Bij het zoeken naar de etymologie ontmoet men zo direct geen adjectieven die er verband mee zouden kunnen houden maar wel verschillende substantieven, die alle een semantisch element ‘los bengelend’ bevatten (vgl. De Vries Nederlands Etymologisch Woordenboek 393), wat niet zover van ‘beurs’ afligt. Ik denk met name aan Zwitsers lärpe ‘hangende onderlip’, Fries larp ‘afgescheurde reep’, Ned. lerp ‘zweep’, Zaans lerp ‘tong’, Noors dial. larp, slarp, lerpa ‘weicher Klumpen’.
Daarnaast vermeldt J. van Os, Maas en Waals woordenboek 1981, blz. 101, lèèrpe ‘eentonig zingen, langgerekt gebeden reciteren, preken met melodramatische uithalen’, een woord dat synaesthetisch zowel met lurp ‘beurs’ als met lerp ‘tong’ te verbinden is.
Misschien horen ook Noorw. dial. slurp (‘Schlamm’, ‘Kot’) en slurpa ‘liederlijke vrouw’ in de groep thuis. We moeten dan overigens aan een s-mobile denken, die we ook trouwens meteen weer ontmoeten.
Terwijl al de genoemde woorden duidelijk op een oerg. p of ie. b wijzen, zijn er achter de r ook andere consonanten mogelijk.
Verschillenden woorden nl. uit dezelfde of een overeenkomstige betekenissfeer vertonen een germ. f (= ie. p): lerf ouder Ned. ‘tong’ (bij Kiliaen larve), Noordzweeds slarf ‘vod’, slarva ‘slungelig heen en weer gaan’, Nnoors slarv ‘slordigheid; gebazel; liederlijk mens’, Nnoors, Nzweeds dial. larv ‘vod, lap’, Nijsl. larfr ‘kapot kledingstuk, schooier’. Deze idg. p ziet men ook nog in Lets slarpata ‘oud vod’ en slarpatât ‘plomp lopen’.
Daarnaast vindt men ook vormen met een dentaal, i.c. oerg. t = ie. d: Noors, Deens, Zweeds lort ‘drek’ (hiervan wel Engels dial. lorty ‘vuil’; Falk Torp I 655).
Maar ook vindt men woorden met een germ. k = ie. g of g^: Noors, Deens larka (slarka)’ slap hangen, (Duits) ‘schlottern’) en verder mhd. slurk ‘keelgat’, slurken ‘slikken’, lat. lurcare ‘zwelgen’. Tenslotte geloof ik dat de hele familie, maar zeker ook Zeeuws lurp terug te voeren is op een ie. wortel sler-, die door Pokorny als ‘Schallwurzel’ gekarakteriseerd wordt.
Het vocalisme levert geen bezwaren op. Oud ar/er kan vòòr labialen in het Zeeuws na w tot ur leiden; zie bij Ghijsen: wurfel, wurft, wurpe, wurvel. In lurp zal zeker de l medegespeeld hebben. Trouwens Ghijsen 830 vermeldt ook schurvel en schurfje. Tenslotte zou de u nog op een nultrap kunnen teruggaan.
Hoe is nu echter de p van lurp te beoordelen? Een indoëuropees b-suffix is niet bekend. maar er zijn vele parallellen dat een wortel in het germ. met p en soms reeds in het ie. met b ‘erweitert’ of ‘élargi’ wordt: *dhreub- bijvoorbeeld, dat in ndl. druipen, os. driopan, ohd. triofan en oudiers drucht ‘droppel’ zit, wordt door Pokorny 275 uitdrukkelijk gerekend tot de ‘Labial-