Taal en Tongval. Jaargang 40
(1988)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taalatlas van het Nederlands en het Fries
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingMet het verschijnen van de kaarten 127 ‘Zwad’, 128 ‘Wiers’, 129 ‘Kleine Hooiopper’ en 130 ‘Grote Hooiopper’ wordt de uitgave van de ‘Taalatlas van het Nederlands en het Fries’ (Taalatlas) beëindigd. De mogelijkheden van computer en plotter, ook voor de taalgeografie, hebben opvattingen en inzichten met betrekking tot de Taalatlas veranderd. Zo is het financieel-economisch niet langer verantwoord kostbare taalkaarten in meerkleurendruk in een uiterst kleine oplage uit te brengen. De computer biedt de mogelijkheid snel en betrekkelijk eenvoudig kaarten te tekenen en met de moderne reproductiemethoden kunnen deze kaarten gemakkelijk aan derden beschikbaar gesteld worden. Uitgaande van de opvatting dat de taalkaart het werkinstrument is van de taalgeograaf en eerst onder zijn handen, dikwijls in samenhang met een groot aantal andere taalkaarten, haar eigen waarde en betekenis krijgt, kan men stellen dat het verkieselijker is een groot aantal losse kaarten uit te brengen dan voort te gaan met een project dat zozeer door zijn verleden wordt bepaald, dat het slechts met zeer grote inspanning tot een enigszins verantwoorde eenheid is om te smeden. In het volgende wordt een evaluatie gegeven van de Taalatlas. Aan het eind wordt aangegeven wat het perspectief is. Het beleid van het P.J. Meertens-Instituut is, dat de Taalatlas van een wat moeizaam voortzeulend en arbeidsintensief wetenschappelijk project een documentatief project is geworden, waarin alle taalkaarten uitgebracht worden die met welk doel dan ook op de afdeling Dialectologie worden vervaardigd en dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eveneens de mogelijkheid in zich heeft een snelle en gemakkelijke index te worden op het in de vragenlijsten opgeslagen materiaal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Geschiedkundig overzicht en doelstellingGa naar voetnoot1Voordat in 1939 de eerste aflevering van de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland kon verschijnen, is er een hele competentiestrijd geweest tussen de op 11 oktober 1926 door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen opgerichte Dialecten-Commissie voor de Nederlandsche en Friesche dialecten en de dialectoloog G.G. Kloeke. Eigenlijk is deze strijd terug te voeren tot een persoonlijke vete tussen de voorzitter van de Dialecten-commissie J. van Ginneken en G.G. Kloeke. De ironie van de geschiedenis wil dat het in 1930 opgerichte Bureau, met als hoofddoel het publiceren van een Nederlandse taalatlas, negen jaar later de eerste aflevering van die atlas ziet verschijnen met als imprint ‘uitgegeven door Dr. G.G. Kloeke, Hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Leiden’. In 1931 was de eerste vragenlijst van het zojuist opgerichte Dialectenbureau de deur uitgegaan. Aan respons heeft het niet ontbroken, want in totaal kwamen er 2299 ingevulde lijsten terug. In 1939 is men al aan de lijsten nr. 7 en 8, waarvan er 1270, respectievelijk 1016 zullen worden ingevuld. De onderwerpen die in de eerste lijsten aan de orde komen, vormen al een mooi geleed corpus om een schitterende verzameling taalkaarten uit te brengen. Uit de eerste vragenlijsten blijkt dat er gestreefd wordt naar een thematische samenhang, maar noch in de voorberichten, noch in andere studies is er sprake van een bepaalde opzet van de Taalatlas. Het ziet ernaar uit dat in de conceptie van Kloeke de atlas een volledig open publicatiemogelijkheid is, waarin kaarten kunnen worden opgenomen die aan minstens één criterium moeten voldoen en dat is dialectische variatie vertonen. In het eerste voorbericht wordt in de eerste plaats aandacht besteed aan de technische problemen van de kartering, de interpretatie van de spelling van de data, het reduceren van foutieve opgaven tot een minimum en vervolgens aan de veelzijdigheid van de dialectgeografische discipline. Kloeke voorspelt dat in de toekomst bij de interpretatie van de kaarten een beroep moet worden gedaan op tal van disciplines: ‘de archeologie, de plantengeografie, de toponymie, de huisgeografie, soms ook de rechtswetenschap en de folklore’. En even verderop: ‘Van groot belang voor den taalgeograaf is ook de geschiedenis van landbouw en veeteelt’ (Kloeke 1939, 2). Van een intern- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linguïstische verklaring is expliciet geen sprake, maar misschien ligt de behoefte daaraan toch besloten in het feit dat Kloeke het schrijven van commentaren naar een latere datum verschuift: ‘Oorspronkelijk was het mijn plan bij elke kaart een toelichting en interpretatie te geven ongeveer op de wijze als mijn teksten bij de kaarten van de “arend” (NGN XI, blz. 17-29) en bij de “keldermot” (Tschr. v. Nederlandsche Taal- en Letterk. LVIII (1938), blz. 109-122). Ik heb echter tenslotte van verdere interpretaties voorlopig nog afgezien, omdat ik de overtuiging heb, dat onze taalwetenschap op het ogenblik meer is gebaat met documentatie. Bezitten we eerst een groot aantal betrouwbare taalkaarten, dan zal zo iets als een synthese kunnen worden beproefd.’ Uit deze beginselverklaring blijkt op geen enkele wijze dat Kloeke ‘een principieel tegenstander van gecommentarieerde taalatlassen’ was (Goossens 1977, 144). Ook in het voorbericht bij de tweede aflevering spreekt Kloeke zich niet principieel uit tegen bekommentarieerde taalkaarten. Hij zwijgt hier helemaal over deze zaak en houdt zich enkel bezig met het weerleggen van de harde en vaak onrechtvaardige kritiek op onbelangrijke bijzaken, die de eerste aflevering in vakkringen. ten deel was gevallen (Kloeke 1941).Ga naar voetnoot2 In de volgende jaren, vooral vanaf 1957, wordt in de Dialectencommissie, onder wier hoede de Taalatlas is gesteld, druk gediscussieerd over de wenselijkheid kommentaren te doen verschijnen bij de afzonderlijke afleveringen. Bijlage 1. geeft een kleine bloemlezing uit de betreffende notulen. De discussie zal vele jaren duren, op vrijwel elke vergadering van de Dialectencommissie prijkt het ‘Plan’ van de Taalatlas, maar het voert te ver deze discussie hier in extenso weer te geven. Ook binnen de afdeling Dialectologie van het P.J. Meertens-Instituut is de discussie over de opzet en voortgang in de zeventiger jaren voortdurend gaande geweest. De terecht gevoelde kritiek op het gebrek aan interne samenhang en op de wisselvallige verschijningsfrequentie resulteerde zelfs in uitvoeriger gedachtenwisselingen in brede kring op de Dialectologenconferentie, voorloper van de huidige Werk gemeenschap Dialectologie van de Stichting Taalwetenschap. Uiteindelijk werd nog besloten om jaarlijks vier nauw met elkaar samenhangende kaarten te publiceren, een opzet die vanaf kaart 111 geëffectueerd werd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit heel deze discussie blijkt dat het ontbreken van een wel omschreven plan aan de basis van de onderneming zich op den duur moest wreken. Ook pogingen om achteraf een struktuur mee te geven aan de inmiddels verschenen kaarten door middel van het completeren van woordvelden en het aanvullen van de gepubliceerde kaarten die slechts een deel van het taalgebied bestreken, waren daardoor eigenlijk tot mislukking gedoemd. Ondertussen is het wel van belang op te merken dat de kaarten die Kloeke samen met zijn leerlingen in Leiden produceerde, gebaseerd zijn op het materiaal van de Dialectencommissie, waarvan Kloeke vanaf 1931 lid was en van 1946 tot 1948 tevens voorzitter.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De taalatlas in de kritiekIn vakkringen, zowel in binnen- als buitenland, is de Taalatlas over het algemeen zeer positief gewaardeerd. Wel werd vanaf het eerste begin het ontbreken van commentaren per kaart of een soort van handleiding bij de kaarten (Leenen 1940) als een gemis gevoeld. Ook werden voorzichtig bezwaren geuit tegen de al te grote drang tot objektiviteit van Kloeke, waardoor - teneinde zoveel mogelijk recht te doen aan de lekespellingen van de correspondenten - de kaarten bedekt werden met een wirwar van tekentjes voor vormen, waarvan de fonologische of morfologische relevantie in relatie tot het behandelde probleem niet altijd even duidelijk was. Het meest uitgesproken op dit punt is Teuchert (1942). Van Ginneken (1940-'41) heeft bezwaren tegen de techniek van kaarten tekenen, met name tegen de omvang van de kaart en de naar verhouding grote tekens. Hij pleit voor kleine eenvoudige doorzichtige tekens, waardoor het codenummer leesbaar blijft teneinde ieder gegeven - zij het met een vergrootglas - te kunnen lokaliseren.Ga naar voetnoot4 De twee recensies van Van Ginneken (1940-'41) die betrekking hebben op de eerste dertig kaarten van de Taalatlas bevatten naast opmerkingen van algemene aard soms tamelijk uitgebreide commentaren bij afzonderlijke kaarten. Er spreekt een grote historisch- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
etymologische belangstelling uit en een uitgesproken aandacht voor de grote lijn. Dit in tegenstelling tot de rustige bedachtzaamheid van Kloeke die pas iets durfde te zeggen als hij over heel veel vergelijkingsmateriaal kon beschikken. Toch compenseren de beschouwingen van Van Ginneken - hoe eigenzinnig ze op bepaalde punten ook mogen zijn - enigszins het gemis aan commentaren Dat geldt zeker ook voor de besprekingen van Heeroma, Leenen en Goossens. Deze bevatten een aantal interessante beschouwingen die toegespitst zijn op de problematiek van een Nederlandse taalatlas; ze maken duidelijk, wat de Taalatlas als werkinstrument kan betekenen. Heeroma bespreekt telkens aan het eind van zijn recensies, als blijk van waardering, zoals hij dat zelf noemt, kort een aantal kaarten. Hier is duidelijk de expansioloog aan het woord; in zekere zin ook de man van de grote lijn, maar, in tegenstelling tot Van Ginneken, met grote aandacht voor het Nederlandse taalgebied als probleemgebied.Ga naar voetnoot5 Ook zijn bespreking van de derde aflevering van de Taalatlas besluit Heeroma met een aantal taalgeografische beschouwingen. (Heeroma 1945).Ga naar voetnoot6 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De theorie van de Brabantse expansie, die in deze bespreking aan de hand van een aantal voorbeelden wordt uiteengezet, wordt overigens door de brabantoloog par excellence, Weijnen, (1966, 380vv) zeer kritisch bekeken. Met betrekking tot de Taalatlas meent Weijnen steun te vinden bij Kloeke (1954, 15) die letterlijk zegt: ‘Onder de 70 kaarten van de Taalatlas [wordt] geen enkele aangetroffen, die tot een wat duidelijker illustratie