gras-groes, snaar-snoer) is hij misschien al sedert het Gemeengermaans (de eerste eeuwen van onze jaartelling) niet meer produktief. De nominale ablaut kon mogelijk slechts ongestoord blijven functioneren zolang beide originele klinkerkwaliteiten a-ō nog aanwezig waren, d.i. tot het ogenblik dat beide riviernamen nog *Sanjō en *Sōni luidden. Na de 7e eeuw (het optreden van de umlaut, iets later breking en secundaire umlaut) was dat misschien niet meer het geval. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kwestie van de ablaut doet ook vragen rijzen naar de tot dusver niet besproken etymologie van de naam Zenne. De ablaut a-ō is sterk vertegenwoordigd in woorden van Germaanse oorsprong. Moeten we daaruit besluiten dat ook de naam van de Zenne van Germaanse origine is of mogen we aannemen dat de Germaanse a-ō-ablaut ook op leenwoorden (in dit geval uit het Keltisch) van toepassing was? Het blijft ten slotte mogelijk dat de kwantitatieve ablaut ook in de Indo-Europese buurtaal, het Belgo-Keltisch, mogelijk was en dat Zenne en Zeun reeds vóór de germanisering van het Zennebekken respectievelijk de Keltische namen *Sonia en *Sōnia droegen. Naar de betekenis van dit *sonia is het voorlopig slechts gissen. Een Indo-Europese wortel *sen/son kwam blijkbaar niet voor. Eventueel kan uitgegaan worden van een disyllabische wortel *senə (met Schwebeablaut:Ga naar voetnoot20 *sonə, snə) met de betekenis ‘drijven, vloeien’, o.m. terug te vinden in Grieks nèsos ‘eiland’ (eigenlijk ‘de drijvende’) en Latijn natare ‘zwemmen’ (Pokorny 1959). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ZoniënEen naam die eveneens met de Zenne in verband is gebracht, is die van het Zoniënbos. Vanaf de oudste attestatiesGa naar voetnoot21 vinden we vormen terug die sterk gelijken op die van de rivier de Zeun: ± 1000 silva communis, que vocatur Sonia, 12e Sonia, 1140 foresta de Songia, 1200 Zonia, 1237 Sonie, Sonien, Zonien, 14e Wout van Sonijen, 1404 uten bosch van Sonien, 1459 aen sueynie, 1460 te sonye weert, te soynie weert, 1461 neven sunye, te suynye, 1471 uut Soenien, in Sonien, 1477 in Zoenien, 1530 te Zonien weert, Wout van Zonie, 1566 Waut van Sonien, 1613 Bosch van Sonien, 1761 Sognien Bosch, 1785 Sonigenbosch. Een voorloper van het huidige Franse Soignes is 1489 bois de Sougne (Arnould 1956: 482). Locale Nederlandse dialectvormen zijn [zøniŋə] en [zøniŋənbǫs] (Wijnants 1972: 223-4). Ondanks de formele gelijkenis met de namen Zenne en Zeun moeten we vaststellen dat het huidige Zoniënbos op vrij grote afstand van de Zenne ligt. Al wordt algemeen aangenomen dat het Kolenwoud, waarvan het deel uitmaakte, zich ooit tot ver over de Zenne naar het westen uitstrekte, toch ligt het niet meteen voor de hand dat de naam Zoniën werd gebruikt voor bospartijen die tot vlak tegen of zelfs over de Zenne reikten. Nochtans moet de benaming ook meer naar het westen toe, richting Zenne, hebben bestaan. Daarop wijzen het nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds bestaande toponiem Zoniënbroek en de attestatie 1775 Clijn Seuninck, bedoeld als ‘Klein Zoniën’, beide in Dworp (Theys - Lindemans 1948: 83). Al wordt het verband tussen de namen Zenne en Zoniën daarmee geografisch al iets waarschijnlijker, taalkundig is het ver van duidelijk. J. Lindemans (1946) die elk verband tussen beide namen afstreed, verklaarde in navolging van H. Pottmeyer (Förstemann 1913-6) en E. Verwijs en J. Verdam (MNW) de naam Zoniën vanuit Middelnederlands sonie ‘varkenshok’, dat nog in sommige Noordhollandse dialecten als zeunie, zeunis of zeuning verderleeft. Het Zoniënbos zou zijn naam dan ontlenen aan het vroegere recht van de omwonenden, varkens ‘ten tyde van eeckelen en buecken’ het bos in te stouwen. Volgens de landbouwhistoricus P. Lindemans (1952: 419-431), die de etymologie van zijn broer overnam, zouden vele pachthoven aan de rand van het Zoniënbos dat driftrecht hebben genoten. Hoe aanlokkelijk de verklaring vooral door de verwijzing naar historische realia ook mag lijken, er kleven een aantal bezwaren aan. Misschien nog niet zo onoverkomelijk is dat van de betekenisovergang ‘varkenstrog, -voeder’ naar ‘varkensbos’. Al iets bezwaarlijker is dat dit overal bekende driftrecht enkel in de buurt van Brussel tot het toponiem Zoniën zou hebben geleid. De formele overeenkomst en de geografische nabijheid van unieke benamingen als Zenne en Zoniën zijn echter minstens even sterke argumenten om een etymologisch verband tussen beide namen in overweging te nemen. De verhouding tussen de stamvocalen van beide woorden herinnert aan de eerder besproken a-ō-ablaut bij Zenne en Zeun. In tegenstelling tot deze laatste naam zijn bij de naam van het bos geen dialectale uu- of ie-varianten bekend. Dat is echter verklaarbaar vanuit de dialecten die in de omgeving van het Zoniënbos worden gesproken. In tegenstelling tot de dialecten aan de Zeun vormen die uit de buurt van het Zoniënbos een homogeen eu-gebied (greun, zeuken, zeut in Brussel (Daan - Francken 1972: kaart 9)). Het ondoorzichtigst in de naam van het bos is echter de uitgang ië of iën. De meeste woorden met die uitgang in het huidige Nederlands zijn van vreemde, meestal Romaanse oorsprong: tralie, balie, malie, tronie, kevie, menie, evie; verder gebiedsnamen als Gallië, Italië, Normandië, Kokanje, Portengen (< Bretagne). Toch is Romaanse oorsprong van Zoniën, naar het voorbeeld van gebiedsnamen als Taxandria, Hasbania, Flandria, Walacria weinig waarschijnlijk. Het Romaanse suffix is bij ons namelijk slechts gebruikt voor administratieve omschrijvingen. De uitgang -ie, ouder -ië, is in het Nederlands evenwel ook te vinden in een beperkte reeks woorden van Germaanse oorsprong: derrie (naast derring, darink, derreje, derg, darf, een turfsoort), berrie (naast barve, berie, burrie), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merrie, bezie (naast bes, beze, bizzem), ozie of euzie (naast ozing ‘onderste dakrand’). De herkomst van deze -ie is ver van duidelijk. Sommige woorden vertonen in hun oudste attestaties sporen van een i- of ja/jō-suffix zoals merrie (ohd. mer(i)ha), bezie (got. basi), of een w-suffix zoals smurrie (ohd. smero, smerwe), berrie (oeng. bearwe ‘barrow’) (Franck-Van Wijk 1949: s.v.), euzie (got. ubizwa, ohd. obisa, oeng. yfes, Engels eaves) (Meid 1969: 76). In het geval Zoniën is de reconstructie met een louter ja-suffix echter onvoldoende, aangezien dat normaal gesproken (zoals bij de riviernaam Zeun) uiteindelijk moest verdwijnen. Ook de hypothese van een oorspronkelijke samenstelling waarbij het tweede lid volledig kon vocaliseren, b.v. het elders vaak voorkomende auw of auwja, is weinig waarschijnlijk, om semantische redenen (auwe ‘rivierweide’) en omdat dan wel een al te snelle afslijting van het tweede lid van de samenstelling wordt verondersteld. Men vergelijke daartoe namen als Watou, Zoutenaaie, Houtave, waar de laatste lettergreep nog de duidelijke sporen van de vroegere samenstelling vertoont. Het aannemelijkst daarom is uit te gaan van een oorspronkelijke afleiding, door middel van een suffix dat praktisch geen obstruenten bevatte en daardoor reeds in de oudste attestaties onherkenbaar is geworden. De plausibelste kandidaten zijn dan suffixen als -wa of -ahja (mannelijk of neutraal), -wō of -ahjō (indien vrouwelijk). Met het suffix -ahja/ahjō konden plaats- en terreinbenamingen worden afgeleid: ohd. eihahi, ascahi, boumahi, got. bairgahei ‘plaats waar eiken, essen, bomen, bergen zijn’. Enigszins vergelijkbaar met Zoniën zijn de ohd. gebiedsnamen 824 Loganahi en 771 pagus Erdehe ‘het bij de Lahn (Logana)/de Ard gelegene’ (Bach 1953: 161; Meid 1969: 191 vv.).Ga naar voetnoot22 Een ander argument om de naam Zoniën (< Sōniwa, Sōnjahja of iets dergelijks) als een afleiding te beschouwen, is het feit dat hij in zijn eerste lid een rektrap vertoont. Het bekendst is dat verschijnsel van de Oudindische Vṛddhiformaties: brahman/brāhmana ‘het Brahma/de brahmaan’, parsu/pārsva ‘rib/ribstreek’ enz. Overblijfselen ervan in het Germaans zijn ohd. swehur/swāgur, mnl. zweer/zwager ‘schoonvader/degene die bij hem hoort’, met grammatische wisseling h/g onder invloed van het accent, en ono. Laxardalr/Laxdølir ‘het Laxardal/bewoner daarvan’. Dergelijke afleidingstypes met rektrap worden als zeer oud beschouwd. Bij secundaire afleidingen, d.i. afleidingen met meervoudig suffix (zoals dus verondersteld in *Sōn-ja-hja), blijkt de rektrap zelfs de enige bestaande vorm van ablaut te zijn geweest (Meid 1969: 22, 50-52). Andere aspecten waarop hier niet verder wordt ingegaan, maar die mogelijk meer licht op de kwestie kunnen werpen, betreffen de flexie en de syntactische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbindingen van de naam Zoniën in het Middelnederlands. Zoals uit de hogergenoemde excerpten op te maken valt, verschijnt hij steeds zonder lidwoord. De aanwezigheid van de (zwakke of pluralische?) uitgang -n lijkt eerder samen te hangen met de bron (de archieven van de Rekenkamer vertonen een voorkeur voor -n) dan van een bepaald voorzetsel, maar is voor het overige nogal willekeurig. Een zelfde bron schrijft op een afstand van drie folia zowel bi zonie als bi zonien (Vande Putte 1968: 351). In ieder geval lijkt alles in deze naam te wijzen op een zeer oud toponiem dat d.m.v. ablaut en suffix van de waternaam Zenne is afgeleid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 SeneffeZonder in het reductionisme van Vincent te willen vervallen, komen we met een reconstructie *Sōn-ja-ahjō verrassend dicht uit bij een tot hiertoe nog niet besproken naam, die van de Waalse gemeente Seneffe (wel niet aan de Zenne, maar aan de Samme!). Volgens Carnoy (1942),Ga naar voetnoot23 die daarin sindsdien door de meeste andere taalkundigen is gevolgd, zou de uitgang -effe, die in tal van Oostwaalse toponiemen voorkomt (Marneffe, Kemexhe, Floreffe, Waleffe), het produkt zijn van de overgang van Germaans ahwjō ‘weide’ naar Romaans affia. Het zou dezelfde overgang betreffen als in flanc < *hlank, froc < *hrok, freux < *hrōk. Carnoys hypothese vond later bevestiging in de 8e-eeuwse attestatie Florechia voor Floreffe (Gysseling 1947: 203). Al kan de etymologie *ahwjo ‘rivierweide’ bij sommige effe-namen van toepassing zijn, in de oudste vermeldingen van Seneffe is dat niet het geval. Daarin wordt Soneffia namelijk niet met een weide, maar met een bos gelijkgesteld (10e silva quȩ Soneffia dicitur). Het semantische bezwaar vervalt echter indien we uitgaan van het eerder behandelde suffix -ahja met de Romaanse klankovergang hj > ff. De naam Seneffe zou dan gewoon het Romaanse doublet zijn van het Germaanse *Sōnjahja. De aansluiting van beide vormen op elkaar levert enkel problemen op wat het eerste jod-suffix betreft. *Sōnja- zou in het Romaans normalerwijs tot een vorm *Sougn(effe) of *Soign(effe) moeten leiden. Dat bezwaar is te omzeilen door als proto-vorm van Zoniën niet *Sōnjahja maar *Sōnahja te reconstrueren, waaruit de Romaanse vormen Soneffia, Seneffe a.h.w. natuurlijk voortvloeien. Bij de vorming van afleidingen en samenstellingen in het Oudgermaans konden thematische bindvocalen