Taal en Tongval. Jaargang 38
(1986)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
Zeeuwse regioboekenGa naar eind(1)In 1978 verscheen het eerste Zeeuwse regioboek: Dialect in West Zeeuwsch-Vlaanderen, ‘bijeengebracht door een groot aantal enthousiaste medewerkers, gerangschikt door mevr. E.J. van den Broecke-De Man’, heet het op het omslag van het vijfde boek uit de reeks. Met een bewonderenswaardige regelmaat zijn de vijf deeltjes sedert 1979 verschenen; het zesde staat voor dit jaar op het programma en iedereen die mevrouw Van den Broecke, de voortvarende secretaresse van de Zeeuwsche Vereniging voor Dialectonderzoek kent, weet dat het er zeker zal komen. Aan de grondslag van de reeks ligt de publikatie ‘Verzameling van West-Zeeuwsvlaamse uitdrukkingen, gezegden, spreekwijzen en merkwaardig woordgebruik’ in Archief (uitgave van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen) 1966, blz. 1-53. Een verzoek om een heruitgave leidde tot een forse uitbreiding van het bestaande materiaal, zodanig dat een artikel van 50 bladzijden in 1966 uitgroeide tot een boekwerk van 173 bladzijden in 1978. Meer in het oogspringend dan de grotere omvang is echter de opzet van Dialect in West Zeeuwsch-Vlaanderen. De alfabetische ordening is vervangen door een systematische en de stelselmatige verwijzing naar relevante artikelen in het Woordenboek van de Zeeuwse Dialecten (WZD) zoals dat gebeurde in de lijst van 1966 kwam in het boek geheel te vervallen. Dat laatste is een heel principiëel punt; het maakt van de regioboeken een reeks naast het WZD terwijl bij de woordenlijst veel meer gedacht werd aan een aanvulling op dat WZD. Door nauwkeurige vergelijking viel het idiomatische vanzelf op. Nieuw bij de regioboeken is de ‘Inleiding’ met een uiteenzetting van de gebruikte spelling, fonologische, grammaticale en syntactische eigenaardigheden. In de woordenlijst van 1966 werd dit in het vooruitzicht gesteld, maar tot publikatie ervan is het nooit gekomen. De indeling van alle boekjes is praktisch identiek. Na de Inleiding volgen de rubrieken Mens en medemens, Het lichaam, Kleding, schoeisel enz., Eten en drinken, Wonen, Werken, Landbouw, Dieren, Aan en op de zee (c.q. het water), Het weer, Geld, handel, zaken, Kerk en geloof, Spel en sport, Tijd en tijdsbepaling. Afhankelijk van het gebied kan er een rubriek aan toegevoegd worden. In het eerste deel is dat Vlas en vlasbewerking en Woorden, ontleend aan het Frans. In het deel | |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
Zuid-Beveland (1985) ontbreekt de rubriek Franse leenwoorden. De rubriek Werken is steeds in twee afdelingen gesplitst; in de eerste is de woordenschat met betrekking tot werken in het algemeen ondergebracht, in de tweede die van oude ambachten en beroepen. De verschillende boekjes zijn rijk geïllustreerd met tekeningen en foto's en vanaf het tweede deel Dialect in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen (1982) ook met verhalend proza, waarin korte uiteenzettingen worden gegeven van oude ambachten en beroepen, maar ook verteld wordt over bijvoorbeeld eeten drinkgewoonten of klederdrachten. Die teksten in dialect zijn van de hand van verschillende medewerkers, om hun specifieke deskundigheid door de Redacteur, mevrouw Van den Broecke-de Man, persoonlijk aangezocht. Een zorgvuldige vergelijking van de woordenlijst uit 1966 met het eerste regioboek uit 1978 leert dat hier niet alleen sprake is van een winst in kwantitatieve zin, maar ook in kwalitatieve zin. De aaneenrijging van uitdrukkingen in een alfabetische volgorde vervangen door een rubricering