Taal en Tongval. Jaargang 41
(1989)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het materiaal Willems als bron voor woordgeografisch onderzoek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. Onzekerheid i.v.m. de woorden zelfI. v.m. de woorden die op grond van de vragenlijst van Willems door de informant als bekend worden opgegeven, is er geen enkele garantie dat die ook werkelijk gangbaar zijn in het betrokken dialekt. Ervaring met dialektenquêtes leert ons dat zegslieden nogal gemakkelijk de neiging vertonen woorden aan te merken als behorend tot de autochtone woordenschat, ook als ze die b.v. slechts kennen uit naburige dialekten, of uit de standaardtaal. In zekere zin zijn dat ook inderdaad ‘bestaande’ woorden voor hen, zij het dat ze ze enkel passief kennen, of in hun standaardtaalregister, maar dat is het niet wat de dialektlexikoloog aan de weet wil komen. Voor België zou men dit bezwaar kunnen wegwuiven met de opmerking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in Willems' tijd het gevaar geringer was dan nu dat een informant exogeen taalgoed als endogeen zou aanduiden, omdat de standaardtaal er toen nog niet zo'n verbreiding kende als nu. Dat argument verliest echter aan kracht als we bedenken dat de enquête werd ingevuld door geschoolden, mensen dus die behoorden tot dat kleine deel van de bevolking dat hoe dan ook met de toen als kultuurtaal geldende variant in kontakt kwam. Overigens is duidelijk gebleken hoe de informanten endogeen en exogeen taalgoed door elkaar hebben gehaald, toen ik het materiaal excerpeerde voor het WVD. Van woorden met bovengewestelijk karakter zoals akker, weide, hoeve, meers, tekent zich uit dat materiaal een mate van verbreiding af die onmogelijk met de werkelijkheid overeen kan hebben gestemd. In het licht van de geringe representativiteit van een dergelijke verzameling, is men voor betrouwbare gegevens dus in feite aangewezen op die antwoorden die de opgave niet herhalen, wanneer b.v. de informant naast het opgave-woord akker een ander lexeem invult, zoals stuk, kouter, plek, e.d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Onzekerheid i.v.m. de betekenisAangezien betekenis in de enquête Willems helemaal niet aan de orde is, valt het eveneens zeer moeilijk het semantische statuut van de opgegeven woorden te evalueren, tenzij dat statuut vooraf al duidelijk was. Interpretatieproblemen hebben we natuurlijk niet bij zeer algemene woorden als huis en stoel, waarvan we weten dat ze semantisch een homogeen beeld vertonen. We verliezen echter alle houvast zodra het om een woord gaat dat in zijn geografische verbreiding semantisch gedifferentieerd is, zoals akker, of, in verband met het hieronder ter sprake komende woordveld, kieken of hoen. Heel sporadisch bevat het materiaal dan toch wel eens aanwijzingen i.v.m. de betekenis van een woord. Dat is het geval wanneer dat woord opgegeven wordt in een kontext, die dan een bepaalde betekenis voor de hand legt. Een voorbeeld is dadelijk in de wending Ik zal dadelijk komen. Men kan geredelijk aannemen dat het woord dat op die plaats in de antwoordzin staat, door de band als het dialektische synoniem van dadelijk mag worden beschouwd. Een andere, toevallige, bron van semantische informatie dient zich aan in het geval van losse woorden, wanneer de zegspersoon er uit eigen beweging een semantische toelichting bij geeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het eigen onderzoek2.0. Ter konkretisering van de vraag naar de bruikbaarheid van het materiaal Willems, breng ik in wat volgt verslag uit van een klein onderzoek waarbij ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb nagegaan in hoeverre dat materiaal gegevens oplevert voor de beantwoording van een welomschreven woordgeografische vraag, te weten: welke verschuivingen hebben zich gedurende de jongste eeuw in de Vlaamse dialekten voorgedaan in de naamgeving voor de kippen als soort, en voor de kip als vrouwelijk dier (hen)? Op grond van de moderne woordkaarten krijgen we een beeld van de huidige toestand en kunnen we een hypotese opstellen i.v.m. hoe die tot stand is gekomen. Levert het materiaal Willems ons de nodige gegevens i.v.m. de toestand van een eeuw geleden ter verificatie van die hypotese? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. De moderne woordkaarten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.1. Het kaartbeeldBekijken we de moderne kaarten met de naamgeving voor de kippen als soort, en voor de kip als vrouwelijk dier, dan zien we dat op beide kaarten dezelfde heteroniemen voorkomen, en dat het beeld er bepaald wordt door de verhou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 1: KIPPEN (generieke naam)-w.v.d.
KAART 2: HEN -w.v.d.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding tussen de heteroniemen hen, hoenderGa naar voetnoot1 en kiek(en). Van de twee overige is de verbreiding maar incidenteel: het Franse leenwoord poele komt sporadisch voor in Frans-Vlaanderen en een enkele keer in Zuid-Oost-Vlaanderen, het algemeen Nederlandse kip is met twee attestaties in Zeeuws-Vlaanderen weinig meer dan een unicum.
De ruimtelijke dynamiek is op beide kaarten van dezelfde aard: twee traditionele lexemen, hen en hoender, krijgen in hun respektieve verbreidingsgebieden af te rekenen met de konkurrentie van een jonger woord, dat zich van oost naar west lijkt te verplaatsen. Dat hen en hoender oude autochtone benamingen zijn, blijkt hieruit dat ze elk een vrij duidelijk af te bakenen gebied bestrijken. Hen komt algemeen voor in Frans- en West-Vlaanderen; in Oost-Vlaanderen wordt het - behalve in de noordoostelijke hoek - zowat overal waargenomen buiten het hoender-gebied; wel valt op dat deze Oostvlaamse verbreiding, en dan voornamelijk die ten zuiden en ten oosten van hoender, minder hecht is op kaart 1 (de kip als soort) dan op kaart 2 (de hen). De hoender-attestaties laten een kompakte koncentratie zien in Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Oost-Vlaanderen, met een uitloper, of beter gezegd een soort van aanhangsel, in het zuidoostelijke kwart van Oost-Vlaanderen. Het lijkt wel of hoender ooit als een wig is binnengedrongen in een voorheen homogeen hen-gebied; de historische verhouding tussen beide heteroniemen, hoe interessant ook, is hier evenwel niet aan de orde. Wat de synchrone kaart betreft, lijkt de toestand in elk geval gestabiliseerd, in die zin dat er nauwelijks sporen zijn van insijpeling van het ene lexeem in het gebied van het andere, van expansiviteit dus. Van beide heteroniemen brokkelt de rand van het massief af ten voordele van kiek(en), het woord dat ten grondslag ligt aan het belangrijkste onderscheid tussen de twee kaartbeelden: als benaming voor de kip als soort kent het een veel ruimere verbreiding dan als benaming voor het vrouwelijke dier. Ondanks dit kwantitatieve verschil is het type verbreidingsgebied van kieken op beide kaarten in essentie hetzelfde: nadrukkelijke aanwezigheid in de meest oostelijke dialekten (met een gebiedje in het Land van Waas waar het het enige heteroniem is) en verder sporadische uitwaaiering naar het westen toe, welke uitwaaiering op kaart 1 al tot tegen de Franse grens gaat. Vanzelfsprekend doet dit patroon kieken voorkomen als een Brabantse infiltrant. Dat wordt bevestigd door de desbetreffende kaarten van het WBD (Afl. 6, p. 951: KIPPEN, p. 957: HEN), die een ruime verbreiding van kieken laten zien, al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten we dat beeld enigszins relativeren in het licht van de eerder vermelde onmogelijkheid om na te gaan welke bron nu precies aan welke attestatie ten grondslag ligt, en hoe betrouwbaar die is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.2. Interpretatie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.2.1. Eerste wetmatigheidDat het vrouwelijke dier en de soort traditioneel dezelfde naam krijgen, is uit de werkelijkheid te verklaren. Vroeger liet men immers, met het oog op de eierproduktie, alleen de vrouwelijke kippen in groten getale in leven, terwijl de haantjes vroeg werden geslacht voor de konsumptie. Dat maakte dat bijna uitsluitend vrouwelijke dieren de kategorie van het levend pluimvee bevolkten, terwijl de ene haan die overbleef in de troep kippen een heel gemarkeerde status had. Op vele plaatsen waar het woord kieken in zijn expansiebeweging terecht is gekomen, duidt het alleen de kategorie aan, al dan niet in konkurrentie met het traditionele lexeem (dat we hierna met x aanduiden). Dat laatste behoudt echter ook zijn funktie als naam voor het vrouwelijke dier, zodat we in die plaatsen twee mogelijke situaties krijgen:
Omdat deze onomasiologische vernieuwing zich nog vandaag onder onze ogen voltrekt, is het mechanisme ervan duidelijk aanwijsbaar. In de eerste plaats wordt de opkomst van kieken als generieke naam vanuit de algemene woordenschat bevorderd door de veralgemening van dat woord voor de konsumptie-kip, een gevolg van recente veranderingen op het gebied van de produktie en konsumptie van kippen. In een vroeger stadium werden mannelijke en vrouwelijke dieren ook als konsumptieprodukt uit elkaar gehouden: aangezien het pluimvee in essentie de eierproduktie moest dienen, kwamen enkel de jonge hanen in aanmerking als braadkip; de vrouwelijke dieren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarentegen gingen pas voor de bijl als ze niet meer interessant waren voor de eierproduktie, zodat ze wegens de afgenomen vleeskwaliteit enkel nog goed waren als soepkip. Tegenwoordig echter worden zowel vrouwelijke als mannelijke dieren gehouden voor de vleesproduktie, wat maakt dat het voor de gemiddelde verbruiker niet meer relevant is het onderscheid tussen de twee kategorieën te handhaven. Wie vandaag trouwens zijn braadkip net als zijn andere voedingswaren van de winkel of het warenhuis betrekt, weet doorgaans niet eens meer of hij een hen of een haan mee naar huis neemt. Het woord kieken is dus zijn karrière als kategorienaam begonnen in de algemene woordenschat, en wel in de terminologie betreffende de konsumptieGa naar voetnoot1. Nu is dat op zichzelf al een voldoende grond opdat het woord ook door boeren en pluimveehouders zou worden overgenomen: de algemene woordenschat en met name het bovengewestelijke taalgoed daarin, dringt steeds meer binnen in de autochtone boerenwoordenschat, wat natuurlijk alles te maken heeft met de marginalisering van de boeren als beroepskategorie in onze geïndustrialiseerde maatschappij (zie Devos 1987). Toch is er in dit geval ook een intrinsieke omstandigheid aan te wijzen waardoor de boer/pluimveehouder a.h.w. gestuurd wordt in de richting van lexikale differentiëring tussen de kategorie en het vrouwelijke dier, t.w. de eerder vermelde wijziging inzake de produktie. Het beeld van de rondscharrelende troep kippen in het gezelschap van één haan behoort stilaan tot het verleden, en de kweker ziet nu in de eerste plaats een verschil tussen ‘legkippen’ en ‘mestkippen’: in het eerste geval is door de op industriële leest geschoeide eierproduktie het vrouwelijke dier gereduceerd tot een soort van legmachine in de legbatterij; in het tweede geval is het mannelijk/vrouwelijkonderscheid geneutraliseerd doordat zowel mannelijke als vrouwelijke kippen gekweekt worden voor de vleesproduktie. Door dat alles verandert natuurlijk het prototypische beeld dat men heeft van de kip als soort: men ziet niet langer een duidelijk als vrouwelijk te herkennen dier als het meest typische exemplaar van de kategorie, zodat de omstandigheden geschikt zijn om aan de kategorie een nieuwe naam te geven.
