| |
| |
| |
Kenmerken van het uitgestorven Molkwerums dialect en van het Hindeloopens
Inhoud
0. |
Inleiding: materiaal, literatuur, woordenschat |
1. |
Overgang van Oudfriese e (en i voor n) tot o (15de eeuw?) |
|
b.v. Molkwerums sorke kerk, sponne spinnen |
1.0. |
Het materiaal |
1.1. |
Overgang van Oudfriese e tot a, gevolgd door ronding? |
|
b.v. Oudfries bern via barn naar born? |
1.2. |
Vereenvoudiging van brekingsdiftongen? |
|
b.v. Oudfries tserke, tsiurke via *sjorke tot sorke kerk? |
1.3. |
Toch e-a-overgang met ronding (vgl. 1.1.)? |
|
b.v. Oudfries spinna via *spanne naar sponne spinnen? |
1.4. |
Rechtstreekse overgang van i (en e) tot o? |
|
Werd b.v. Oudfries spinna rechtstreeks sponne spinnen? |
1.5. |
De e-o-overgang: reactie op palatalisering en ontronding? |
2. |
Ontronding van Oudfriese iô tot ee (en ie) |
|
b.v. fier vuur, maar stjoere sturen |
3. |
Palatalisering van Oudfriese iâ tot jee |
|
b.v. bjer bier, jette gieten, sjeek ziek |
4. |
Palatalisering van Oudfriese û tot uu |
|
b.v. oes werd uus ons, pron., maar toen tuin |
5. |
Overgang van Oudfriese ô tot oe |
|
b.v. doeëk doek, hoe hoed, maar fôtten voeten |
6. |
Overgang van korte o tot oe en van ee en i tot korte ie |
|
b.v. joenge jongen, fienger vinger, riene regenen |
7. |
Overgang van Oudfriese ê tot ie |
|
b.v. flieg vlo, flier vloer, hier haar, s., en huur |
8. |
Palatalisering en assibilering van k (en g) |
|
b.v. doiter dochter, tsettel ketel, tetsen deken |
9. |
Enkele voornaamwoorden |
|
b.v. ji (onderwerp en voorwerp) U; jarm, jer hun (pers. vnw.) |
| |
| |
10. |
Enkele verleden deelwoorden |
|
b.v. fônd gevonden, ferlezen verloren |
11. |
Ontbrekende Friese ‘breking’ |
11.1. |
b.v. bemmen bomen, maar oerjorgelik onbehoorlijk |
11.2. |
b.v. schien schoon, maar wel sjippe zeep |
11.3. |
b.v. zoonen; horren hoeren; schoerren schuren, s. mv. |
12. |
Palatalisering van Oudfriese â |
|
b.v. brea brood, eeg oog, maar haa hoofd |
13. |
Bewaarde -al, -ol en -nd |
|
b.v. ald oud, hoolt hout, wiend wind |
14. |
-d-afval |
|
b.v. blee blad, haa hoofd, hoe hoed |
15. |
Het oude Molkwerums tussen Hindeloopens en algemeen Fries |
| |
Bibliografie en afkortingen
* * *
Tussen de Friese kuststadjes Stavoren en Hindeloopen ligt achter de oude Zuiderzeedijk het dorpje Molkwerum, dat vroeger groter was. Men heeft het wel een archipeldorp genoemd, omdat het op acht eilandjes (pollen) lag en zoveel grachten en bruggetjes (breggen) had (Enc. 262; Steegh 86). Vroeger heette het daarom wel Het Friessche Doolhoff, bij voorbeeld op de plattegrond van Joh. Hilarides uit 1718. Deze geeft in het Molkwerums dialect onder meer de elf namen van de pollen en twintig namen van breggen.
De betekenis van de eigenlijke dorpsnaam is niet helemaal duidelijk. De eerste vermeldingen vinden we in Hollandse bronnen uit 1398 en 1400, toen hertog Albrecht van Beieren Friesland telkens trachtte te veroveren. Het dorp heet hier Molkenhuzen, met als eerste lid molken, wat in Hindeloopen nog ‘melk’ betekent. In 1421 is er sprake van Molkenweer en Molkweer, in 1505 van Molcquerum (BH 99, 184). Het Fries gebruikt de korte vorm Molkwar. De klemtoon ligt op de tweede lettergreep. Voor de dialectische vormen verwijs ik naar 1.0. hierna: voor -lk en -r. Warren zijn gewoonlijk lage landerijen, weilanden, oorspronkelijk vaak strookvormige aandelen in een veld. De Oudfriese vorm is were landbezit, Middelned. ware bezit, goed, waar.
Misschien zijn in het tweede lid van Molkwerum twee woorden samengevallen: were ‘landbezit’ en de laat-Oudfriese vorm werum uit
| |
| |
wervum (dativi meervoud van werf, warf hoogte, waaruit in Friesland vaak de vorm wier ‘hoogte, vluchtheuvel’ is ontstaan: M75). Zo zou Molkwerum kunnen betekenen: (1) als dativus, eigenlijk locativus ‘op de melkhoogten’ of (met het verzwakte hêm) ‘woonplaats op de melkhoogten’. Hoewel dit een aanduiding lijkt van de pollen, mogen we de andere mogelijkheid niet uitsluiten: (2) ‘melkland’ of (met hêm) ‘woonplaats op het melkland’ (war, Oudfries were landbezit).
Over het Oudfries van Molkwerum weten we niets: er is geen Oudfriese oorkonde uit dit dorp bewaard. Maar over dat van de naburige stadjes weten we ook maar weinig. Stavoren was vrij vaak een bruggehoofd voor Holland en heeft het Fries als eerste voertaal al lang verloren. Dit geldt niet van de noordelijk van Molkwerum gelegen kuststadjes Hindeloopen en Workum. Er bestaan twee originele Oudfriese oorkonden van Hindeloopers (zie: verderop onder het kaartje) en eveneens twee van Workumse schepenen, waarin dialectische vormen voorkomen. Hun taal sluit zich aan bij de zich in de 15de eeuw ontwikkelende Oudfriese schrijftaal van stad en land in Westergo en van Leeuwarden in Oostergo (M86).
Opmerkelijk is dat we in beide oorkonden van de Workumse schepenen uit 1468 en 1485 (O I 195 en II 221) maar een dialectvorm vinden (fonna ‘weide’) en in hun oorkonde O I 198 van 1468 geen enkele. Waren de Workumers volgzamer dan de Hindeloopers? Hun stadjes waren sterk op de zee ingesteld. Workum, maar vooral Hindeloopen en ook Molkwerum bestonden in de 17de en 18de eeuw van de Oostzeevaart, maar omstreeks 1800 kwam het verval. Terwijl het zelfbewuste stadje Hindeloopen op zijn schiereilandje zijn dialect en klederdracht bewaarde, werden de schippers en andere varenslui van het dorp Molkwerum vooral boeren, vissers en arbeiders.
Ook het dialect van Molkwerum werd steeds meer beïnvloed door de aanpassing bij het meer agrarische Friese achterland en de klederdracht verdween (S.J. van der Molen 1971). Toch hield Molkwerum hier wel de naam van iets bijzonders te zijn, ook in het ongunstige. De bevolking heette ruw en bijgelovig te zijn. Het dorp werd wel it heksershol genoemd, omdat er zoveel vrouwen voor heksen werden aangezien. J.H. Halbertsma heeft in de vorige eeuw een sterk verhaal onder deze titel geschreven over de oplichter Gosse Knop uit Molkwerum, vader van negen heksen. Theun de Vries heeft het in 1963 in het Nederlands vertaald.
Hindeloopen kreeg in de 17de eeuw een eigen zeemansalmanak en een kleine historische kroniek in het Hindeloopens. Het trok later ook
| |
| |
veel belangstelling van taal- en volkskundigen. Ik denk onder meer aan de dissertaties van B. de Boer over de taal en F.S. Sixma van Heemstra over de klederdracht (allebei uit 1950), het boek van S.J. van der Molen over de woonkultuur (1967), het werk van T. van der Kooy (grotendeels een idiomatische woordenlijst, 1937) en het woordenboek van G. Blom (1981).
