De etymologie van staal ‘grondslag van een dijk’
In zijn artikel ‘Staal een Zuidhollandisme en staling een Noordhollandisme’ (T.T. 37, 1985, 84-87) vaart T. van Veen nog steeds op het etymologische kompas van R. van der Meulen in het WNT XV, afl. 1, 1924, 43 die, dwars tegen de feiten in, vasthield aan de onmogelijke identificatie van staal (IV) ‘grondslag van een dijk’ met staal (III) ‘steel, stengel’. Tot zulke vreemde opvattingen kan men komen als men verlamd wordt door het gezag van een, overigens uitstekend, etymologisch woordenboek als dat van N. van Wijk (1912).
Indien T. van Veen daarnaast afl. 6 (1965) van het NEW van Jan de Vries had geraadpleegd, was hij weliswaar niet verder gekomen, maar de slotaflevering (1971) met de ‘Aanvullingen en Verbeteringen’, p. 884b had hem althans toch op een idee kunnen brengen. Daar wordt immers verwezen naar Ts. 85, 243-244 (1969).
Gaat men daar kijken, dan ziet men dat de oudste vorm van staal ‘grondslag van een dijk’ stadel (1340) is, wat etymologisch o.m. samenhangt met ofri. stathul en oeng. stađol ‘base, foundation’.
Het door Van Wijk en het NEW genoemde Zaanse staal ‘steel’ behoort natuurlijk tot een ander staal dat niet door syncope van een d is ontstaan, maar identiek is met noordfri. staal ‘steel’ (Föhr), oeng. stalu, eng. stale ‘steel’ en in ablaut staat met ndl. steel.
Bij het artikel staal 1 ‘dijkondergrond’ in het Etymologisch Woordenboek (1983) (Prisma Handwoordenboek) was trouwens ook het nodige te vinden.
F. de Tollenaere