Interessant is wel dat er in de dialekten klaarblijkelijk een soort van tegenkracht aan het werk is tegen de tendens tot differentiëring tussen de kategorienaam en de naam voor het vrouwelijke dier. De vergelijking van de twee kaarten leert immers dat heel wat informanten het nieuwe woord kieken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruiken op dezelfde ongedifferentieerde manier als met de oude woorden traditioneel het geval was. Het lijkt erop dat ze het woord, binnengekomen via de nieuwe produktie- en verhandelwijze, inpassen in het konceptuele keurslijf dat overgeleverd is uit het vorige stadium waar de kippenkweek anders georganiseerd was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.2.2. Tweede wetmatigheidEen tweede wetmatigheid die in de traditonele dialektische naamgeving gekonstateerd kan worden, en die door de introduktie van kieken wordt overtreden, is de volgende: het éne dialektwoord dat zowel voor de kategorie als voor het vrouwelijke dier wordt gebruikt, is naar basisbetekenis ófwel een oorspronkelijke naam voor het vrouwelijke dier, die op de soort is overgedragen (hen, kip, poele), ófwel een oorspronkelijke generieke naam, die op het vrouwelijke dier is overgedragen (hoender). Kieken evenwel is geen van beide. Het is in oorsprong de naam voor het jonge dier - en die betekenis heeft het tot op vandaag in àlle Vlaamse dialekten behouden - en als zodanig vormt het een unicum in het rijtje van generieke namen voor huis- en hoevedieren (hond, kat, paard, koe, varken/zwijn, schaap, geit, pauw, eend, gans, kalkoen, ezel). Behalve met de vraag hoe het komt dat het woord kieken zich in de Vlaamse dialekten heeft verspreid, en waarvoor we Brabantse expansie via de algemene woordenschat als oorzaak hebben menen te kunnen aanduiden, worden we nu ook nog gekonfronteerd met een tweede vraag, nl. waarom juist kieken de generieke betekenis heeft aangenomen. Nu is dat een vraag die niet zozeer de woordgeografie betreft, dan wel de ontwikkeling van de lexikale betekenis, los van de huidige verbreiding van het woord. Niettemin wil ik voor het antwoord op die vraag een hypotese formuleren, omdat ik meen daarvoor uit het materiaal Willems een geografisch argument te kunnen puren. Die hypotese komt, kort gezegd, neer op het volgende. Gegeven de vaststelling dat in Vlaanderen de sociale groep achter de promotie van kieken NIET de boerenbevolking is, maar juist bestaat uit diegenen die van het boerenbedrijf vervreemd zijn, zie ik geen enkele reden waarom dat in Brabant, de regio waar het woord vandaan komt, anders zou zijn geweest. De groep waar de vernieuwing haar oorsprong vond, is naar alle waarschijnlijkheid de stedelijke bevolking: die kan in haar woordkeuze heel goed beïnvloed zijn door het Frans, waarbij poulet, eveneens een woord voor zowel het jonge dier als voor het konsumptieartikel, model stond voor kieken. De Vlaamse leenvertaling raakte wellicht onder de bevolking verbreid vanuit de distributiesektor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat het Frans betrokken is geweest bij de toepassingsverruiming van kieken zou meteen kunnen verklaren waarom die verruiming een nagenoeg exklusief Belgische aangelegenheid blijft (zie in dit verband ook het WNT i.v. Kieken I, 3). Benoorden de rijksgrens, waar de dialekten gevrijwaard blijven van zowel Franse als (Zuid-)Brabantse taalinvloeden, behoudt kieken/kuiken zijn traditionele positie in het woordveld. Het expanderende heteroniem, zowel voor de soort als voor de hen, is hier het standaardtaalwoord kip. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. De benamingen voor de kip en het materiaal Willems
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.1. De kategorienaamIn de lijst met opgaven vinden we de woorden hen, haan (valt buiten de omschrijving van het onderzoek), kieken, kuiken, hoen, en daarnaast ook het syntagma hanen en hennen. Het zal duidelijk zijn dat geen enkel van de opgavewoorden ondubbelzinnig te interpreteren valt als kategorie-naam: zo'n woord bestaat niet in het Nederlands, en evenmin in de dialekten. Het gebruik van een lexeem als kategoriebenaming parasiteert a.h.w. steeds op een andere gebruikswijze, zij het die van benaming voor het vrouwelijke dier (hen), of van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het kleine dier (kieken). Een woord als kuiken is dan weer wél ondubbelzinnig, maar komt nooit voor als kategoriebenaming. Had Willems in zijn lijst dus ook het woord kip opgenomen, dan waren we daar ook niet mee gebaat, omdat het eveneens een dubbele toepassing kent, nl. op de soort en op het vrouwelijke dier. En met de opgaven voor het woord hoen, dat hij wél opvraagt, schieten we al evenmin iets op, aangezien het woord behalve als kategoriebenaming en naam voor het vrouwelijke dier, ook nog gebruikt kan worden als naam voor de overkoepelende kategorie van alle hoenderachtigen; als dialektwoord heeft het dan weer vaak een specifiekere betekenis, nl. die van ‘waterhoen’.
Slotsom van dat alles is dat we in het materiaal Willems geen ondubbelzinnige aanwijzingen kunnen vinden om i.v.m. een opgegeven woord te besluiten dat het gaat om de kategoriebenaming. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2. De naam voor het vrouwelijke dier (kaart 3)Het materiaal geeft wel iets prijs i.v.m. de benamingen voor het vrouwelijke dier, dankzij het opgave-syntagma hanen en hennen. Doordat het syntagma twee antonieme termen bevat, wordt de informant er vanzelf toe gebracht op de plaats van hennen de juiste vrouwelijke benaming in te vullen. Dat deze opgave wel degelijk bepaalde konklusies mogelijk maakt, blijkt indirekt uit het feit dat in een aantal enquêtes (13 op het totale aantal van 160 dat we voor onze kaart gebruikt hebben) bij het opgavewoord hen hetzelfde lexeem in het antwoord figureert, terwijl een ander heteroniem opduikt (tweemaal hoenders, tweemaal kippen, zeven keer kiekens, tweemaal poel(j)en) als vrouwelijke tegenhanger van haan in het syntagma. In die gevallen hebben we enkel het van hen afwijkende woord op de kaart gezet. Merkwaardig genoeg doet het omgekeerde zich ook voor, zij het in een verwaarloosbaar aantal gevallen: slechts drie informanten geven naast het afzonderlijke opgavewoord wél en naast het syntagma niét een ander lexeem dan hen. Aangezien deze gegevens niet zo gemakkelijk te interpreteren zijn, heb ik in die drie gevallen telkens de twee varianten op de kaart overgenomen. Afgezien van de genoemde gevallen met een afwijkend antwoord, vult de overgrote meerderheid op beide plaatsen hetzelfde woord in, en op 13 gevallen na is dat steeds hen. Ondanks het feit dat de aanwezigheid van het syntagma een zekere kontrole mogelijk maakt van het bij hen opgegeven woord, moeten we toch rekening houden met de mogelijkheid dat een aantal zegslieden zich in beide gevallen door het opgavewoord hebben laten leiden, en dat dus de verbreiding van hen op onze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 3: HEN -willems
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willems-kaart enigszins overdreven is, en die van de daarvan afwijkende lexemen onderschat.