Waar ik verderop Hindeloopense vormen aanhaal, geef ik (anders dan in M58) nu meestal de spelling van Blom's lemmata. Maar wanneer er meer duidelijkheid gewenst is, bij voorbeeld bij de problemen van de uitspraak in 1.0., gebruik ik zijn fonetische transcriptie.
Molkwerum en zijn dialect trokken pas in de 18de eeuw wat meer de aandacht van de geleerden. Ik geef een overzichtje van de meestal korte teksten die ze verzamelden en soms ook uitgaven, vooral vertalingen.
1715: |
J. Chamberlayne gaf het Onze Vader uit, niet alleen Frisice Communi stylo en Frisice Hindelopensi dialecto, maar ook Molquerane, in zijn boek Oratio Dominica (A. Feitsma 1957, 115; J.H. Brouwer 1964, 39). |
1718: |
J. Hilarides vermeldde, zoals gezegd, op zijn plattegrond van Het Friessche Doolhoff, het Beruchte Dorp Molk-warren alle bijschriften in het Molkwerums (J.J. Kalma 1951, 88; A. Feitsma en T. Hoekema 1969, 31-32). |
1745: |
ongeveer: de gebroeders Braunius noteerden Het segste hastik Matthewis (waarin het Onze Vader vooral in spelling verschilt van de vertaling uit 1715). Een versie is door E. Wassenbergh in 1802 (140) gedrukt. Zie ook A. Feitsma 1960, 24 en J.H. Brouwer 1964, 40. |
1811: |
Ds. S. Gorter vertaalde De Gelykenisse van den verleezen Zoon, als antwoord op de enquête van baron Ch. Et. Coquebert de Montbret. Uitgave: M63, 288. |
1856: |
A. Heeroma KHz. maakte op verzoek van J.H. Halbertsma een Molkwerumse woordenlijst, aan de hand van een lijst die Halbertsma hem had gezonden. Uitgave: M84, 70, met J.A. Niermeijer-Holleman. |
1860: |
ongeveer? Een niet op een halve eeuw nauwkeurig te dateren liedje Ien Molkorrer Sang uit de nalatenschap van J.H. Halbertsma (overleden in 1869). Enkele vrij jonge kenmerken, zoals de wegval van de w in Molkworrer, doen vermoeden dat het |
| |
| |
|
liedje eerder uit de 2de dan de 1ste helft der 19de eeuw is. Voor het gemak kies ik voorlopig het willekeurige jaartal 1860, bij gebrek aan meer houvast. Uitgave: F. Buitenrust Hettema 1888. |
* * *
B. de Boer wantrouwde in 1950 (70) de schrijvers van de beide teksten die ik nu verder kortheidshalve aanduid als 1745 en 1860. Hij vermoedde dat we in beide gevallen ‘te doen hebben met iemand, die, geen inboorling zijnde, getracht heeft de taal van Molkwerum weer te geven en daarbij niet geschroomd heeft zo nu en dan te overdrijven’. Dit sloeg blijkbaar vooral op de gevallen waarin deze teksten meer o-vormen hebben dan Hindeloopen, zoals dol neer, gors gras.
Wanneer we ze echter hierna vergelijken met de andere, De Boer niet bekende teksten en met naburige dialecten, blijken ze mee te vallen. Wel moeten we bij al deze oude handschriften rekening houden met de beïnvloeding van de schrijvers door de spelling van hun tijd en met sterke invloeden van het hun bekende Nederlands en Fries. Dit geldt vooral, als ze een tekst of losse woorden te woordelijk vertaalden. In 1860 blijkt trouwens ook een persoon Nederlands te spreken of wat wel als Nederlands bedoeld was.
Na het vinden van de teksten uit 1811 en 1856, waarover ik in 1963 en 1964 heb geschreven, was het de bedoeling een boekje over het dialect van Molkwerum uit te geven. Mevr. J.A. Niermeijer-Holleman heeft als student-assistente te Utrecht voorbereidend werk verricht en er ook later nog aan gewerkt. Maar toen haar gezin en beroep in Uithoorn meer tijd van haar vergden, heb ik de studie van het Molkwerums alleen voortgezet, voorzover andere zaken niet moesten voorgaan. Om verschillende redenen bleek de uitgave van een boekje toen niet haalbaar meer.
Daarom zijn er sinds 1983 in Taal en Tongval een paar artikelen over dit onderwerp verschenen. Een poging het uitgestorven dialect (van 1856) te vergelijken met dat van een eeuw later (in deel 15 van de Reeks Ned. Dialect-atlassen van 1955) maakte duidelijk dat het in 1856 nog veel op het Hindeloopens leek, maar daarna sterk beïnvloed was door het zuidwestelijke Fries van Koudum en het achterland. Door een misverstand op afstand tussen mevr. Niermeijer en mij gaf ik in dit artikel het aantal woorden van Heeroma's woordenlijst uit 1856 verkeerd op (M83, 72), maar in 1984 hebben we deze lijst volledig uitgegeven.
| |
| |
Het is nu de bedoeling de voornaamste kenmerken van het Molkwerums uit 1856 beknopt te bespreken en te vergelijken met die van het Hindeloopens. Daarbij worden ook de andere oude Molkwerumse teksten betrokken. Binnen het bestek van dit artikel kan er echter van volledigheid geen sprake zijn. Met het oog op de taalgeschiedenis van Friesland en de studie van het oude dialect van zuidwestelijk Friesland lijkt het me van belang vooral in te gaan op de opvallende Oudfriese overgang van e tot o (born kind), waar Knop en Van Ginneken voor en na de laatste oorlog aandacht aan hebben geschonken: de zogenaamde ‘labiovelarisering’.
Daarom moet ik hier terug grijpen op mijn studie van oude overeenkomsten tussen de dialecten van Hindeloopen en Terschelling van bijna dertig jaar geleden (M58). Wel laat ik de toen bestudeerde Friese dialecten van de Waddeneilanden Terschelling en Schiermonnikoog nu bijna geheel buiten beschouwing. Voor Terschelling verwijs ik naar het werk van T.J. Steenmeijer-Wielenga en C. Roggen, voor Schiermonnikoog naar dat van D. Fokkema en A. Spenter, vooral naar zijn Kopenhaagse dissertatie (1968).
Intussen heb ik nader onderzoek verricht naar twee opvallende laat-Oudfriese ontwikkelingen: van de e tot o in zuidwestelijke en van de e tot a in noordoostelijke oorkonden (M76 en M86) en ook naar gevallen van late ontronding (zoals dier duur, adj.) in het zuidwesten van Friesland (M81). In de nu volgende studie geef ik ook een kaartje van de o- en a-dialectvormen in originele Oudfriese oorkonden. Ondanks dat er uit Molkwerum geen en uit Hindeloopen weinig Oudfriese oorkonden zijn bewaard, is toch getracht begin en verbreiding van deze opvallende ontwikkelingen enigszins te bepalen.
Bij het overzicht der o-vormen betrek ik (behalve het Hindeloopens) ook gevallen die voorkomen in een niet nader te lokaliseren dialecttekst uit de omgeving van Molkwerum. E. Wassenbergh heeft deze (gewoonlijk zonder meer als ‘Zuidhoeks’ aangeduide) tekst Vrymoedygheit van en huisman in 1802 uitgegeven. Het is een vertaling uit het Nederlands, die volgens A. Feitsma (1962, 167) zal zijn geschreven tussen 1693 en 1745. Na de problemen rond de zogenaamde ‘labiovelarisering’ bespreek ik kort een aantal kenmerken van het uitgestorven Molkwerums (in hoofdzaak aan de hand van A. Heeroma's woordenlijst van 1856) en van het Hindeloopens. Van Heeroma's lijst worden de gegevens meestal aangehaald met hun jaartal, terwijl het materiaal uit de andere teksten eveneens van het jaartal wordt voorzien.
| |
| |
Nadat Knop en van Ginneken zich in de ‘labiovelariseringstendens’ hadden verdiept, heb ik in 1958 (en 1976) hun term overgenomen. Immers, hij leek toen min of meer ingeburgerd als aanduiding voor de merkwaardige ontwikkeling van de Oudfriese e (en soms i) tot o. Achteraf geloof ik dat ik bekendheid en nut van hun lange term niet moet overschatten. Daarom vind ik het voorzichtiger voortaan te spreken van de overgang der Oudfriese e (en soms i) tot o, kort gezegd: de e-o-overgang in het zuidwesten, tegenover de eveneens laat-Oudfriese e-a-overgang in het noordoosten van Friesland, vooral rond Dokkum en Leeuwarden.
Nu de Molkwerumse woordenlijst door de uitgave in Taal en Tongval van 1984 ter beschikking van de lexicologen is gekomen, zie ik er in dit korte bestek van af de soms opmerkelijke woordenschat van het oude Molkwerum nader te bespreken, vooral omdat deze bijdrage groter werd dan ik had gedacht. Ik wijs alleen op enkele woorden uit de lijst, zoals de ‘lalwoorden’ ame grootmoeder, ate grootvader, ta vader en mem moeder (in Hindeloopen: ame, aete, teate, mem).
| |
| |
Dialectische tegenstellingen in Oudfriese oorkonden
Aan de westkust staan de tekens voor twee originele oorkonden van Workumers en twee van Hindeloopers. De beide laatste zijn: O IV 73 van 1486 en III 36 van 1512 met: jold, scyo(l)den, scyoldych, solla en wolla, s. Van Molkwerum zijn geen Oudfriese oorkonden bewaard. Zie voor uitvoerige verantwoording der gegevens: M86. De hoofdvormen volgen hieronder.
OUDFRIES |
Noordoosten |
Zuidwesten |
BETEKENIS |
setta |
satte |
sotte |
zetten |
sella |
salle |
solle |
verkopen |
spreka, jeld |
spracke, jild |
sprecke, jold |
spreken, geld |
skeld |
skild |
skiold |
schuld, schild |
lesa, fenne |
lasse, fenne |
lesse, fonne |
lezen, weide |
wesa, tredde |
wasse, tredde |
wesse, trodde |
zijn, derde |
| |
| |
Verder: arke woerd, kij sleutel, riften luiers, tsieë naaien, weele wieg (Hind. erke, kaei, Engels key, riften/ruften, siie, Engels: to sew, waele; Fries jerke, kaai, ruften (uit: rif, reven), naaie, widze: M83). Voor de merkwaardige Molkwerumse vormen van de namen voor de dagen van de week, vooral snien (vgl. Fries sneon, Duits Sonnabend) en zindei (Fries snein, zondag) verwijs ik naar M71 en de kaarten bij M71a en M72 (k. 6).
Ook vraag ik nog aandacht voor djusse(k) broekzak, in nr. 396: djussegat. Vergelijk: Hind. deessek en Holl. diessak, in licht verschillende vormen bewaard, onder meer op Tessel, Wieringen en Marken, in Drechterland en in de Zaanstreek (uit: diefzak). Met zijn begin-d kan deze vorm in Molkwerum en Hindeloopen moeilijk op Oudfries thiâf teruggaan (zie: 3 hierna). Evenals in Hind. deef dief, wijst de d- op ontlening uit Holland of het zuidoosten. Molkwerum had in 1745 nog tjeæuven dieven. Zie voor een beschrijving van een desik in Hindeloopen: F.S. Sixma van Heemstra (33).
| |
1. Overgang van Oudfriese e (en i voor n) tot o
De gegevens uit de Molkwerumse woordenlijst van A. Heeroma uit 1856 worden - zo mogelijk - vergeleken met vormen uit oude Molkwerumse teksten (aangeduid door het jaartal), uit Wassenbergh's ‘Zuidhoekse’ tekst van omstreeks 1725 (Zh.) en uit Hindeloopen (Hind.). Voor deze laatste gebruik ik het woordenboek van G. Blom en soms ook het werk van N. Århammar, J.J. Hof en T. van der Kooy (VK).
Enkele losse vormen van Molkwerum ontleen ik aan het materiaal van N. Århammar (Årh. 1984), W. Dijkstra (D) en K. Fokkema (M72). De jaartallen voor de vormen van het Molkwerums zijn:
1715 |
= |
J. Chamberlayne: Onze Vader |
1811 |
= |
S. Gorter: Verloren zoon |
1718 |
= |
J. Hilarides: kaart Molkw. |
1856 |
= |
A. Heeroma: woordenlijst |
1745 |
= |
Braunius: Matth. VI |
1860 |
= |
Molkorrer Sang |
| |
1.0. Het materiaal
Molkw. Voor -d en -t |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
1856 |
bod, s. |
- |
bɔt |
bed |
1856 |
vöt (vot), s. |
- |
fɔt |
vat |
1856 |
-zotten; 1811 |
- |
|
|
-zotten, part. perf. |
|
sɔtə inf. |
zetten |
(1856 |
zettel, tsettel, s. |
- |
sɛtəl |
ketel) |
| |
| |
Molkw. Voor -n |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
- |
-begon, s. |
bəgon |
begin |
- |
elonne |
alonə |
alleen |
1718 fonne, s. |
- |
fInə |
weide |
1856 han, s. |
vjoldhannen |
hu▴I̯n |
hen, hoen |
1811 -ronnende, part. pres. |
- |
ronə inf. |
lopen |
1745 sponne, inf. |
- |
spInə |
spinnen |
|
Molkw. Voor -r |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1718 De For |
- |
Far VK k. 3 |
vaarwater |
1718 Molk-worren, 1811 Molkworren |
- |
məkörən |
Molkwerum |
1856 smoor, s. |
- |
smɔ▴ər |
smeer |
- |
Ik beswor |
sṷar |
ik zweer |
1811 -torren, part. perf. |
-torren, inf. |
tarə inf. |
teren |
(1856 -warster, s. |
weeren, inf. |
warə inf. |
weren |
|
Molkw. Voor -rd |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1856 baöd, s. |
- |
bIɔ̭t |
baard |
1856 hord, s. |
- |
hɛɔ̭t |
haard |
- |
had, adj. |
hat |
hard |
1745 woarde(n), inf.; 3 mv. |
wodde, 3 mv. |
vɔdə inf. |
worden |
1811 wodden, inf.; p. perf. |
wodden, inf. |
vɔdən p.p. |
geworden |
1745 woarden, s. mv. |
wodden, s. mv. |
vɔdən |
woorden |
1811 woddig, adj. |
woddig, adj. |
vɔdəx |
waard(ig) |
- |
tjenwoddig |
tjIɔntvɔdəx |
tegenwoordig |
|
Molkw. Voor -rt |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1856 aten, s. mv. |
- |
ɛɔ̭tə |
erwt |
1745 hort, s. |
hot |
hɛɔt |
hart |
Årh. 137 lörts, lats, s. |
- |
lɔts |
leeuwerik |
1856 wortel, wöttels, s. (mv.) |
- |
vɔtəl |
wortel(s) |
| |
| |
Molkw. Voor -rg |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1811 oerjorgelik, D oerjarch |
- |
- |
onbehoorlijk |
- |
borgen, s. mv. |
bɛrgən |
bergen |
- |
morg, s. |
mörx |
merg |
|
Molkw. Voor -rk |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1856 sork-; 1718 sorke |
- |
sɛrkə |
kerk |
- |
oenmorklyke |
mɔrkə inf. |
merken |
- |
storkste, adj. |
stɛrkstə |
sterkste |
- |
work, s. |
vɔrk |
werk |
|
Molkw. Voor -rm |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1856 wirmen, s. mv. |
- |
vörmən |
wormen |
|
Molkw. Voor -rn |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
1856 baön; 1811 bon, s. |
bon |
bɔn |
kind |
1856 ts(i)önne, s. |
- |
sɛɔ̭nə |
karn |
|
Molkw. Voor -rp |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1718 It Torp (Halb. 267) |
- |
tɛrp |
terp |
|
Molkw. Voor -rs |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1856 gos, -gaós, gôs, -gos |
- |
gɛɔ̭s |
gras |
1745 gors, s. |
- |
idem |
gras |
1856 korse; 1745 korsse, s. |
- |
kɛɔ̭sə |
kaars |
- |
twos, twes |
tʊ̭ɔs |
dwars |
|
Molkw. Voor -s |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
(1856 mes, s.) |
- |
mɔs |
mes |
| |
| |
Molkw. Voor -l |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1860 dol |
dol |
dɛl |
