[Nummers 3 en 4]
J.L. Pauwels †
Op 3 augustus 1989 overleed te Leuven op bijna negentigjarige leeftijd prof. dr. J. Louis Pauwels. Hij was te Aarschot geboren op 19 oktober 1899. Als zestienjarige had hij zich in 1916 achter de frontlijn begeven om als vrijwilliger dienst te nemen in het Belgisch leger. Na zijn tijd als frontsoldaat in de eerste wereldoorlog sloot hij op korte tijd zijn middelbare studie af en ging hij aan de Leuvense universiteit Germaanse filologie studeren. Hier promoveerde hij in 1923 met een proefschrift over het dialect van Aarschot, dat ook een onderzoek van het vocalisme in 23 dorpen uit de omgeving bevatte. Daarvoor was hij al leraar geworden aan het atheneum te Leuven. Van 1923 af was hij leraar Nederlands aan de athenea van achtereenvolgens Chimay, Elsene en (van 1940 af) opnieuw Leuven. Aan deze laatste onderwijsinrichting zou hij tot 1948 blijven werken. Inmiddels was hij in 1942 aan de Katholieke Universiteit te Leuven tot lector benoemd. In 1953 werd hij er bevorderd tot buitengewoon docent, in 1954 tot gewoon hoogleraar. In 1970 werd hij emeritus.
Pauwels heeft tijdens zijn lange loopbaan een veelzijdige en drukke dialectologische activiteit aan de dag gelegd, waarop ik in een uitvoeriger In memoriam in de HCTD 62 inga. Hier kan ik alleen kort samenvattend de nadruk leggen op zijn belangrijke verdiensten als woordgeograaf, o.a. door zijn boek over bloemnamen in de zuidelijke dialecten (met Grootaers is Pauwels als de pionier van de Nederlandse woordgeografie te beschouwen), maar ook op zijn bekende regionale klankgeografische studies (hier blijft zijn naam verbonden aan de ontdekking van de Getelijn), zijn boek over het genus van de substantieven in de Zuidnederlandse dialecten, en niet het minst op zijn monumentale studie over het dialect van Aarschot in de vorm van een omvangrijk boek, aangevuld met talrijke artikelen.
Op deze plaats past het verder te wijzen op zijn verdiensten voor Taal en Tongval. Hij is meer dan een kwart eeuw, van 1949 tot 1975, een actief redactielid geweest, zoals velen hebben kunnen ervaren die in die tijd bijdragen aan het tijdschrift hebben geleverd. Door zijn kritieken op talrijke manuscripten heeft hij het niveau ervan wezenlijk mee helpen optillen. In dit verband is ook te wijzen op het feit dat hij enkele keren bij artikelen van anderen een naschrift heeft gepubliceerd, waarin hij zijn afwijkende visie op het behandelde probleem meedeelde. Verder stond hij als medewerker niet minder dan achttien artikelen aan ons tijdschrift af, het laatste als 83-jarige