Taal en Tongval. Jaargang 39
(1987)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woordvorming in de dialecten: een nauwelijks ontgonnen studieterrein
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Teirlinck (1924), Overdiep (1940), De Boer (1950), Knop (1954), Van Ginneken (1954) en De Bont (1962), waar telkens een of meer hoofdstukken aan woordvorming gewijd zijn. Bij mijn weten is Pannekeet (1979) de enige monografie die exclusief woordvormingsverschijnselen behandelt. In de andere taalgebieden lijkt de belangstelling van de dialectbeschrijvers voor woordvorming al niet royaler geweest te zijn: zo bevat het indrukwekkende overzichtswerk van Schirmunski (1962) over de al even impressionante Duitse dialectologische bedrijvigheid niet één hoofdstukje over woordvorming (met uitzondering alweer van 14 blz. over diminuering); wel is er een hoofdstuk van 170 blz. over flexie. Sedert ongeveer het midden van de jaren 1970 heeft de belangstelling voor en de studie van woordvormingsaspecten in theoretisch-linguïstische kringen belangrijke nieuwe impulsen gekregen. Aanleiding daartoe was de vraag hoe gelede woorden verantwoord moeten worden in een generatieve grammatica (nl. transformationeel of lexicaal) en wat de aard, de structuur en de functie(s) van het lexicon in zo'n grammaticaal model zijn (zie o.a. Booij, 1977). Binnen het Nederlandse taalgebied heeft deze revival ook geresulteerd in een merkwaardig aantal studies over woordvormingsverschijnselen in het A.N. (zie de B.N.T.L.). Maar eigenaardig genoeg heeft dat alles geen nieuwe impuls gegeven aan de belangstelling voor woordvormingsonderzoek in de Ndl. dialecten. Ons eigen tijdschrift Taal en Tongval bewijst dat heel frappant: in de laatste tien jaargangen vonden we amper vijf korte bijdragen over woordvorming: De Schutter (1983), Sassen (1983), Swiggers (1984) en (1985) en Stoops (1986). Die bijna-leemte in de descriptieve activiteit van de (Ndl.) dialectologen is zo opvallend dat ze om een (poging tot) verklaring vraagt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vanwaar die leemte?In eerste instantie heeft ze m.i. te maken met het feit dat de dialect-geografische bedrijvigheid zich - vrij normaal - bij voorkeur gericht heeft op verschijnselen die een (vrij) bonte en (relatief) scherp afgrensbare ruimtelijke variatie laten zien. Zoiets is bij mijn weten niet vaak het geval in het domein van de woordvormingGa naar voetnoot3: doorgaans is de ruimtelijke variatie gering en meestal gaat het veeleer om graduele dan om elementaire verschillen. Door die relatief geringe ruimtelijke variatie is de kans ook groot dat de dialecten zowat dezelfde woordvormingstypes hebben als de standaardtaalGa naar voetnoot4, wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongetwijfeld bijgedragen heeft tot de bijzonder matige belangstelling vanwege de dialectbeschrijvers voor deze taalaspecten. Een tweede reden vloeit voort uit het overwegend statische/monolithische concept dat in de traditionele dialectologische bedrijvigheid prevaleerde m.b.t. het studie-object: men beschreef niet zozeer wat in een bepaald dialect kan, maar wat er als een onveranderlijk en onvermijdelijk ingrediënt van beschouwd werd (m.a.w. wat in een bepaald dialect ‘is’). Woordvormingsregels (verderop: WVR) passen duidelijk niet (goed) binnen de laatste benaderingswijze, want ze hebben alle een optioneel karakter: men kán evengoed analytisch tewerk gaan en het betekende omschrijven.
Een derde reden voor de stiefmoederlijke behandeling van woordvormingsverschijnselen in de (Ndl.) dialectbeschrijving heeft te maken met moeilijkheden bij de bevraging via gerichte enquêtes (zie verder punt 4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Motieven om die leemte te vullenNochtans is het in vele opzichten interessant om ook de woordvorming in de dialecten volwaardig te betrekken bij het linguïstisch onderzoek. Zonder naar volledigheid te streven geef ik hieronder drie deugdelijke motieven om dat bij hoogdringendheid te doen.