kan dienen van de taalkundige stroming Zuid-Noord op Utrechts gebied’.Ga naar voetnoot7 Aflevering 4 en 5 worden door Heeroma (1956) in één recensie kort besproken. Van de kaarten ‘Kies’ (4.1.), ‘Knieholte’ (4.4), ‘Hiel’ (4.6) en ‘Kuit’, speciaal wat betreft de vorm brade, merkt hij op dat ze in een Westgermaanse context behandeld zouden moeten worden. Goossens (1966, 213vv) vat in zijn recensie van de achtste aflevering de belangrijkste kritiek nog eens samen: de Taalatlas is te zeer een verzameling losse kaarten, al was er in de zevende aflevering al wat meer samenhang; nog steeds ontbreekt de verlangde commentaar. Meer dan uit enige andere recensie blijkt hier, hoe voorzichtig men moet zijn met het samenvatten van bijna identieke spellingen onder één teken - een handelwijze gepraktiseerd om een zekere objektiviteit te waarborgen tegenover een konsekwent doorgevoerde typologisering, waarbij zoveel mogelijk gekozen wordt voor een vorm van de standaardtaal of voor een geconstrueerde vorm in die richting - aangezien dit tot verkeerde conclusies kan leiden. Als voorbeelden noemt Goossens de vormen g(e)lied, lied en leed; led, lid op de kaart ‘Schakel’ (8.8.). ‘Het teken lied in het Limburgs symboliseert niet alleen etymologisch, maar ook fonetisch een heel ander vocalisme dan in de Antwerpse Kempen’. Lied en leed had men beter door een teken laten samenvallen. Morfologisch van aard is de opmerking met betrekking tot het type dosseneer (Kaart ‘Dorsvloer’ (8.10); ofschoon ook dit -neer etymologisch wel op de groep van -nere zal teruggaan, wordt het woord in die streek niet als een samenstelling maar als een afleiding gevoeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De taalatlas en de historische grammatica‘Onmisbaar voor de beoefening van de historische grammatica is de taalatlas’, aldus Schönfeld in de vierde druk van zijn Historische Grammatica (1947, blz. 231). Dat dit geen loze kreet is, was al duidelijk geworden uit een vergelijking van de eerste druk (1921) met de derde (1932), waar ter illustratie van een bepaalde klankontwikkelingen stelselmatig verwezen wordt naar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalkaarten voor zover ze op dat moment voorhanden waren. De vierde druk van Schönfeld in 1947 kan meteen profiteren van de drie reeds verschenen afleveringen van de Taalatlas (45 kaarten) en van de vierde, die op dat moment bijna gereed was, had Schönfeld sommige kaarten nog kunnen raadplegen (blz. 231). Als op enige plek het belang van de Taalatlas voor de historische taalkunde duidelijk wordt gemaakt is het wel in dit boek. Op een of andere manier komen bijna alle tachtigGa naar voetnoot8 kaarten aan de orde. Dat gebeurt in de aantekeningen bij de paragrafen. Dat de kaarten kritisch en grondig worden bekeken, kan aan de hand van een paar voorbeelden geïllustreerd worden. Met betrekking tot het type gewricht op de kaart ‘Wreef’ (4.7.) wordt in par. 59 opgemerkt dat de door de Taalatlas gesuggereerde verklaring onwaarschijnlijk is. In Toelichting 1 (Daan-Meertens 1963, 33) wordt gezegd: ‘Van tegenwoordig standpunt zijn wreef en gewricht twee verschillende woorden’. Volgens Schönfeld nu is de vorm gewricht te herleiden tot *ghewerchte < *ghewerfte bij werven, ‘draaien’, waarvan ook wervel een afleiding is. Bij de bespreking van de kaart ‘Ladder’ (1.4) in par. 65 wordt de kritiek van Van Ginneken als onbillijk verworpen ten gunste van de opvattingen van Van den Berg. Heel anders is het gesteld met de behandeling van de Taalatlas door Van Bree. Van een systematische behandeling is helemaal geen sprake, omdat de Taalatlas voornamelijk een woordatlas is, wel worden ter illustratie dertien kaarten gegeven, die slechts indirect en dan nog maar ten dele teruggaan op de Taalatlas. Dat is kaart nr. 2: ‘e-apocope’ en kaart nr. 12: ‘sk- in anlaut’ (Van Bree 1977, par. 3.6.).Ga naar voetnoot9 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De taalatlas en de filologie‘Die heroische und optimistische Zeit der Sprachgeographie, die aus den modernen Sprachatlanten die Sprachgeschichte volstäandig rekonstruieren zu können glaubte, ist voröber’. (De Smet 1968, 50) Voor het lokaliseren van oude teksten doet de filoloog graag en vaak met vrucht een beroep de taalgeografie. Vooral in die gevallen waarin er geen of onvoldoende historisch vergelijkingsmateriaal is, biedt de moderne taalgeografie uitkomst (Eickmans 1986, 161). Door de methode van inductie en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deductie slaagt men erin uit hedendaagse verspreidingspatronen vroegere te reconstrueren. Van groot belang is in dit verband het opstel ‘Alte Lexikographie und moderne Wortgeographie’ van De Smet (1968). Naar zijn mening is het een impliciete taak van de moderne woordatlas een antwoord te geven op de vraag hoe het moderne kaartbeeld tot stand is gekomen, welke veranderingen zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan en wat daarvan de oorzaken zijn. (De Smet 1968, 50).Ga naar voetnoot10 De dissertatie van Van Sterkenburg (1975) en zeer recent die van Eickmans (1986) zijn goede voorbeelden van studies die laten zien wat de moderne, of liever synchrone taalgeografie kan betekenen voor diachroon onderzoek.Ga naar voetnoot11 Met betrekking tot de bruikbaarheid van de synchrone taalgeografie stelt Van Sterkenburg de strenge