namelijk worden onderdrukt. Zulks blijkt uit het naast elkaar optreden van grondvormen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mét en afleidingen zonder umlaut: Oudengels swête/swōtstence ‘zoete geur’, scyld/sculdhaeta ‘Schultheiß’, ryge/rug-ern ‘rogge-oogst’, Middelhoogduits böse/bosheit, küene/ kuonheit, Kuonrāt, träge/tragheit (Kluge 1913: 201, 229), verder grün/Gronau, Groenlo, eng/angst. Elisie van de thematische vocaal is zelfs de regel, indien het suffix (zoals ook in Zoniën) met vocaal begint (Meid 1969: 21). Indien Seneffe een Romaans equivalent is van Zoniën, moet het prehistorische *Sōnahja-bos enorme afmetingen hebben gehad.Ga naar voetnoot24 Zijn historisch belang blijkt uit het feit dat het in de middeleeuwen de grens uitmaakte tussen de bisdommen Kamerijk en Luik, tussen Neustrië en Austrasië, in de Keizertijd tussen Belgica Secunda en Germania Inferior, en, vóór de komst van de Romeinen, tussen Nerviërs en Eburonen (Vander Linden 1923). Dat de naam desondanks in de antieke tijd niet is overgeleverd, heeft vermoedelijk te maken met het feit dat hij in Romaans taalgebied reeds zeer vroeg een concurrent kreeg in de benaming Carbonaria (oudste vermelding bij Gregorius van Tours ca. 575 naar een getuigenis van ca. 388). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 BesluitHoewel de bevindingen van ons taalkundig onderzoek slechts een klein gedeelte van de Frans-Nederlandse taalgrens betreffen, komt veel op de helling te staan van wat tot nu toe over het ontstaan van de taalgrens is geschreven. Met name de rol die daarbij traditioneel aan de Frankische invallen van de 5e-6e eeuw wordt toegeschreven (Petri 1973), wordt er in niet geringe mate door gerelativeerd. Factoren die in vroegere hypotheses i.v.m. het ontstaan van de taalgrens decisief werden geacht, zo o.m. de limes belgicus langs de weg Keulen-Tongeren-Bavai (A. Wauters 1885, G. des Marez 1926, H. Nesselhauf 1941), een dunnere bevolkingsdichtheid ten noorden van de taalgrens (C. Verlinden 1955), de barrière van het Kolenwoud (G. Kurth 1896, H. Pirenne 1900), kunnen misschien nog ingeroepen worden om te verklaren waarom de romanisatie c.q. de germanisatie niet verder naar het noorden of het zuiden zijn doorgedrongen. Toch lijkt de diepgaande scheidingslijn tussen Noord en Zuid in de vallei van de Zenne reeds eeuwen tevoren in een vaste plooi te zijn gelegd. De belangrijkste conclusie die uit onze taalkundige bespiegelingen kan worden getrokken, betreft de geschiedenis van het Nederlands zelf. Reeds eeuwen vóór de invallen van de Franken, die volgens de gangbare theorieën aan de grondslag zouden liggen van onze taal, zou ten noorden van de huidige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalgrens een Oergermaans dialect zijn gesproken dat een verre maar rechtstreekse voorloper zou zijn van het Nederlands. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryIt is a peculiar fact about the linguistic frontier in Belgium that it bisects all rivers which flow from the North to the South: Scheldt, Leie, Dender, Gete, Zenne. In the bilingual Zenne-valley there are a number of river- and place-names which can be derived from the river-name: Zuun, Zoniën, Seneffe, Soignies and its Dutch exonym Zinnik. Some of these derivations presuppose such linguistic changes as IE. o > a, t >þ, which are generally assumed to go back to the last centuries B.C. These facts suggest that 1) the northern part of the Zenne-valley had already been germanized in prehistoric times 2) the linguistic frontier between Romance and Germanic is the continuation of a border-line which already existed some centuries B.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|