(1) Dergelijk onderzoek zal een aantal lexicaal-typologische verschillen tussen de standaardtaal (ST) en de dialecten (DIA) blootleggen die impressionistisch wel al eens geformuleerd zijn maar nooit grondig werden onderzocht. Hiermee bedoel ik vooral dat de DIA-woordenschat opvallend weinig abstracta bevat en dat er überhaupt minder syntetiserende WVR's toegepast worden (→ meer omschrijvingen). Deze verschillen hangen primair samen met de tegenstelling schrijftaal/spreektaal: vooral in schrijftaal komen heel veel - ook abstracte - samenstellingen en afleidingen voor. Die kunnen dan vanzelfsprekend makkelijker doorsijpelen in de ST-spreektaal dan in het DIA, dat in principe nooit geschreven wordt. Illustratief voor de geringe graad van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
abstractheid van de DIA-woordenschat is de bijzonder lage frequentie van nomina actionis.Ga naar voetnoot5 In mijn eigen Vlaamse dialect (dat van Kleit, I 154a) heb ik op basis van spontaan gebreksmateriaal de deverbatieve nomina op -ing(e) onderzocht. Daarbij is gebleken dat in het Kleits vrij veel concreta op -ing(e) gebruikt worden, b.v.: - ‘gelegenheid waarbij men + ww.’ (vaak een plechtigheid of wedstrijd): viering, begraving, verkoping (= veiling), kaarting, bolling, schieting. - ‘middel waarmee men + ww.’ (instrumentalis): verwarming, verluchting, koeling, versiering. - ‘plaats waar iets + ww. (volt. tijd)’: vergroeiing, verzakking, ontsteking. - ‘iets wat men + ww. (volt. tijd)’: deling (= erfenis), zending (= wat men aan vrienden bezorgt bij het slachten van een stuk vee), tekening. Echte (abstracte) nomina actionis op -ing(e) daarentegen ontbraken bijna volledig in het Kleitse corpus.Ga naar voetnoot6 In de plaats daarvan gebruikt men bij voorkeur omschrijvingen, zoals mag blijken uit de volgende zinnen: - Ze moesten hem da' gezeid hebben als (= toen) hij aangesteld wierd (in het A.N. wel makkelijk: bij zijn aanstelling) - 't Is allemaal begost met die beek recht te trekken (A.N. makkelijk: door de rechttrekking) Diezelfde aversie van abstracta blijkt ook uit de geringe frequentie van de-adjectivische nomina met de betekenis ‘het [X]A zijn’ (A.N. meestal adj. + heid of soms adj. + te, in de Vlaamse dialecten vaker adj. + te). In het Kleitse corpus noteerde ik wel verscheidene afleidingen van dit formele type maar ze hadden vaak een concrete betekenis:
Sommige zinnen maakten duidelijk dat ook hier gemakkelijk en zelfs bij voorkeur een omschrijving gebruikt wordt waar het werkelijk om de abstracte betekenis ‘het [X] A zijn’ gaatGa naar voetnoot7: cf. 't werkte op mijn zenuwen dat hij zo traag was (niet: zijn traagheid werkte op...) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met oneerlijk te zijn komt ge nergens (niet: met oneerlijkheid...) Dit brengt ons bij een tweede lexicaal-typologisch verschil tussen ST en DIA: in de dialecten gaat men gemiddeld analytischer te werk in die zin dat vaker een beroep gedaan wordt op een omschrijving waar in het A.N. meer een syntetiserende WVR toegepast zou worden. Bij Weijnen (1966: 329) lezen we dat ‘het dialect iets minder neiging tot samenstelling’ vertoont; maar hetzelfde geldt m.i. evenzeer voor de afleiding of derivatie. Al bij een vroegere gelegenheid (Taeldeman 1985b) heb ik dat laatste geïllustreerd aan het afleidingstype {negatie + [ww.stam + (e)lijk]} met de betekenis ‘bij wijze van spreken niet te + ww.’. In het A.N. gebeurt de negatie nl. bijna altijd lexicaal d.m.v. het prefix on- (b.v. onmetelijk, onnoemelijk, ondoenlijk, onuitsprekelijk) maar in de Vlaamse dialecten wordt ze syntactisch (met het negatiewoordje niet) uitgedrukt (b.v. niet etelijk, niet sprekelijk, niet doenlijk, niet latelijk).Ga naar voetnoot8 Terloops wil ik er hier op wijzen dat de gewestelijke geheimtalen (Bargoens) wel een sterk syntetiserend karakter hebben en vooral veel (speciale) afleidingstypes gebruiken. De idiosyncratische aspecten van die WVR's dragen in hoge mate bij tot het geheime karakter van die groepstalen: ze bieden hen die die woordvormingsprocédés beheersen de mogelijkheid om spontaan (naar gelang van de situatie) nieuwe woorden te vormen die wel door de insiders maar niet door de buitenstaanders begrepen worden. Als typisch voorbeeld noem ik hier afleidingen met als basis een nominale, adjectivische of verbale stam+ het suffix -erik, die concrete zaken aanduiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) Een tweede belangrijk motief om meer aandacht te schenken aan de woordvorming in de dialecten ontlenen we aan het bekende gezegde ‘aus dem räumlichen Nebeneinander ein zeitliches Nacheinander’. Wie de (geschiedenis van de) Nederlandse woordvorming enkel vanuit de ST bestudeert, komt fataal voor heel wat problemen te staan waarvan er een groot deel volledig of gedeeltelijk op te lossen zijn wanneer men er ook de regionale variëteiten van het Nederlands bij betrekt. Ik illustreer dat heel bondig met een paar voorbeelden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wegens plaatsgebrek kan ik al die gevallen hier niet verder uitwerken maar ook deze bondige verkenningen wijzen op de dringende noodzaak van meer dialectgeografisch onderzoek van de woordvorming, als we onze historische en synchrone horizon m.b.t. de Nederlandse woordvorming willen verbreden. Daarbij kunnen bovendien gegevens opduiken die erg cruciaal zijn voor bepaalde aspekten van de woordvormingstheorie.
(3) Naast deze twee intrinsiek linguïstische motieven hebben we nog een derde, extrinsieke reden om dringend werk te maken van het WV-onderzoek in de dialecten. De permanente terreinwinst van de standaardtaal op de dialecten (steeds meer mensen spreken ST in steeds meer situtatiesGa naar voetnoot11) gaat overal gepaard met een toenemende infiltratie van ST-elementen in de dialecten. Globaal gezien hebben WVR's een optioneel karakter maar gemiddeld worden ze in de ST frequenter toegepast dan in de DIA (cf. supra). Een en ander impliceert een snelle opmars van WV-elementen uit de ST in de uitvlakkende dialecten. Daarom moet dringend beschreven worden wat de dialecten nog aan eigen WV-mogelijkheden hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Hoe die leemte vullen?Zeker voor WV-onderzoek in de dialecten dient uitgegaan te worden van een uitgebreid corpus van spontaan dialectgesprek. Om ten minste drie redenen zijn introspectie en het gebruik van gerichte enquêtes hier bijzonder gevaarlijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het onderzoek zelf kan de linguïst van een semantisch of een formeel criterium uitgaan. In het eerste geval vertrekt hij van het semantisch concept (b.v. vrouwelijk nomina agentis of ‘mannelijke persoon met eigenschap [X] Adj.’) en gaat hij na welke woord(vormings)types dat concept kunnen uitdrukken (b.v. [X]V + ster, [X]V + igge, [X]N + in) en wat de productiviteit van de diverse types is. In het tweede geval vertrekt hij van een formeel WV-type en onderzoekt hij er de semantiek en de productiviteit van. In geval van een formeel uitgangspunt kan er nog een onderscheid gemaakt worden tussen een globaal woordtype (b.v. [X]V+ (e)lijk) en een affixtype (b.v. alle afleidingen op -achtig). Hieronder illustreer ik dit bondig met twee case-studies over m'n eigen Vlaamse dialect (in kontrast met de Ndl. ST). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(a) Mannelijke personen met eigenschap [X]ADat alle verderop genoemde WV-types een optioneel karakter hebben, blijkt uit het feit dat het hier besproken semantisch concept altijd analytisch uitgedrukt kan worden met een NP (adj. + subst.): b.v. ne(n) brave(n) mens, ne(n) gemene(n) kerel, ne(n) slechte(n) vent, enz. In sommige gevallen kan men een compositum van het type A + N vormen, waarvan het tweede deel meestal een lichaamsdeel noemt (→ bahuvrîhisamenstellingen): b.v. zathoofd, vuilkloot, dikzak, dwarszak. Bij de afleidingstypes moet ik allereerst de gesubstantiveerde adjectieven (stam + en) noemen, die altijd gevormd kunnen worden: b.v. ne(n) slechten, nen dommen, nen braven, ne(n) rijken. Daarnaast beschikt het Kleits nog over twee suffigale types: [X]A + aard (b.v. valsaard, vuilaard, koppigaard) en [X]A + erik (b.v. slechterik, stouterik, onbeleefderik). Opvallend bij deze twee types is dat de basis altijd een negatieve eigenschap noemt. Het type op -erik kan aangehecht worden bij zowat elk negatief eigenschapswoord behalve bij die die eindigen op een doffe syllabe (fonologische restrictie): b.v. botterik, dwazerik, gemenerik, leperik, lomperik, onbeschaamderik, onbeschofterik, slechterik, viezerik. De observatie bevestigt wat De Vooijs (1952: 207) en Schultink (1962: 212) suggereren: dit afleidingstype is nog productief in de Vlaamse dialecten. Bij de afleidingen op -aard valt op dat de basis bijna altijd op een doffe syllabe eindigt: b.v. lelijkaard, grootsigaard, luizigaard, leutigaard, lastigaard, geweldigaard. De uitzonderingen hierop zijn schaars: lafaard, luiaard, valsaard en vuilaard.Ga naar voetnoot12 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit type is enkel productief bij adjectivische basissen met een doffe eindsyllabe. Door Schultink (1962) worden voor het A.N. nog twee afleidingstypes genoemd: het productieve [X]A + erd (b.v. dikkerd, lomperd, vluggerd) en het onproductieve [X]A + (e)ling (b.v. lammeling, slappeling, woesteling). In het Kleits zijn afleidingen op -(e)ling misschien niet helemaal uitgesloten (vooral door interferentie van de zuidelijk gekleurde ST), maar die op -erd worden bepaald als ‘Hollands’ aangevoeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b) Afleidingen op -achtigIn het Kleits kunnen adjectieven op -achtig van substantische, adjectivische en verbale basissen afgeleid worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b1) N + achtigHier kunnen we nog drie semantische categorieën onderscheiden: - ‘lijkend op’: b.v. zaadachtig, zweerachtig, bloedachtig, deegachtig, ijzerachtig, waterachtig - ‘met (veel) [X]N’: b.v. zandachtig, slijkachtig, bergachtig, bosachtig (vooral bodem- en landschapskenmerken) - ‘houdend van [X]N’ / ‘gesteld op [X]N’ (doorgaans in een negatief syntagma: niet + denominaal adjectief op -achtig): b.v. kerkachtig, boekachtig, taartachtig, soepachtig. In de drie gevallen kan het procédé productief genoemd worden, maar de polyvalentste bruikbaarheid van -achtig treffen we ongetwijfeld bij de derde soort aan. Zo kan een leerling gemakkelijk zeggen: ‘ik ben niet erg geschiedenisachtig’ (d.w.z. ik hou niet erg van het vak geschiedenis), of van een afstandsloper kunnen we vernemen dat hij ‘niet erg betonachtig’ is (d.w.z. dat hij niet graag op beton loopt). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b2) A + achtigHier is de betekenis altijd ‘enigszins [X]A’ / ‘gelijkend op [X]A’: b.v. bleekachtig, witachtig, groenachtig. Dit procédé wordt weinig toegepast: ik kan het me enkel probleemloos voorstellen waar het gaat om een spectrum van eigenschappen met geleidelijke overgangen (dus kleuren). In andere gevallen zal men bij voorkeur een omschrijving gebruiken: b.v. zoetachtig (?) ~ nogal / een beetje zoet, dikachtig (?) ~ nogal / een beetje dik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b3) V + achtigDe betekenis van deze afleidingen kan omschreven worden als ‘geneigd om te [X]V’: b.v. vergeetachtig, geefachtig, schrijfachtig, kaartachtig, koopachtig, studeerachtig, telefoneerachtig. Net als de denominale afleidingen die een neiging uitdrukken, worden deze formaties meestal in een negatief syntagma gebruikt (b.v. ‘ik ben niet erg schrijfachtig’ = ik grijp niet gauw/ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graag naar de pen om (een brief) te schrijven). Ook dit type is bijzonder productief. Globaal mogen we stellen dat -achtig in het Kleits een bijzonder polyvalent suffix is. We hebben hier duidelijk te maken met een geval van domeinuitbreiding, die vanuit de prototypetheorie (zie o.a. Geeraerts, 1982) makkelijk te verklaren is: De beschikbare ruimte is hier te beperkt om uitvoerig op deze materie in te gaanGa naar voetnoot13, maar deze bondige behandeling maakt voldoende duidelijk dat ook het onderzoek van de woordvorming in de dialecten aanleiding kan geven tot interessante theoretische bespiegelingen. Bovendien reveleert ze alweer een behartenswaardige contrastieve invalshoek: in de ST is de toestand in sommige opzichten bepaald anders. Zo noemt Schultink (1962: 101) het type [X]A + achtig in het A.N. wél productief. Het type [X]V + achtig daarentegen is volgens Booij (1979) en Van der Hulst & Van Santen (1980) in het A.N. helemaal onproductief geworden.Ga naar voetnoot14 Aan de basis van de taaie levensklacht van [X]V + achtig in de Vlaamse dialecten ligt m.i. een nieuwe impuls vanuit het erg expansieve type [X]N + achtig met de betekenis ‘houdend van/gesteld op [X]N’ (cf. het schema hierboven). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. BesluitTot nog toe heeft het woordvormingsonderzoek een erg marginale plaats in de dialectstudie bekleed (zie 1.). In sommige opzichten is dat begrijpelijk (zie 2.), maar er zijn veel meer goeie redenen aan te voeren pro een dringende en volwaardige incorporatie van dat linguïstisch domein in het Ndl. dialectonderzoek (zie 3.). Met concrete voorbeelden heb ik ook bondig een paar onderzoekslijnen uitgestippeld (zie 4.). Dit programmatische artikel in dit themanummer is niet zozeer een studie als wel een pleidooi voor meer (systematische) aandacht voor regionale woordvormingsverschijnselen in het Nederlandse taalgebied. Naast alle hierboven besproken motieven had ik trouwens nog een pragmatische reden om dat te doen: in de eerstvolgende tijd wordt aan het INL (Leiden) een Morfologisch handboek van het Nederlands geredigeerd en het zou de waarde van dit werk ten zeerste vermeerderen, mocht het ook zoveel mogelijk regionale afwijkingen van de noordelijke ST kunnen vermelden. Met het oog daarop dienen de dialectologen echter dringend een hoop bouwstenen aan te dragen.
R.U. Gent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|