eis: ‘Het hedendaags kaartbeeld bewijst eerst dan iets met zekerheid voor de historische verhoudingen, als alle typen van een bepaald woord, die op de hedendaagse kaart voorkomen, alle in exact hetzelfde gebied vallen in de Middelnederlandse periode’ (Van Sterkenburg 1975, 190). Dat deze formulering, zo absoluut gesteld, in de praktijk ‘een utopie’ blijkt te zijn, doet aan de bruikbaarheid niets af, mits men de nodige nuances aanbrengt en vasthoudt aan het principe, dat er correspondentie dient te zijn tussen het hedendaagse en het historische kaartbeeld, op grond van de vergelijking van een representatief aantal woorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De taalatlas en de lexicografieVolgens Van Lessen is een taalkaart een illustratie bij een dialectologisch probleem en een bronnenpublikatie. Die laatste funktie is van belang voor de makers van woordenboeken. Er is sprake van een wisselwerking tussen taalgeografie en lexicografie; voor de juiste interpretatie van de verschillende vormen, voor de waardering van unica en ‘vreemde’ en niet meteen duidelijke opgaven zal de taalgeograaf het woordenboek moeten raadplegen, zowel het historische woordenboek als - uiteraard - het dialectwoordenboek, ‘terwijl omgekeerd de redactie van het WNT hoe langer hoe meer haar licht opsteekt bij de grote taalatlassen van Noord en Zuid’ (Van Lessen 1950, 131vv, dit citaat op blz. 135). Een woordenboek als het WNT, dat een historisch woordenboek is, zal voor een juiste behandeling van de woordenschat uit het verleden dikwijls een beroep moeten doen op de dialecten, om de hedendaagse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verspreiding te kunnen zien; ook voor de juiste interpretatie van de oudere woordenschat is dat het geval. Zo emendeerde Verdam tot vijf maal toe de vorm snade tol swade. De taalkaart ‘Steel van de zeis’ (5.1) had hem voor deze dwaling kunnen behoeden. En vervolgens is het zo dat een woordenboek dat labels gebruikt als ‘regionaal’, ‘gewestelijk’ en ‘zuidnederlands’ zonder meer groot nut zal hebben van de taalgeografie, deze kan de nodige informatie snel verstrekken. In een artikel getiteld ‘De lexicograaf als dialectoloog en etymoloog’ geeft De Tollenaere (1959, 126) als zijn mening, ‘dat de moderne lexicograaf de uitkomsten van de moderne dialectologie (.....) niet straffeloos kan ignoreren’. De dialectologie maakt het hem mogelijk zijn gegevens niet alleen in de tijd maar ook in de ruimte te plaatsen. Toch is het niet zo dat opeenvolgende generaties redacteuren van het WNT systematisch de Taalatlas bij hun werk betrokken; men ontkomt niet aan de indruk dat er van enige persoonlijke voorkeur sprake is. Hier moet meteen aan worden toegevoegd dat het WNT al meer dan vijftig jaar oud was toen de eerste aflevering van de Taalatlas verscheen. De volgorde waarin het woordenboek verschijnt, maakt een vergelijking ook moeilijk. In het enige tot nu toe verschenen supplement (A-Azuursteen, 1956) wordt bij het woord arend, opgemerkt: ‘Zie voor de verspreiding van de verschillende vormen van arend voor den angel van de zeis Taalatl. I, 1.’; dat gebeurt eveneens s.v. angel (I), betekenis f. en onder het trefwoord ang. Onder het trefwoord rad, ‘wiel van een wagen’ en ram, ‘mannelijk schaap’ en ‘mannelijk konijn’ wordt voor de verschillende vormen en hun geografische verspreiding naar Taalatlas, 3, 7 resp. 2, 12 en 3, 2 verwezen. Ook s.v. veulen wordt de betrokken taalkaart genoemd (1, 5), terwijl s.v. trog naar de kaart ‘Voederbak van het varken’ wordt verwezen (1, 11). Maar bij de bespreking van ui blijft de taalkaart (7.1) onbesproken, terwijl deze veel gedetailleerder is dan de beide kaarten die ter plekke (Deel XVII-III, 22 (1975) wel worden genoemd. In de laatste druk van Van Dale (de elfde uit 1984) wordt aan sommige woorden nog altijd een label ‘volkstaal’ of ‘gewestelijk’ gehangen, terwijl het label ‘Zuidnederlands’, dat aanleiding gaf tot een hele reeks misverstanden is komen te vervallen. In het Woordenboek van het hedendaags Nederlands (Van Dale Hedendaags) wordt in de Inleiding (par. 4.7.2.) opgemerkt: ‘Gewestelijk of regionaal taalgebruik is bewust uit het woordenboek geweerd’.Ga naar voetnoot12 In het laatste geval is er sprake van een negatieve stellingname met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betrekking tot gewestelijk of regionaal taalgebruik; in het eerste geval niet; zonder dat - zoals dat in het artikel van Van Lessen ten aanzien van het WNT het geval was - een uitspraak wordt gedaan met betrekking tot het nut van de woordgeografie. Aan de hand van een enkel voorbeeld is duidelijk te maken wat een systematische bestudering en verwerking van woordkaarten voor de lexicografie had kunnen betekenen. De betekenis ‘erf’ heeft een aantal betekenaars - naast het standaardtalige erf- met een duidelijke eigen verspreiding. Het zijn heem, hof, hofstee, goed, miste en werf. Op goed, hofstee en miste na komen alle woorden voor in Van Dale en Van Dale Hedendaags. Wander tekende een eenvoudige woordkaart (Mededelingen 1957) die de voorloper was van de kaart in de Taalatlas (8, 4). Van Dale:
Van Dale Hedendaags: s.v. erf 0.1. dezelfde betekenis als 4. in Van Dale en verwijst naar het ‘betekenisverwante’ woord boerenplaats dat in het woordenboek echter helemaal niet voorkomt. Heem betekenis 0.1. is geheel gelijk aan die in Van Dale. Onder hof ontbreekt een betekenis ‘erf’, wel wordt als betekenis II. 1. als Algemeen Zuidnederlands ‘tuin’ gegeven. Betekenis 0.3. van werf is bijna gelijk aan betekenis 2. bij Van Dale: ‘onbebouwde ruimte rondom een woning’ met een verwijzing naar het ‘betekenisverwante’ erf. Op grond nu van de woordkaart ‘Erf’ hadden alle woorden, met uitzondering van erf zelf een of ander geografisch label moeten hebben; met name geldt dat voor heem; de aanduiding ‘gewestelijk’ bij hof had gepreciseerd kunnen worden: noordoostelijk (Westerwolde) en zuidwestelijk (Noord-en Zuidbeveland, Walcheren). Het is de vraag of het te rechtvaardigen is in Van Dale Hedendaags wel heem, ‘erf’ op te nemen en hof, met die betekenis te verwaarlozen. Interessant is ook de behandeling van de voornaamste gewestelijke betekenaars van de betekenis ‘ui’, zoals ajuin, juin, look en siepel. In Van Dale treft men ze op look na alle aan met een label ‘gewestelijk’ en bij ajuin nog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de toevoeging: ‘zeer verbreid’. Van Dale Hedendaags geeft geen van alle. Wel behandelen beide woordenboeken look op een merkwaardige wijze; de betekenisomschrijving luidt: ‘Plantengeslacht uit de familie van de lelieachtigen (Allium), vooral knoflook (allium sativum) en bieslook (allium schoenoprasum).’ Beide genoemde woorden hebben een eigen lemma, zodat men zich kan afvragen wat het weglaten van de betekenis ‘ui’ bij dit woord rechtvaardigt, als bij heem wel de betekenis ‘erf’ wordt opgegeven, terwijl blijkens Taalatlas 7.1. het look-gebied veel groter is dan het heem-gebied. Tenslotte is het woord look ter aanduiding van het plantengeslacht allium ook regionaal beperkt (Heukels 1907, 11). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De taalatlas en de etymologieOp het belang van de taalgeografie voor de etymologie is door Van Haeringen bij verschillende gelegenheden gewezen (Van Haeringen 1950, 107vv). Al in 1936, in zijn inleiding op het Supplement op Franck-Van Wijk merkt hij op: ‘Met dankbaarheid heb ik intussen gebruik gemaakt van de nieuwere woordchronologische en vooral woordgeografische publicaties’. Trouwens ook het Etymologisch Woordenboek van Van Wijk ‘toont haast op iedere bladzijde, hoe de auteur profijt heeft getrokken van dialectgegevens’ (Van Haeringen 1950, 110vv). Dat Van Haeringen vruchtbaar gebruik heeft gemaakt van taalkaarten wordt op tal van plaatsen bewezen. S.v.aardappel wordt verwezen naar de kaarten van Martin en Grootaers; deze kaarten geven Van Haeringen aanleiding om de vorm patat te bespreken en te verklaren. Een apart lemma patat ontbreekt. Bij broeder zijn het taalgeografische argumenten die pleiten voor reguliere i-umlaut. Bij het tweede artikel gier, ‘mestvocht’ wordt de door Franck gegeven klankontwikkeling bevestigd door de taalkaart (Martin). De opvatting dat de vorm kaan, ‘uitgebraden stukje vet’ de meervoudsvorm is van mnl. câde wordt door de taalgeografische feiten bevestigd. Ook bij de verklaring van uier en de talrijke varianten zijn het de taalkaarten die de etymologie steun geven. De opmerking van Franck dat mnl. vake vooral een oostelijk woord is, kan in het Supplement met gegevens uit de taalgeografie worden bevestigd: ‘vaak is nog in Hollandse volkstaal niet gewoon’. De wijze waarop Van Haeringen gebruik heeft gemaakt van de uitkomsten van het taalgeografisch onderzoek laat zien hoe belangrijk dat onderzoek kan zijn voor de etymologie in de volle omvang. Heel anders ging J. de Vries te werk in zijn Nederlands Etymologisch Woordenboek (NEW). Bij hem hebben de taalkaarten in de eerste plaats de funktie om de synonymiek van een bepaald begrip te geven; ze dienen zelden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter staving van een bepaalde etymologie. Trefwoord in het woordenboek en titel van een kaart uit de Taalatlas vallen meestal samen op een kleine uitzondering na. Zo wordt s.v. teems naar de kaart ‘Melkzeef’ verwezen (7.2); s.v. ooi naar ‘moederschaap (3.3); s.v. zeug naar ‘Moedervarken’ (1.8), om een paar voorbeelden te noemen, zonder dat het betrokken woord verklaard wordt op grond van hetgeen de taalgeografie in dezen leert. De taalkaart ‘Moederschaap’ (bij ooi aangehaald) geeft De Vries aanleiding tot speculaties met betrekking tot het type garm (germ), terwijl in het lemma garm de betrokken taalkaart niet eens genoemd wordt en de bij ooi geuite vermoedens, plaats maken voor de opmerking: moeilijk te verklaren. Vergeleken bij Van Haeringen, is de wijze waarop De Vries gebruikt maakt van de taalgeografie een hele stap terug, ofschoon laatst genoemde over veel meer feiten kon beschikken. In de paragraaf ‘Taalgeografie en Etymologie’ (Weijnen 1966, par. 13) geeft Weijnen tal van voorbeelden om te laten zien hoezeer beide disciplines elkaar van dienst kunnen zijn. Als eerste noemt hij de contaminatievorm. Dat een bepaalde vorm een contaminatievorm blijkt te zijn wordt eerst duidelijk binnen de taalgeografische omgeving, ‘doordat de betrokken vorm op de grens van de twee veronderstelde componenten voorkomt, of wanneer de ene component de cultuurtaalvorm is in het gebied van de andere component’. Zo is roepepel, ‘vlinder’ een contaminatie van roevogel en pepel, het laatste woord is immers in zijn geheel een leenwoord, waarin oorspronkelijk helemaal geen