neer, adv. |
1856 maól, s. |
- |
mɔ▴Il |
meel |
1718 smol, adj. |
- |
smɔl |
smal |
1745 solle; 1811 Ik zol solle |
|
sɔlə inf. |
zullen |
M72, 36, k.7 tsjolle, s. |
- |
fIld Hof 84 |
wiel |
(ibidem tsjille, s.) |
- |
Årh. 1969, 36 |
wiel |
1860 fertolle, inf. |
vertollen |
fətɔlə inf. |
vertellen |
1715 wolle, s. |
wille |
vɔl s. |
wil |
1860 wol, 1 enk. teg. tijd |
wolle(n) |
vɔlə inf. |
willen |
|
Molkw. Voor -ld |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1745 viold; 1811 fjield, s. |
vjold- |
fɛɔlt, fIɔ̭lt |
veld |
1745 -jolde, inf. |
-joldinge, s. |
jɛɔldə |
gelden, inf. |
|
jIɔldə |
gelden, inf. |
- |
jold, s. |
o.a. jɔlt |
geld, s. |
1715 schjolden, s. mv. |
sjold, s. |
skɛɔlt |
schuld(en) |
1745 schiolden, s. mv. |
|
skIɔlt |
schuld(en) |
1856 spiëlde, s. |
- |
spɛɔldə |
speld |
|
Molkw. Voor -lf(de) |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1745 solm; 1811 solm, soldig |
salm, solm |
sɛm, sɔldə |
zelf(de) |
|
Molkw. Voor -lk |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1856 maölken, molk-, molken-, s. |
- |
mɔ▴I̭lkən |
melk, s. |
1718 Molk-worren, 1811 Molkworren |
- |
məkörən |
Molkwerum |
1811 Molkworer, 1860 Molkorrer |
- |
məkörər |
Molkwerums |
|
Molkw. Voor -ln, -lm |
Zh. |
Hind. |
Betekenis |
|
1856 jolm-; 1745 jolne, s. |
- |
ɛɔ̭nlə |
el, s. |
1745 jolmissen, s. mv. |
- |
- |
aalmoezen |
| |
| |
Uit de spellingen van A. Heeroma (1856), vergeleken met die van de andere teksten en met de fonetische spelling der vormen van Hindeloopen, mogen me vermoedelijk opmaken dat Heeroma de vormen van zijn zegslieden in Molkwerum vrij nauwkeurig trachtte op te schrijven. Begrijpelijkerwijze is het Heeroma niet gelukt dit ongewone werk consequent te verrichten.
Waarschijnlijk bedoelde hij met de spellingen aó en aö hetzelfde: een open o ɔ met een naslag in de plaats van een r of voor een andere medeklinker. Deze combinatie maakte bij de uitspraak vaak een diftongische indruk, bij voorbeeld in born kind, gors gras. Bij snellere uitspraak noteerde Heeroma de klinker als een monoftong zonder meer: bon en gos.
Voor de laat-Oudfriese neiging tot ‘labiovelarisering’ van Oudfries e tot ɔ en van Oudfries i (voor n) tot o in het zuidwesten van Friesland verwijs ik naar mijn studies van 1958 en 1976 en ook naar mijn kaart van nu. Deze ontwikkeling is moeilijk te reconstrueren en te verklaren. Ik bespreek daarom de voornaamste mogelijkheden en probeer deze tegen elkaar af te wegen. Maar het uitgestorven Molkwerums blijft door zijn beperkte en gebrekkige, fossiele overlevering weerbarstig materiaal.
| |
1.1. Overgang van Oudfriese e tot a, gevolgd door ronding tot o?
In de eerste plaats kunnen we denken aan de ontwikkeling van de e tot a, die later werd gerond. Deze e-a-overgang is in sommige gevallen gewoon Fries, namelijk voor de r, bij voorbeeld in barre beuren, mar meer (subst.), swarre bezweren, tar teer (subst.) en soms ook voor r, gevolgd door een medeklinker, bij voorbeeld in harkje luisteren.
Maar de e-a-overgang in een veel groter aantal gevallen is een kenmerk van het noordoostelijk Oudfries van Oostergo sinds ongeveer 1400 (zie het kaartje). We vinden dit niet alleen voor de r, onder meer in barre beuren en tzyarke kerk, maar ook voor g, k, l, n, p, s en t, bij voorbeeld in wagen wegen (s. mv.), spracke spreken, smal smal, wannye wonen, raplik roerend (van goederen), lasse lezen en satte zetten.
Heruit blijkt dat niet alleen de Oudfriese e uit Oergerm. e hier tot a werd, maar ook de Oudfriese e uit Oergerm. a en u (na spontane palatalisatie, i-umlaut en ontronding: M76, 27). In het dialect van het Waddeneiland Schiermonnikoog is deze ontwikkeling gevolgd door een (late) ronding van de nieuwe a tot o (Spenter; M76, 22).
Ook in het zuidwesten van Friesland lijkt de e-o-overgang via een a-stadium te zijn verlopen, althans in verschillende gevallen. Zo vinden we in het zuidwesten niet alleen de Far (als waternaam), mar meer (s.),
| |
| |
par peer, Molkwar (Molkwerum), die dus gewoon Fries zijn, maar ook: deels verouderde vormen als barn kind, karse kaars, larts leeuwerik, salm zelf en sarke kerk (M58, 208; barn: M72, k. 8).
Hiervoor vinden we nu vormen met ronding tot o ɔ, namelijk bòrn, lòrts, mòr in Hindeloopen, dat echter in andere gevallen (weer?) het gewone Friese vocalisme heeft (hersteld, misschien onder invloed van het algemene Fries?). Zo heeft Hindeloopen nu: kerse kaars, parre peer, sem zelf en serke kerk. Het nabije Molkwerum kende echter nog bon, For, korse, Molkworren, solm en sorke. Århammar (1984, 137) geeft lörts en lats leeuwerik.
Deze ontwikkeling vond dus plaats in een aantal woorden waarin de stamklinker e door een r (of l) wordt of werd gevolgd. Dezelfde overgang van o via a uit e lijkt wel mogelijk in vormen uit Hindeloopen als sòtte zetten en tròdde derde. Immers, in Oudfriese oorkonden kwam vooral in Oostergo satta en soms ook tradda voor. Beide vormen vinden we in een oude kopie uit de omgeving van Akkrum, dus in midden-Friesland (O II 262 van 1512).
Hindeloopen heeft de ɔ ook voor -f en -p: gròf, tròppen (Fries grêf graf, treppen trap) naast step stap, steppe waterstoep en seft zacht. Maar ik ga hier niet op in, omdat ik deze woorden niet bij de oude gegevens voor Molkwerum heb aangetroffen. Ik wilde er alleen op wijzen ter vergelijking met de bovengenoemde consonanten, waarvoor in het noordoosten de e tot a kon overgaan.
| |
1.2. Vereenvoudiging van brekingsdiftongen: e via eo naar (j)o?
Toch staat de verklaring met behulp van een a-stadium niet zo sterk. In de eerste plaats, omdat de net genoemde Oudfriese vorm tradda een uitzondering is en misschien wel een lees- of schrijffout van een kopiist. Verder omdat satte typisch een noordoostelijke vorm is in de Oudfriese oorkonden (en in het werk van R. Bogerman). Akkrum ligt trouwens in een overgangsgebied tussen een noordoostelijk en een zuidoostelijk dialect (M76 en M86). Bovendien vinden we de andere, net genoemde gevallen van de e-o-overgang voor l en vooral voor r, dus in een beperkte omgeving, zij het soms in Hindeloopen ook voor f en p.