Vergelijken we nu de kaart op basis van het materiaal Willems met die op basis van ons eigen, synchroon materiaal. Voor zover er zich uit het wijdmazige opgavennet van het materiaal Willems verbreidingsgebieden laten afbakenen, kunnen we, ook als we zoals hierboven gesteld een kleine overschatting van hen en een kleine onderschatting van hoender inkalkuleren, konkluderen dat de onderlinge geografische verhouding tussen die twee lexemen zich in de loop van de jongste eeuw binnen de Vlaamse dialekten nauwelijks gewijzigd heeft. Het meest verrassende van die kaart is echter de zeer bescheiden aanwezigheid van kieken, niet enkel in Vlaanderen, maar ook en vooral in Brabant. Als we extrapoleren vanuit de synchrone Vlaamse kaarten, zijn we geneigd te denken dat kiek(en) als generieke naam in die tijd al een grotere verbreiding kende - maar zoals gezegd is die betekenis niet op grond van het materiaal Willems te konstateren. Misschien kunnen we gewagen van de generieke betekenis waar de informant naast het opgavewoord hoen het woord kieken schrijft, als we aannemen dat hij het opgavewoord in generieke zin heeft geïnterpreteerd; de gevallen waar dat gebeurt zijn echter schaars: K 293 Duffel, P 21 Tieldonk, P 112 Zoutleeuw, P 133 Overijse en P 154 Tienen.
Toch blijft de gekonstateerde verbreiding van kieken, hoe beperkt het materiaal ook is, informatief. Als we aannemen dat het woord als benaming voor het vrouwelijke dier sekundair is t.o.v. de generieke betekenis, mogen we dan niet veronderstellen dat de onomasiologische ‘gelijkschakeling’ van soortnaam en vrouwelijk-dier-naam het vroegst is gebeurd op die plaatsen waar het woord het vroegst in de algemene woordenschat is binnengekomen? Welnu, de plaatsen waar Willems kieken opgeeft, liggen in de ruime omgeving van Brussel, en in die van Antwerpen! Het heeft er alle schijn van dat dààr de verfranste burgerij haar benaming voor de kip als eetwaar heeft doorgegeven aan de stadsbevolking, die het vervlaamste tot kieken. Op de markten van die steden kan het woord dan via de boeren zijn tocht naar het platteland begonnen zijn, een uitwaaiering die op dit ogenblik nog steeds niet haar beslag gekregen heeft. Wat nu ten slotte het chronologische verloop van die ontwikkeling betreft, hebben we goede gronden om aan te nemen dat althans in de dialekten van de provincie Antwerpen de toepassing van kieken op levend, volwassen pluimvee in Willems' tijd nog pas in een beginfaze verkeerde. Dat suggereren toch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gegevens uit een onafhankelijke bron uit ongeveer dezelfde tijd als de enquête Willems: het idiotikon van Cornelissen-Vervliet. In het Idioticon zelf, uitgegeven in 1899, heet kieken nog een ‘jong hoen, Holl. kuiken, Fr. poulet’; in het Aanhangsel van 1906 wordt nog geen melding gemaakt van enige toepassingsverruiming. Pas het in 1938 verschenen Bijvoegsel - deel 2 vermeldt i.v. kieken: ‘... E kieken is ofwel een jong hoen (haan of hen) ofwel een hoen in 't algemeen’; het voorbeeld ter illustratie heeft betrekking op de konsumptie: ‘E koud kieken, een gebraden kieken dat men opeet’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. BesluitOm van het ruim honderd jaar geleden verzamelde materiaal Willems de waarde voor woordgeografisch onderzoek na te gaan, is het nodig een lexikaal veld te vinden waarin een evolutie vast te stellen valt die gesitueerd kan worden in het recente verleden. Dat van de naamgeving aan de kippen bleek aan die voorwaarde te voldoen. De informatieve waarde van het materiaal Willems is op grond van de bij het begin genoemde metodologische beperkingen erg relatief, maar desondanks is gebleken dat, waar men aan kan tonen dat het ‘papegaai-effekt’ bij de informant niet noodzakelijk gespeeld heeft, dat materiaal kostbare historische gegevens dverschaft voor een adekwate interpretatie van moderne kaartbeelden. Gent, oktober 1988. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|