in een systematisch geheel, plaatst de woordenschat in een kader dat de levendigheid, originaliteit en beeldende kracht duidelijker doet uitkomen, zoals dat ook het geval is met de lijst om een schilderstuk. Wat in 1977 begon als een eenvoudige vraag om een herdruk van de woordenlijst uit 1966 werd een boekwerk van een respectabele omvang; wat had kunnen worden afgedaan met een simpele reprint werd een hele reeks, binnen het Nederlandse taalgebied uniek van opzet, binnen het wetenschappelijk dialectonderzoek degelijk van samenstelling. Het verband immers met het grote WZD is nooit uit het oog verloren. De wat grovere geografische aanduiding die tot uitdrukking komt in de titels van de regioboeken - west-Zeeuws-Vlaams, oost-Zeeuws-Vlaams, Noord-Beveland, Zuid-Beveland - kan, omdat het materiaal plaats voor plaats gedocumenteerd is, bij de verwerking tot een aanvullend deel van het WZD, geheel volgens de principes van het moderne taalgeografisch onderzoek vervangen worden door een zeer fijne. Er is geen streek in het land die op betere wijze van de zogenaamde ‘dialectgolf’ heeft geprofiteerd. Toen aan het einde van de jaren zestig de belangstelling voor het eigen dialect groter en groter werd - een ontwikkeling die tot op de dag van vandaag bestaat - verrezen dialectwerkgroepen als paddestoelen uit de grond. Overal haastte men zich nog gauw te verzamelen wat er nog te verzamelen viel. In Zeeland had men op dit gebied al een hele ontwikkeling achter de rug. In 1929 werd daar opgericht de ‘Zeeuwsche Vereniging voor Dialectonderzoek’. Deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
vereniging bracht het grote Woordenboek der Zeeuwse Dialecten tot stand. Het was het werk van het Zeeuwse collectief onder de bezielende leiding van Dr. Ghijssen. Juist omdat het een boek was van de Zeeuwen voor de Zeeuwen over de Zeeuwse taal, juist omdat het zo geworteld was in het dagelijkse leven wilde iedereen het hebben en beleefde dit woordenboek herdruk op herdruk, men is momenteel aan de zevende toe. Wie zoals ik een geregelde bezoeker van de jaarlijkse dialectdag in Kapelle is, weet dat dit woordenboek niet een pronkstuk is in de boekenkast. Het wordt gelezen, vaak heel kritisch gelezen en van commentaar voorzien. Via het contactorgaan van de vereniging, het Bulletin van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek (opgenomen in het blad Nehalennia), komen de aantekeningen, de kritische aanvullingen en de verbeteringen weer terecht bij het Secretariaat. Daar wordt al het materiaal opgeslagen en verwerkt. En zo ontstaat een levendige wisselwerking tussen gebruikers en samenstellers. Dit is een situatie die uniek genoemd mag worden. Jaren geleden heeft Michiel de Visser in het Zeeuws Tijdschrift (1976: ‘Ghijssennummer’, blz. 12 vv.) in een artikel, getiteld ‘De voortgang van een onderzoek’, gesteld dat als een woordenboek uitbrengt dat pretendeert de levende volkstaal, i.c. het dialect te bevatten, je meteen de verplichting op je neemt door te gaan met onderzoek en verzamelen, teneinde in volgende jaren aanvullingen en uitbreidingen te publiceren. Juist omdat het naar zijn mening gaat om levende volkstaal brengt het object van onderzoek deze consequenties met zich mee. Aan het eind van deze redenering staat uiteindelijk een woordenboek van de Nederlandse standaardtaal. Op deze ‘Kanttekeningen in de marge’ is van de zijde van de Vereeniging eerder impliciet dan expliciet gereageerd. De hier besproken regioboeken en de voortgang van het werk met betrekking tot het aanvullend deel van het WZD garanderen de voortgang.
J.B. Berns |
|