Een ander bezwaar tegen de ontwikkeling van o uit e via een a is destijds al door G. Knop naar voren gebracht (M58, 212). Hij wees erop dat barg (varken) en barne (branden) geen o hebben gekregen, maar borg (berg) en bo(r)n (kind) wel. Daarom kwam hij met een andere verklaring van de o in de net genoemde gevallen. Deze moet volgens hem zijn ontstaan doordat de Oudfriese e werd gebroken tot eo, welke tweeklank
| |
| |
stijgend werd: jo. Daarna werd deze weer vereenvoudigd tot o. Dit nam hij aan voor Terschelling.
Deze verklaring lijkt ook elders aannemelijk, als we zien dat deze ontwikkeling via breking (of: velaarumlaut) en vereenvoudiging in Hindeloopen en Molkwerum in meer gevallen zal hebben plaats gehad. Ik wijs op de vormen van Hind. rocht roxt recht, uit Oudfries riocht, nu rjocht (Zh.: rogt), met zijn door breking ontstane diftong, en op Molkw. (1856) muksje, Hind. moksje, Fries mjuksje mesten.
Hetzelfde resultaat zien we bij de Hindeloopense vorm tok tok dik, uit tjok (in Zh.), Oudfries thiucke, waar men gewoonlijk niet van breking spreekt, maar van velaarumlaut. Dit geldt ook voor Hind. sûnge suŋə zingen, via *songe (evenals Hind. jûnge uit jonge, s.: hierna onder 6 besproken) uit Oudfries sjonga. In 1811 is voor Molkwerum gesjoung vermeld.
Evenzo kan sorke kerk in Molkwerum zijn ontstaan uit *sjorke, Oudfries sziurke met zijn door breking ontstane stijgende tweeklank. Deze verklaring is ook van toepassing op gevallen met een laat-Oudfriese stijgende brekingsdiftong voor -ld (en -ln) als fjold in Molkwerum (en Zh.), waarnaast fèald en fiald in Hindeloopen blijkbaar dalende brekingsdiftongen hebben bewaard (of: hersteld?). Vermoedelijk zal de e-o-overgang in meer gevallen op deze wijze zijn ontstaan.
| |
1.3. Toch e-a-overgang met ronding: e en i via a tot o (vgl. 1.1.)?
De verklaring door breking zal echter wel niet gelden bij de voorbeelden met een jonge o o voor -n, zoals in fonne uit fenne, finne weide, sponne spinnen, v. in Molkwerum en b.v. allonne alleen, ton ton dun, in Hindeloopen. Misschien doet han hen, s., in Molkwerum een verklaringsmogelijkheid aan de hand, als we mogen aannemen dat de a een tussenstadium is geweest bij de e-o-overgang. Dit is dus dezelfde verklaring als we onder 1.1. hebben gezien bij bon en sorke via barn en sarke uit bern en tsjerke (waarop echter ook verklaring 1.2. van toepassing kan zijn: via breking van e).
Opmerkelijk is han uit hen in Molkwerum (en ook in Zh.). Daarnaast heeft Hindeloopen hoen hen, hoen. Dit laat zich dus gelijkstellen aan Nederl. hoen. Maar in Hindeloopen zullen we eerder moeten denken aan de mogelijkheid dat hier uit hen eerst han is ontstaan en daarna *hon en hieruit *hûn of hoen. Vergelijk Hind. oen aan, prep. en adv., uit Oudfries on naast an. Maar waarom is han in Molkwerum (anders dan in Hind.) bewaard? Om afstand te houden en verwarring te voorkomen met het woord voor ‘haan’: Hind. hönne, Molkw. heânne, in 1856
| |
| |
(nr. 405) door A. Heeroma misschien bij vergissing geschreven voor hoânne?
Bij een verklaring van *hon hen, kip, via han uit hen moeten we bedenken dat de stamklinker van hen en fenne in het zuidwesten van Friesland toen zo dicht bij die van hin en finne lag. Immers, we vinden in 1856 zelwer zilver, en de schrijver van de oude Zuidhoekse tekst spelde (evenals in het Oudfries) nen geen, voor nin (later en elders) en bovendien bij voorbeeld ook slem voor slim. Ev. Wassenbergh wees op dergelijke vormen in aantekeningen bij zijn uitgave. Zo lijkt het niet uitgesloten dat in Molkwerum sponne ontstond via *spanne uit *spenne, terwijl Hindeloopen spinne bewaarde of herstelde. Van een mogelijk herstel spreek ik, omdat Hindeloopen ook allonne en begon heeft, waar het oude Zuidhoekse dialect elonne en begon kende.
Anderzijds moeten we er ook van uitgaan dat Molkwerum evengoed als Hindeloopen een werkwoord spanne spanə spannen, had. Omdat het spinnen en spannen van draden zo dicht bijeenliggende begrippen zijn dat er misverstanden kunnen ontstaan bij een samenval der beide vormen, moeten we een mogelijke overgang in Molkwerum (en Hindeloopen) van spinne via *spenne en spanne naar sponne in 1745 toch weer betwijfelen. Temeer daar deze ontwikkeling nogal omslachtig is: van i via e naar a en daarna tot o. Maar de opvallende vorm han hen, kip, van Molkwerum en de Zh. tekst moest toch van meer dan een kant worden bekeken, al is de uitkomst niet bevredigend.
Dat Hindeloopen hoen hen, kip, hoen, kreeg, kan op invloed van Nederl. hoen wijzen. Maar in Gaasterland heeft K. Fokkema fûne weide en sûne zon, opgetekend, naast fonne en sonne. Zie hiervoor mijn kaarten 11 en 12 (M72). Verder dienen we ook te denken aan de jonge vorm joenge jongen, in Molkwerum, die nu in Hindeloopen als jûnge wordt gespeld. Dan lijkt een *hûn hun naast hoen hu▴I̭n in Hindeloopen weer niet zo onwaarschijnlijk: als (onzekere) voortzetting van een *hon dat via han (in Molkwerum) uit hen was ontstaan?
Sòlle zullen, van Molkwerum en Hindeloopen komt ook in een groot deel van de Friese Zuidhoek voor (Hof 121). Deze rekende sòlle wel bij de Zh. vormen als dol (naast algemeen Fries del neer) en holpe helpen. Hof geloofde dat sòlle niet op salle kon teruggaan. Anders was dit salle volgens hem ook wel in Hindeloopen en andere plaatsen in de Zuidhoek bewaard (Hof 122). K. Fokkema heeft echter ik sal wel in verschillende Zuidh. dorpen aangetroffen: zie hiervoor mijn kaart 10 (M72). Dus mogen we ook in dit geval de mogelijkheid niet uitsluiten dat de o via het a-stadium is ontstaan uit de Oudfriese e van skella zullen, moeten.
| |
| |
Dit neemt niet weg dat sal hier door Nederl. zal kan zijn en worden beïnvloed.
Oerjorgelik onbehoorlijk, ongehoorzaam, in Molkwerum (1811) zal een jonge aanpassing zijn van gewoon Fries *oerjerrich(lik) uit oerhearrich. Deze vorm is pas omstreeks 1700 ontstaan door de zogenaamde Friese ‘breking’ (eigenlijk accentwisseling in diftongen), die dus eeuwen later ontstond dan de echte brekingsdiftongen van Oudfries sziurke, riocht en fjold. Het woordenboek van W. Dijkstra vermeldt bij oerhearrich als vormen van Molkwerum zowel oerjorgelik als oerjarch. Deze laatste vorm is wel een aanwijzing dat de o-vorm ook hier via het a-stadium is ontstaan uit een e, die in dit geval vrij jong is.
| |
1.4. Rechtstreekse overgang van i (en e) tot o in b.v. sponne?
De net besproken mogelijkheid dat (hoen via) *hon en han uit hen(ne) is ontstaan en eveneens sponne via *spanne uit *spenne en spinne lijkt wel zo omslachtig dat we blijven twijfelen. Daarom verdient het misschien de voorkeur hoen in Hindeloopen en han in Molkwerum (en Zh.) als verschillende woorden te beschouwen, evenals Nederl. hoen en hen.
Om sponne in Molkwerum en meer gevallen vooral met de Oudfriese i te verklaren, moeten we tenslotte aan een vierde mogelijkheid denken: dat de stamklinker i rechtstreeks tot o o is geworden, zonder tussenstadium, in een periode waarin Molkwerum geen geronde palataal ö kende. In het vroege Oudfries is de stamklinker van *thünne dun, ontrond tot thenne. Later, in het naklassieke Oudfries kregen we thinne (M80, 182), Nieuwfries tin. Sinds de periode van de ontrondingen had het Oudfries geen geronde palatalen meer.
Mogen we nu aannemen dat b.v. ton dun, in Hindeloopen en sponne in Molkwerum rechtstreeks uit de vormen met (e en) i zijn ontstaan, als reactie op de door ontrondingen opeengehoopte vormen met e en i zoals Oudfries thenne, thinne naast spinna (en in Hindeloopen o.a. begin) met oorspronkelijke i? Aangezien in Hindeloopen ook allonne alleen, is ontstaan uit (gewoon Fries) allinne, ouder allenne, Oudfries al-ên (met ê uit Oergerm. ai) moet de overgang tot o hebben plaats gevonden toen de Oudfriese ê hier verkort was.
| |
1.5. De e-o-overgang: samenvatting
Bij gebrek aan meer gegevens uit het oude Molkwerum moeten we ons in veel gevallen voorlopig beperken tot veronderstellingen omtrent de mogelijke ontwikkelingen. Deze dienen dan bij verder onderzoek te worden getoetst op hun waarschijnlijkheid. Toch zijn we nu weer wat
| |
| |
verder gekomen dan bij onze eerste verkenningen in 1958 en ons onderzoek van laat-Oudfriese dialectvormen in 1976 en nu (M76, M86 en bijgaand kaartje). Kort samenvattend beperk ik mij tot een overzichtje der voornaamste verklaringsmogelijkheden met enkele voorbeelden:
1. | Overgang van Oudfriese e tot a, gevolgd door ronding tot o?
bo(r)n via barn uit Oudfries bern kind?
solm via salm uit Oudfries selm, selve zelf?
sorke via sarke uit Oudfries tsyarke, tzerke kerk? |
2. | De brekingsdiftong io, soms vereenvoudigd tot o?
sorke via *sjorke uit Oudfries sziurke door breking uit tzerke?
fjold via fiold, fèald door breking uit feld veld?
sûnge in Hind. via *songe uit Oudfries sjonga (velaaruml.) zingen? |
3. | Toch e-a-overgang met ronding zoals bij 1?
fûne in Gaasterl. via fonne in Molkw. en *fanne uit fenne weide?
hoen in Hind. via *hon, han in Molkw. uit hen kip, hoen?
sol(le) via sal(le) uit Oudfries skel(la) zullen, moeten? |
4. | Rechtstreekse overgang van i (en e) tot o?
Molkw. sponne rechtstreeks uit Oudfries spinne, spinna spinnen?
Hind. allonne rechtstreeks uit allinne, allenne, Oudfries al-ên alleen?
Hind. ton rechtstreeks uit tin, Oudfries thinne, thenne dun? |
Vooral in een geval als het laatste dringt zich de veronderstelling op dat de e-o-overgang een zuidwestelijke reactie was, een therapie tegen de door Oudfriese palatalisering en vooral ontronding opeengehoopte menigte korte palatale fonemen. Bij de e-a-overgang in het noordoosten kan men aan een dergelijke verklaring denken. Maar waarom kreeg men hier: rond Dokkum en Leeuwarden, geen o, maar een a, die (behalve in enkele fossiele waternamen) al zo lang weer verdrongen is door de gewone Friese e-vormen? Kreeg de a hier door de verdringing geen tijd om in o over te gaan?
Waarschijnlijk kon het zuidwesten (vooral rond Gaasterland en de naburige stadjes) zich zuidelijk van de reeks meren en venen beter ontwikkelen en handhaven tegenover het dominerende centrale Fries van kleistreek en waterland. Zie voor Noordhollandse ‘verdonkering’: M58, 216.
| |
2. Ontronding van Oudfriese iô tot ee (en ie)
In de Molkwerumse teksten vinden we maar weinig woorden waar- | |
| |
van de stamklinker teruggaat op een Oudfriese iô (naast iû) uit een Oudwestgerm. eu. Het gaat vooral om drie woorden met uiteenlopende vocalische ontwikkelingen: in 1715 en 1745 joe heden, 1856 vier vuur, 1811 stjoerde stuurde. Vergelijk Oudfries hiôda, fiôr en stiôra, Nieuwfries hjoed, fjoer, stjoerde.
Hindeloopen heeft hiervoor: joo, fier en stierde en daarnaast ook dier duur, adj. en lied lieden, mensen. Deze laatste vorm, maar zonder de slot-d: lie komt nog in een deel van de omgevende Zuidhoek van Friesland voor (Hof 150; M72, kaart 14). In de 17de eeuw had Hindeloopen feer vuur, leeod of leead lieden en steere sturen. De ie van nu gaat dus terug op een 17de-eeuwse ee, die door ontronding moet zijn ontstaan uit een *eu of *öö voor Oudfries iô, die alleen is bewaard aan het begin van het woord joo vandaag, Molkw. joe.
Zoals ik al eerder heb laten zien (M81), staat vier vuur in Molkwerum dus los van vier vuur, dier duur en dergelijke aan de Hollandse kust en in Vlaanderen. In stjoerde stuurde, had Molkwerum al in 1811 een binnengedrongen gewone Friese vorm. Hetzelfde geldt in 1745 wel voor tjoester duister, Fries tsjuster, waarvoor Hindeloopen tiaster heeft (tioster in de 17de eeuw). Molkwerum neemt hierbij dus een plaats in tussen Hindeloopen dat de ontronde vormen bewaart en het Fries dat in Molkwerum meer invloed heeft verworven dan in Hindeloopen.
| |
3. Palatalisering van Oudfriese iâ tot jee
In 1856 had Molkwerum voor de Oudfriese iâ een stijgende tweeklank waarin het tweede deel was gepalataliseerd tot ɛː bjer bier, sjeek ziek, in 1811 tjenst dienst, ik tjenne ik dien, in 1745 tjeæuven dieven. Hindeloopen heeft hiervoor het verouderde bêr (nu bier), sêk sɛːk, tênst naast deef deːf, een onfriese indringer, getuige de beginconsonant en de afwijkende stamklinker.
Het eerste deel van de Oudfriese stijgende tweeklank is dus in Molkwerum bewaard, maar niet in Hindeloopen, waar men ook heeft: bêde bieden, ferde 4de, lêf lief en ferlêze ɛː voor Oudfries forliâsa (M81). In Molkwerum schreef Ds. Gorter in 1811 ook verleezen verloren (zoon). Hier is dus het eerste deel wel verdwenen (zie: 10 hierna), maar dit geldt niet voor aujette afgieten in 1856, waar een g tot j was gepalataliseerd: Hind. jête jɛːtə, Fries jitte.
Ook bij de ontwikkeling van Oudfries iâ stond dus Molkwerum tussen Hindeloopen (met verdwenen eerste deel) en het Fries, waar het eerste deel is bewaard, althans in tsjinst dienst en tot voor kort ook in
| |
| |
l(j)eaf lief. Het valt echter op dat het Fries bij deze groep verschillende vormen aan het Nederlands moet hebben ontleend, zij het met enige aanpassing: biede, bier (nu ook Hind.), dief (Hind. deef), ferlieze, siik. In het zuiden en zuidoosten van Friesland vinden we niet leaf lief (uit Oudfries liâf), maar lief (Hof 75-78).
| |
4. Palatalisering van Oudfriese û tot uu
De Oergm. en Oudfriese û was in 1856 in Molkwerum op twee manieren vertegenwoordigd. In de eerste plaats vinden we hem bewaard in boek buik, foeke fuik, loes luis, moer muur, moes muis, oeren spenen (blijkbaar was er in 1856 een misverstand: vergelijk jaar uier: nr. 283-4) soepe karnemelk, toen tuin, en in 1745 schoerren schuren, s. mv., dus voor k, n, p, r en s. In 1715 was oes ons (pron. pers. en poss.), maar in 1745 werd uis gespeld, waarschijnlijk als teken van de palatalisatie evenals in uit. In 1860 schreef men uus en uut, in 1811 uuz en huus huis.