roe- thuishoort. De kaart ‘Keldermot’ (1.3) levert veel voorbeelden en ook de kaart ‘Kikvors’ (1.12), met temidden van de typen kikker-kikvors-vors-kwakkert de contaminatievorm kwakvors. Vervolgens bespreekt Weijnen de ‘pseudo-metafoor’, wat op het eerste gezicht een metafoor lijkt, blijkt binnen de taalgeografische context een pseudo-metafoor te zijn. Weijnen verwijst naar Gilliéron die in dit verband van attraction homonymique zou spreken.Ga naar voetnoot13 In feite is hier sprake van een verschijnsel dat men traditioneel ‘volksetymologie’ noemt, een term die tot zoveel misverstand en zoveel discussie aanleiding geeft, dat er een hele reeks nieuwe voor in de plaats is gekomen. Een beroemd voorbeeld uit de Franse taalgeografie van ‘pseudometaforiek’ is peigne de loup, peigne de renard, ‘klit (eigenlijk kopje van een klit)’, formaties die uiteindelijk zijn terug te voeren op peignelot en wel op de dialectvorm *pinjoloe, maar met loup en vervolgens renard niets uit te staan hebben.Ga naar voetnoot14 Voor het Nederlands is er het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld knoldoore, ‘kruisbes’, waarbij het kaartbeeld de gids is ‘bij het opsporen der etymologie’. Dat knoldoore uiteindelijk kon ontstaan uit de ‘reguliere’ vorm kruisdoore wordt door Weijnen met een reeks taalgeografische argumenten aannemelijk gemaakt. Als derde verdienste van de taalgeografie in verband met de etymologie noemt Weijnen de verspreiding. Als voorbeeld noemt hij de etymologie van aker, door o.a. het WNT verklaard als ontstaan uit aha+kas~kaar, ‘Daar het woord echter juist in geheel Zuid-Nederland leeft, bewijst de taalgeografie dat het een Romaans leenwoord is’. De juiste etymologie geeft het WNT in het Supplement (A-Azuursteen): aker<lat. aquarium, hetgeen wederom bewijst dat de taalgeografie van praktisch nut is voor de lexicografie.Ga naar voetnoot15 Een poging verspreidingspatronen vast te stellen, maar dan in een ruimer kader dan alleen in verband met leenwoorden wordt door Rainer Hildebrandt ondernomen. Van de 200 gepubliceerde kaarten van de DWA geeft hij een ‘Typologie der arealen lexikalischen Gliederung’ (Hildebrandt 1983). Op grond van de verspreiding van de hoofdtypen komt hij tot negen ‘Raumtypen’. Het is interessant hoe de typologisering is van die kaarten die zowel in de DWA als in de Taalatlas voorkomen.Ga naar voetnoot16 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Stratigrafie van het Nederlandse taalgebied‘Het is opvallend, dat Kloeke daar waar hij een verspreidingstheorie had te verdedigen, kaarten van het eerste type (isoglossenmethode) tekende, terwijl hij als het hem alleen maar om geografische voorstelling van materiaal te doen was (in de TNZN) aan kaarten met weergave van de afzonderlijke gegevens de voorkeur gaf’. (Goossens 1977a, 155). Het is de taak van de taalgeografie een juiste interpretatie te geven van de kaartbeelden. Met betrekking tot de Taalatlas heeft in de commentaren bij de kaarten de extralinguïstische verklaringsmethode op de voorgrond gestaan. Zowel Weijnen (1966, 1177vv) als Goossens (1977, 156vv) onderscheiden een extralinguïstische en een internlinguïstische verklaring.Ga naar voetnoot17 Een stratigrafie van het Nederlands taalgebied op grond van gepubliceerde woordkaarten geeft Goossens.Ga naar voetnoot18 Hij onderscheidt in de eerste plaats het oude kerngebied, het graafschap Vlaanderen, dat na de middeleeuwen een passief taallandschap is geworden, vervolgens twee andere centra die deze rol overnemen te weten Brabant en Holland. Hun uitstralingskracht heeft tot op heden niet opgehouden. Vanuit Holland, met als centrum Amsterdam worden de dialecten verder teruggedrongen en breidt de standaardtaal zich uit; de vernieuwingen in het Zuiden zijn meestal verbrabantsingen. Verder zijn er twee passieve gebieden aan te wijzen, het Oosten van het Nederlands taalgebied, ‘dat sedert de late middeleeuwen zijn vernieuwingen vanuit het W. [esten] ontvangt’ (157) en ‘de kuststrook van Duinkerken tot Groningen’, waar nog overal ingweoonse kenmerken aan te wijzen zijn, maar ‘alleen in Friesland heeft zich het Kustgermaans als taalsysteem kunnen handhaven’ (158). In zijn voordracht op het Symposion ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig jubileum van het Dialectenbureau (BMDCXVI (1956), had Heeroma | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gepleit voor een derde taalatlas. Naast de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland (Taalatlas) en de zo juist door hem begonnen Taalatlas van Noordoost Nederland en aangrenzende gebieden (TON) was er plaats voor een derde Taalatlas met een zelfstandig probleem en wel voor een Atlas van Zuidoost Nederland en het aangrenzende Duitse Rijnland. In deze opvatting is het typische probleem van de Taalatlas ‘de invloed van Vlaanderen, Brabant en Holland, die in het verleden ieder een periode van culturele en politieke hegemonie hebben gekend en dus ook ieder een stuk taalgeschiedenis in de ruimte hebben geschreven’ (1965, 23). Goossens (1981) is met zijn ‘Sprachatlas des nördlichen Rheinlands und des südöstlichen Niederlands’ - ook wel ‘Fränkische Sprachatlas (FSA)’ genoemd - het antwoord.Ga naar voetnoot19 Paragraaf 38 uit Dialectkunde, getiteld ‘Grenzen der taalgeografische mogelijkheden’ is in feite een pleidooi voor een scherp onderscheid tussen verschillende typen kaarten. Een belangrijk deel van de daar besproken kritiek op taalgeografische aktiviteiten komt voort uit het feit dat men, zeker met betrekking tot de Taalatlas, nooit een duidelijk plan heeft gemaakt. Het is niet zonder reden dat Heeroma die uitgesproken opvattingen over het vak had, de scherpste kritiek leverde. Heeroma stelt terecht dat de door Kloeke nagestreefde objectiviteit niet te halen is; het tekenen van een kaart is interpretatie, al is het maar de keuze van de vorm van het symbool of van de kleur; de ordening en groepering van het materiaal. Hij geeft in een paar gevallen duidelijk en heel concreet aan wat zijn wensen zijn. Heeroma verbiedt het opnemen van niet begrepen vormen en pleit voor een realistische aanpak. ‘Mijn conclusie is dus dat het doel van een taalatlas (.....) moet zijn om het door Amsterdam en Leuven verzamelde materiaal zo volledig mogelijk geïnterpreteerd tot een grafische voorstelling te verwerken. De grenzen van de interpretatie worden ons voorgeschreven door de aard van het genoemde materiaal’ (1941, 343). Dat materiaal is onvolledig - niet voor álle plaatsen zijn er gegevens -, onduidelijk - de informanten zijn in meerderheid leken - en onbetrouwbaar - de vragen zijn niet altijd goed gesteld. Ondanks deze manco's moet het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk zijn bruikbare kaarten te leveren. Men moet zich dan realistisch opstellen.Ga naar voetnoot20 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Vorm van dialectgebiedenDe uiterlijke vorm van dialectgebieden is volgens Goossens (1977b) een van de taalgeografische verklaringsprincipes, naast dialectgrens en verkeersgrens, mengebieden, enclaves, terraslandschap (alleen bij klankkaarten) en historisch taalmateriaal.Ga naar voetnoot21 Hij onderscheidt de volgende vormen:
Par. 39 ‘Methodiek van de taalgeografische verklaring’ in Weijnens handboek (1966) staat ook uitgebreid stil bij de vorm van gebieden als verklaringsprincipe. Weijnen 1977 is gebaseerd op deze paragraaf. Gluth-Lompa-Smolka (1982) - met Weijnen 1977 in de bibliografie - werken deze zaak verder uit, maar vanuit de vaststelling dat dezelfde vormen veroorzaakt worden door geheel verschillende ontwikkelingen, manen ze tot grote voorzichtigheid. Overigens had Goossens aan het einde van de paragraaf waarin hij de verschillende vormen bespreekt dit verklaringsprincipe al gerelativeerd met de opmerking: ‘De vorm van dialectgebieden op zichzelf [bezit] geen bewijskracht voor de richting van ontlening. Dit argument kan slechts de functie van een steun voor andere argumenten vervullen’ (Goossens 1977, 87). Kloeke had niet zozeer belangstelling voor de vorm van dialectgebieden, eerder voor de vorm van isoglossen en hij ontleende aan die vorm ook bewijskracht voor de richting van waaruit een verschijnsel was gekomen en of er sprake was van relict of vernieuwing. Heel duidelijk komt dit tot uitdrukking in de verhandeling ‘De overgang van Hollands naar noordoostelijk Nederlands’ (Kloeke 1954). Hij wijst erop dat de vorm van een groot deel -de helft- van de door hem getekende isoglossen, te typeren is door het teken: <.>, waarbij de punt het cultuurcentrum aanduidt. Zes kaarten uit de Taalatlas (‘Klaver’, ‘Lad- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der’, ‘Jonge Varkens’, ‘Herkauwen’ en ‘Tarwe’) spelen hierbij een rol.Ga naar voetnoot22 In het opstel ‘De Taalatlas van het blad gelezen’ (Taal en Tongval 4 (1952), 32vv) bespreekt Leenen, zichzelf vergelijkend met een ‘handtastelijke muziekbeoefenaar’ die tijd noch geduld heeft om een net verworven nieuw en veelbesproken opus grondig onder handen te nemen, de zestig tot dan toe verschenen kaarten in de Taalatlas, die ‘van op een paar na evenzoveel woorden uit de algemeen-Nederlandse taalvoorraad’ tonen en wat daarvoor in de verschillende streken gezegd wordt. Klankkaarten - en dat zijn in dit geval de kaarten gras, zoeken, kaas, ganzen, rug, schaap, haring en staart - die laten zien hoe een woord wordt uitgesproken en niet wat ervoor gezegd wordt, bekijkt Leenen ‘als gevolg van de wijze waarop de atlas tot stand is gekomen’ met enige scepsis. Zijn belangstelling gaat vooral uit naar echte woordkaarten. Ook Leenen kijkt naar de vorm van verspreidingsgebieden en maant allereerst tot voorzichtigheid: ‘Tot het trekken van scherpe grenzen, taalgrenslijnen of isoglossen biedt de taalwerkelijkheid, zoals ze hier zo onbevangen mogelijk weerspiegeld wordt, niet zoveel gelegenheid’. Hij wijst op tegenstellingen tussen het grotere of kleinere gedeelte van het taalgebied, hetzij als relict-, hetzij als vernieuwingsgebied. In het laatste geval onder invloed van de standaardtaal. Hij noemt de Franse invloed en stelt aan het slot de vraag, of uit deze zestig tamelijk willekeurig gekozen kaarten iets te halen is voor het ‘opmaken van een globale Nederlandse taalkaart’. Al heeft bijna elk woord zijn eigen verpreidingsgebied, voor de drie hoeken ‘van de Dietse driehoek’, Friesland, Vlaanderen en Limburg kan hij toch een aantal karakteristieke woorden geven: voor Friesland is dat stekelbarg voor ‘egel’ en borre voor ‘kat’; voor Vlaanderen everzwijn, ‘egel’, katrol, ‘kater’ en bosse, ‘naaf’; voor Limburg tenslotte bag voor ‘big’. Vlaams, Brabants en Limburgs staan naast elkaar met puid, vors en kwakkert voor ‘kikvors’ en met de verschillende woorden voor ‘stier’, te weten stier, var en deur. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. PerspectiefIn het al meerdere keren genoemde voorwoord tot de eerste aflevering van de ANKO (Daan-Francken 1972) verklaart Heeroma, als voorzitter, met enige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadruk dat de ‘Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling’ door de Dialectencommissie niet bedoeld is als een concurrent van de Taalatlas, ook niet als een opvolger of een verbeterde versie. Die Taalatlas moet ‘verder worden voortgezet, documentair, zij het nu natuurlijk liefst mét gelijktijdig commentaar’. Zijn tweede wens wordt ingewilligd met het verschijnen van Toelichting II bij de negende aflevering in 1974 (Stroop 1974). Aan zijn eerste verzoek wordt nu voldaan. Met inachtneming van wezenlijke kartografische principes zullen er, naast de voor eigen onderzoek op de afdeling Dialectologie van het P.J. Meertens-Instituut vervaardigde kaarten waarvan in dit tijdschrift geregeld verslag zal worden gedaan, zoveel mogelijk kaarten worden vervaardigd als index op het in vragenlijsten of in kaartenbakken opgeslagen dialectmateriaal. Ook hierover zal in dit tijdschrift worden gerapporteerd. Dit betekent een stapje achteruit met betrekking tot de eisen die Stroop aan de taalkaart stelt (Stroop 1974, 4vv) en is in feite een voortzetting van de werkwijze van Kloeke, met dien verstande dat meer recht gedaan zal worden aan de specifieke eisen van de woordgeografie (Berns 1976). Voornaamste criterium blijft, zoals hierboven al gezegd is, dat een onderwerp voldoende regionale variatie moet laten zien; er moet minstens Amsterdams en Leuvens enquêtemateriaal zijn, terwijl het feit dat een bepaald woordveld al vertegenwoordigd is in de Taalatlas of de aanwezigheid van een proefkaart of van een kaart voor een deel - bijvoorbeeld het Zuidnederlandse - van het taalgebied, tot aanbeveling strekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1(Vergadering dd. 11-1-1957)‘De publikatie van de teksten bij de atlas zal misschien binnen 2 jaar zijn verwezenlijkt. De heer Kloeke deelt mee dat zijn leerlingen niet meer in staat zullen zijn de commentaar bij de door hen gemaakte kaarten te geven. De heer Heeroma dringt aan op eenvormigheid. De heer Kloeke merkt op dat elke kaart zijn eigen eisen stelt. Besloten wordt dat bij elke in de atlas opgenomen kaart een commentaar zal worden gegeven. Deze zullen in de volgorde van de kaarten worden opgenomen in de delen van de Bijdragen en Mededelingen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Vergadering dd. 16-2-1959)‘De heer Heeroma dringt aan op gelijktijdige verschijning van de atlas en de daarbij behorende commentaar. Met ingang van afl. 8 zal dit gebeuren. Mw. Daan zal inmiddels van de kommentaar bij de oudere afleveringen zoveel mogelijk publiceren. Op voorstel van de heer Heeroma wordt besloten de kaarten in het vervolg door te nummeren, zodat de eerste kaart van afl. 9 met 101 zal worden genummerd.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Vergadering dd. 4-11-1961)‘De kommentaar bij de atlas zal in 1962 beginnen te verschijnen. De inleiding en de afzonderlijke commentaren bij de kaarten 14 en 15 van afl. 3 en 1-15 van afl. 4 zijn geschreven. De heer Naarding informeert naar de mogelijkheid van een kommentaar bij de Leidse kaarten. Het bureau blijkt daartoe niet in staat te zijn; wel zou literatuur over de kaarten en de gedrukte kritiek daarop vermeld kunnen worden. Mw. Daan zal dit in overweging nemen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Vergadering dd. 4-7-1962)Bij de vergaderstukken is opgenomen een diskussiestuk over de Taalatlas; de vergadering ging echter niet door. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Vergadering dd. 8-10-1962)‘Het voorstel door kaarten met opdruk in één kleur, alsmede fonetische en fonologische kaarten de mogelijkheden van de taalatlas uit te breiden worden in principe aanvaard. De commissie gaat ermee akkoord dat de toelichting bij de kaarten gelijktijdig met deze in de reeks Bijdragen en Mededelingen verschijnt. Ze acht het gewenst dat het onderzoek naar woorden en zaken parallel gaat, dat ook zaak- en betekeniskaarten worden gepubliceerd, maar dat de laatste door de Volkskunde afdeling verzorgd moeten worden. De heer Weijnen heeft naar aanleiding van de kommentaar bij de kaarten het verlangen te kennen gegeven om de unica en niet op de kaart opgenomen vormen in het kommentaar volledig af te drukken. Men besluit dat in het eerste deel niet te doen, omdat dit te veel druktechnische bezwaren zou meebrengen, maar de mogelijkheid voor de volgende delen te zijner tijd te overwegen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Vergadering dd. 8-3-1965)(De voorzitter en Mw. Daan hebben een aantal kaarten uitgezocht die in afl. 9 en vlgg. zouden kunnen verschijnen.) ‘Mw Daan wijst erop dat het alleen mogelijk is afleveringen samen te stellen die zaakkundig min of meer een eenheid vormen, maar dat er van een indeling op taalkundige gronden nog geen sprake kan zijn. Daarvoor zou men de beschikking moeten hebben over een veel groter aantal proefkaarten. Daar het de bedoeling is elke kaart van een taalkundig kommentaar te voorzien ontbreekt de mankracht om 2 à 3 kaarten per jaar te publiceren.’ |
|