|
(a 2) |
figuurlijk: met de geest waarnemen → voor zich zien → voorzien → verwachten, bv.: |
|
(4) |
Ik zie dat nog niet zo gauw gebeuren. |
(b) |
zien + te + inf.: |
|
Hier wordt enkel de betekenis ‘proberen/moeite doen om’ opgegeven: |
|
bv. |
(5) |
Zie hem mee te brengen. |
|
(6) |
Ik zal het zien te krijgen. |
Er is ook een duidelijk syntaktisch verschil tussen (a) en (b). Bij (a) kunnen er tot drie nominale konstituenten staan tussen zien en de inf. Staat er slechts één NC, dan is die normaliter onderwerp van de infinitief, cf.:
Staan er meer NC's, dan is de eerste altijd onderwerp, cf.:
(8) | Ik zag Piet Jan een klap geven. |
Bij (b) kunnen er ten hoogste twee NC's tussen zien en te + inf. staan; die NC's zijn altijd (direkte of indirekte) objekten, cf.:
(9) | Zie hem een auto te verkopen. |
Wij keren nu terug naar de Vlaamse dialekten en maken een eerste verkenning aan de hand van de idiotika. Naast het algemeen bekende en gebruikte (a 1) zien = met de ogen waarnemen + inf. wordt vaak melding gemaakt van (b) zien = proberen/trachten + te + inf.:
cf.
(10) |
Ik zal die plaats zien te krijgen (Joos, 1900: 762) |
(11) |
'k Zal u zien tegen te komen (Lievevrouw-Coopman 1955: 1785) |
(12) |
Ge moet da zien te bekomen (De Bo, 1873: 1236) |
(13) |
Ich zal da zien te doen (Tuerlinckx. 1886: 744) |
(14) |
Ik zal mijne' kost zien te winnen (Cornelissen-Vervliet, 1906: 1485) |
(15) |
Hij zal zien te komen (Goemans, 1954: 472) |
Uit de voorbeelden blijkt ook dat zien hier verplicht groepsvormend is:
niet: (16) Ik zal zien die plaats te krijgen. |
Verscheidene idiotika vermelden ook het gebruik van zien met de betekenis (a 2) ‘voorzien/verwachten’, maar precies hier reveleert zich de al eerder genoemde morfosyntaktische tegenstelling: sommige Vlaamse dialekten hebben een korte infinitief, andere een lange, cf.: