andere walgelijke vuiligheid’. Zie voor verdere bijzonderheden De Bo 261. Daar wordt met verwijzing naar het Algemeen Vlaamsch Idioticon ook Holsteins akken, akkefi, akkefu en Bremens akkepu gememoreerd.
Tenslotte vond ik nog de opgave van Grootaers in LB IX, blz. 11 voor Tongeren: /ḕk/ als tussenwerpsel van walging en afschuw. In Cadier en Keer luidt het aeks. De vroegste vindplaats in het Nederlands, voor zover mij bekend, is Kiliaen: ack, eck ‘pus, sanies’.
Steeds heb ik aek versleten voor een klankschilderende interjectie waarbij van walging de mond wijd open gaat met diepliggende tong en met een keelklank die aan kokhalzen doet denken. Maar thans lijkt mij verwantschap met eng. ache, oudeng.ww. acan, oudeng. znw. æce, ece, zoals het WNT Supplement 6 het ziet, aanwezig.
Verder acht ik met E. Seebold, Vergleichendes und etymologisches Wörterbuch der germanischen starken Verba 1970, 75, deze Engelse woord-familie verwant met de bij Pokorny 4 vermelde ie. wortel *aĝ- ‘drijven’, die o.a. aanwezig is in lat. agere, gr. ἄγω, oind. ájati ‘voert’, on. aka ‘voeren’. Nog verdere verbanden en uitvoerige semantische verantwoording vindt men thans bij Raimo Anttila, Deepened joys of etymology, grade a (and ä), in: Journal de la société finno-ougrienne 80 (1986) 15-27. Deze beschouwt bijv. ook het woord akher < ie. aĝros als een afleiding van dezelfde wortel. Wij kennen dit woord thans alleen in agriculturele betekenis maar ouder schijnt te zijn de betekenis ‘plaats waar het vee naar buiten gedreven wordt’. Dat is ook de mening van Pokorny 6, die bijv. wijst op oudindisch ájra-h ‘veld’ (‘ohne Beziehung auf Ackerbau’). En nog eerder moet het volgens Anttila betekend hebben ‘plaats waar men het wild bijeendrijft om het te doden’. Met deze betekenis hangt dan ook gr. ἄγριος ‘wild’ samen en ἄγρα ‘jacht’.
Maar ook komt men van deze betekenis ‘(wild) bijeendrijven om het te doden’ tot eng. ache/ake ‘to smart, hurt’ en verder, daar ‘slaan’, ‘pijn’ en ‘pus’ bijeenhoren, tot Nedersaksisch äken ‘to hurt, to fester’ (voor het Mecklenburgs bijv. noemt hij äken ‘pus’ en acken ‘the eye rheum’). Verder is dit woord in Germaanse vorm naar het Fins-oegrisch gegaan. Het Fins zelf bijv. kent äkämä ‘blister, tumor’. Trouwens, in het Zweeds van de Estlandse westkust vindt men äka ‘yellowish fatty dirt in wool’ en verder äkka/äkki ‘children's doo’ en äkkiä ‘to shit’.
Zo blijkt aek dus uiteindelijk terug te gaan op een ie. wortel die zelfs ouder is dan de cultuurperiode van de landbouw en zelfs van de veeteelt maar al een bloeiend leven leidde ten tijde van de jagerscultuur.
Nog een laatste woord over de klankvorm. Wat het vocalisme betreft, merkt het WNT Supplement blz. 5 aarzelend op: ‘wellicht aak uit *ăkô- (vr.) naast ak uit *ăkă (m). Dan zou bij ek, eek en aek nog aan een i voor de vocaal