Deze spelling gebruikte Heeroma ook in 1856: vuulens nageboorte, huus-, kruus, kuten, schuutje, dus voor l, s en t. Dezelfde klinker, maar van oorsprong kort, hebben we in 1745 vuille, 1811 vule vele, Hind. fúle, Fries folle, maar ook in buter boter, Hind. butter, Fries bûter. Ik zet de Hind. vormen met Oudfriese lange û alfabetisch bijeen ter vergelijking: bûk, fûke, loes, moere, (oer), sûpe met een korte klinker u of tweeklank, naast: fúlens, hús, krús, kút, mús, skútjen, tún met ü.
Hindeloopen wijkt dus af van Molkwerum 1715 oes, later uus ons en 1856 moes en toen (dat wel in een Hind. straatnaam is bewaard: VK). Verder komen zij overeen. Hier wil ik ook nog wijzen op de overgang van korte o voor m en n tot oe u: hoenger, joenge, poempje, toenger donder, toensdei donderdag (zie: 6 hierna). In 1718 gebruikte Hilarides een opvallende spelling voor het (diftongische?) vocalisme in (2 ×) Hoeunde Pol naast De Tooenen tuinen (zie: 5).
| |
5. Overgang van Oudfriese ô tot oe
Terwijl Hindeloopen in verschillende gevallen de Oudfriese ô nog bewaart, b.v. in book boek, dook doek, floo vloed, goo goed, adj., hoop hoepel, koke koek naast pankûk, snûk snoek, foet voet, goed, s., hoed, roet, had Molkwerum in 1856 meestal een tweeklank oeë: doeëk, voet, hoe, hoeëp, pankoeken, roet, snoeëk, in 1811 goed, -vloe, schoen, maar fôtten voeten, horren hoeren (zie: 11.3-4 hierna).
In 1718 spelde J. Hilarides krooeg, sijlrooede en tooer toren naast tooenen tuinen (zie: 4), maar ook (2 ×) Hoeunde pol.
| |
| |
| |
6. Overgang van o tot korte oe en van ee en i tot korte ie
Onder 1.2 hiervoor werd Hind. sûnge zingen, vermeld, evenals jûnge jongen en onder 1.3 ook Gaasterlands fûne weide, naast Fries sjonge, jonge en zuidwestelijk fonne (voor finne). Waar de Friese spelling (en die van Hindeloopen) nu û heeft, gebruikt de Nederlandse spelling oe voor een korte u. In de woordenlijst van 1856 vinden we zo: hoenger, joenge, loengstal niervet, poempje pompen, toenger donder, toensdei donderdag, troemp trom(mel), Hind. trûmp, pûmpje enz. (maar toer donder en toarnsde, waarover: M71, 41 en M72a, 3).
In 1715 en 1745 zijn voor Molkw. (toevallig?) geen voorbeelden te vinden, wel in 1718: De Hoeunde Pol en in 1811 o.a. hoenger, joengste. Vermoedelijk liep deze vernauwing of verhoging van de o tot oe parallel met die van de korte i I voor nasaal tot ie i, in 1856 briengen brengen (naast bringe), fienger, klienke, wiend, wienk-, in 1715 hiimel hemel, in 1745 waarschijnlijk in de spelling met y: uitblynke(n), dyngen, drynke (naast 1 × bring, bij vergissing onder invloed van de Nederl. spelling?) en hymmel hemel, in 1811 rieng, ook naast bring (en himmel). Op dit punt ging Molkw. samen met Hind. blynke, brynge, drynke, dyng, fynger, hymel, ryng enz., maar ook ryn rin regen.
Opmerkelijk is dat Molkwerum in 1856 naast riene regenen, ook reenbak had. Waar het Fries een ei heeft in reine, maar ook heilje hagelen, neil nagel en seil zeil, had Molkwerum riene, reenbak, hilje, neel, zeel (maar in 1745 eyn eigen) dus gewoonlijk met een ee, die in hilje is verkort evenals in blikken bleken. Vergelijk Hind. een eigen, eend einde (Fries ein of eigen, adj.; ein, s.), heelje, ryne, seal, maar naigel nagel (en blikke bleken).
In de opvallende vorm riene van 1856 is blijkbaar (te beginnen in de verbogen vormen als rient?) de uit ee verkorte i I samengevallen met die van woorden als wiend en fienger evenals in Hindeloopen. Hier hadden beide dialecten dus een gemeenschappelijke ontwikkeling. Bij Hind. wyn win wagen, Molkw. 1856 heewein hooiwagen, mag men vermoeden dat Molkwerum de Friese vorm wein had overgenomen. Hetzelfde kan gelden voor seine zegen (ook Hindeloopens en Fries).
| |
7. Overgang van Oudfriese ê tot ie
De Oudfriese lange ê is in Heeroma's lijst van 1856 gewoonlijk vertegenwoordigd door een (diftongische) ie evenals in het gewone Fries. Dit geldt voor de zogenaamde ê1 in brieë braden, hier haar, s., iel aal, miel maal(tijd), schiere schaar, sliepe slapen, tsjiies, sjies kaas, trieë
| |
| |
draad. Ook geldt dit voor de Oudfriese ê uit Oergerm. ai: -biên, -stien en ê uit een Oergerm. au met een i-umlautsfactor: vlieg vlo (met -g uit het meervoud), schien schoon, striê stro (maar niet voor teije dooien; in 1811 ook niet voor heedde hoorde). Verder ook voor de Oudfriese ê uit Oergerm. ô met een i-umlautsfactor (1856 flier vloer) en uit Oergerm. û met dezelfde factor (belieën beluiden).
In al deze gevallen sloot Molkwerum zich aan bij het gewone Fries, op enkele kleine verschillen na: schien, Fries skjin (zie: 11.2 hierna) en de d van Fries briede en liede (zie: 14 hierna). De Oudfriese ê1 is verkort (en gerond) in nuddele naald, evenals in het zuidelijke Fries (Hof 80). Hindeloopen heeft de ronding niet: niddel en bewaart de Oudfriese ê in brede, eel, meel, slepe, sees, tree; been, steen; flee, skeen, stree, (teie) en belede, behalve voor de r: flier, hier, skiere, maar heare horen (vergelijk: Fries heare/hearre). Zowel Molkwerum als Hindeloopen heeft aas, ontleend aan het Nederlands. In het tweede deel van weelskleed wiegekleed, deaklad doodskleed in 1856 hebben we een ee en a uit Oergerm. ai.
Uit de oude Molkw. teksten vermeld ik: 1715 Vorsiekiinge (vergelijk Hind. ferseek, Fries fersyk verzoek), 1745 voarsieking, sietje (Hind. seekje, Fries sykje), siedje (Fries siedzje, Hind. saaie uit Ned. zaaien), strieten, Fries strjitte(n), Hind. strete(n) stra(a)t(en), vied, 3 enkelv. (Fries fiede, inf., Hind. foede uit Ned. voeden), 1811 jieren (Fries jierren, Hind. jieren jaren), heedde, beheede, 3 enkelv. (be)hoorde (Fries en Hind. (be)hearde; 1745 vorhæerden), heerlingen naast hierlingen (dit ook Fries en Hind.) huurlingen.
| |
8. Palatalisering en assibilering van k (en g)
Het Molkwerums kende in 1856 niet alleen de oude palatalisering en assibilering (Loopstra) van de k- in tsjiies, sjies kaas, tsönne bijna tsiönne karn (zie: 1.0), 1718 sorke, 1856 sork- (1.0), zettel, tsettel ketel. Hind. sees, serne, serke, settel, Fries tsiis, tsjerne, tsjerke, tsjettel. Alleen bij sorke had Molkw. dus met Hind. meegedaan bij de vereenvoudiging van de tsj- tot s-; bij de andere gevallen ging Molkw. samen met het Fries, al lijkt ‘kaas’ een tussenpositie in te nemen.
Ook de laat-Oudfriese ontwikkeling was in Molkw. doorgedrongen: kökje koken, maitsje maken, 1811 mæitje, 1745 meæitje, maar 1860 lakjen lachen. Hind. kòkje, lakje, meikje; Fries laitsje, meitsje, terwijl het zuidwesten kokje zegt, het zuidoosten koaitsje en het midden en noorden van Friesland siede (M72, kaart 13). Molkw. nam dus een plaats in tussen Hind., dat deze late ontwikkeling niet en het Fries dat deze wel kent.
| |
| |
In 1856 en vroeger waren er in Molkw. ook enkele gevallen van ‘Inlautassibilierung’, die in het Fries niet gangbaar zijn: tetsen, tetsne deken, Fries tekken, Hind. ook tekken en verouderd tetsen (Loopstra 144). Verder 1745 sietje zoeken (Hind. seekje, Fries sykje), aansluitend bij het door Loopstra (145) in maar een Oudfries handschrift aangetroffen sêza (Eng. to seek).
N. Århammar (1984, 137) heeft in een brede en diepgaande studie over de naam van de leeuwerik in het Fries, met inbegrip van het Oosten Noordfries in Duitsland, voor Molkw. lörts en lats vermeld, naast Hind. lòrts en de verouderde vorm van Workum larts. Zijn onderzoek heeft aangetoond dat deze vormen de oorspronkelijke algemene Friese assibilatie bewaren, evenals de Waddeneilanden Terschelling en Schiermonnikoog. De gewone Friese vorm van nu vertoont deze assibilering niet: ljurk. Dit is een verkorting en verfriesing van Middelned. lêwerik, dat vrij vroeg en ver in Friesland is doorgedrongen. Fries tekken met zijn t- uit Oudfries th- zou echter geen ontlening kunnen zijn, gezien Middelned. deken.
De Oudfriese palatalisering van de g tot j zien we in 1856 in Molkw. aujette afgieten (Hind. jête, Fries jitte) en in 1811 hi bejeerde hij begeerde. Maar anders dan in het gewone Fries had Molkw. ook 1856 doiter dochter, 1811 broiten gebracht en 1860 tooit dacht. Dit sluit aan bij Hind. dôter
dɔ▴Itər, brôt en tôt, Engels daughter, brought, thought. In een brief van 2 april 1655 schreef Gysbert Japicx over Doayter als de vorm van de Hindeloopers (Brouwer 1966, 323). Dit gold toen ook wel voor de Molkwerumers.
Verder noem ik dei dag, in zindei, mindei, seine, een visnet: zegen, heewein hooiwagen, met een j uit g na e (uit a), 1745 dey, eyn eigen, meye mogen, wey weg, adv. Heeroma gaf in 1856 ook hilje, neel, riene, reenbak, zeel, waarvoor ik verwijs naar 6 hiervoor. Hind. dei, eigen, haigel (onder Nederl. invloed), meie, nele nagel, ryne, seal, seine, wei, wyn, waar het Fries steeds een ei heeft. Als Molkw. afweek, sloot het meestal aan bij (oudere) vormen van Hindeloopen met palatalisering (en assibilering).
| |
9. Enkele voornaamwoorden
Voor voornaamwoorden (en deelwoorden) hebben we niets aan de lijsten van 1718 en 1856, maar zijn we aangewezen op de helaas korte teksten van (1715), 1745 en 1811. Het liedje van 1860 geeft maar weinig voornaamwoorden en deelwoorden die opmerkelijk zijn.
Persoonlijke vnw. Onderwerpsvormen: (1) ik, wi, (2) doe, ji, enclit.
| |
| |
je; jimme jullie, (3) hi, enclit. er; vrouwel. 1860 jo; meerv. 1745 ja, 1811 jæ, enclit. se. Voorwerpsvormen: (1) mi, oes (1715), uus, (2) di, ji (!), jimme, (3) him, im; meerv. 1745 jarm, 1811 jer, se.
Bezittelijke vnw.: (1) mien, oes (1715), uus, (2) din, 1745 jys, jimme, 1811 jin; (3) sin; 1745 jarre. Vragende vnw.: 1745, 1811, 1860 wa; 1745 het, 1811, 1860 hat. Nu zegt Molkw. wie vi▴ə: Hof 128, Boelens, zin 85 en 98, maar Hind. waa, het.
Hind. wijkt meestal nauwelijks af van de oude Molkw. vnw. In de beide Oudfriese oorkonden van Hindeloopers vinden we in 1486: hia zij, mv., hiara hun, bezittel. vnw., hat wat, da ienna degene (O IV 73) en in 1512: jharm hun, persoonl. vnw. (O III 36).
| |
10. Enkele verleden deelwoorden
In 1745 hebben de verleden deelwoorden besorgen en bekommeren vermoedelijk een slot-n omdat de schrijver gewend was deze te spellen, ook als hij hem niet uitsprak. Zonder deze -n zijn dit gewone Friese vormen. Maar eærde en vorhæerden doen vreemd aan. In 1811 vallen twee groepjes op:
(1) fônd gevonden, komt gekomen, met een toegevoegde -d (ook als -t gespeld), die veel voorkomt bij sterke werkwoorden in de zuidwestelijke helft van Friesland en vooral in het gebied ten zuiden van Harlingen en Sneek (M68, 19).
(2) vergaderen, weireizen en vertorren verteerd, hebben vermoedelijk een -n als hypercorrecte spelling, zoals in 1745. Maar trogbroiten doorgebracht, en misschien ook slagten geslacht, hebben een na -t toegevoegde -en, al kan er in het laatste geval ook een hypercorrect gespelde -n staan. In verleezen verloren (zie ook: 3) en in 1745 sluiten gesloten, is de vorm wel door de infinitief beïnvloed.
Hindeloopen heeft onder meer: besorge, ferheard, fûnden, komd; fertard, trochbrôt, slachte, ferlond, slúten, dus met de uitgang meestal aansluitend bij het (zuidwestelijke) Fries van nu: besoarge, ferheard, fûnd, komd, fertard, trochbrocht, slachte, ferlernd, sluten.
| |
11. Ontbrekende Friese ‘breking’
Het moderne Fries kent vier verschillende groepen van de zogenaamde ‘breking’: (1) b.v. beammen bomen, (2) kiezzen kiezen, s. mv., (3) soannen zonen, (4) fuotten voeten (M58a; Van der Meer). In het
| |
| |
Molkwerums van 1856 vinden we deze ‘gebroken’ stijgende diftongen meestal niet, maar vaak wel een verkorte klinker.
| |
11.1.
De verkorte klinker e, vaak tot i vernauwd vinden we in bemmen bomen, binnen bonen, rimme room, tinnen tenen, s. mv. Het Fries heeft hier rjemme room, en de meervouden van beam, bean en tean en Hindeloopen: baimen, baenen, raimen en taenen, vormen die nog vrij dicht bij de Oudfriese vormen met een lange â staan (zie: 12 hierna). Alleen voor aeriezer oorijzer lijkt dit ook in Molkwerum te gelden, terwijl het Friese earizer de ‘gebroken’ vorm vertoont en Hindeloopen afwijkt met zijn òrizer of òrzer. Volgens Boelens (zin 20) heeft Molkw. nu ɛrizər oorijzer, met de verkorte klinker.
Een korte a zien we in 1856 bij arke woerd, mannetjeseend, erke in Hindeloopen en jerk(e) in het Fries. Oerjorgelik in 1811 en oerjarch (D) onbehoorlijk, ongehoorzaam, laten zien hoe een Friese brekingsvorm van ongeveer 1700: oerhearrich (oerjerch in de ‘gebroken’ uitspraak) bij ontlening in Molkwerum kon worden aangepast. Zie voor bemmen: M72, kaart 4.
| |
11.2.
Waar het Fries skjin schoon, heeft, had Molkw. schien in 1856, maar verder ‘gebroken’ vormen: bjinnen benen, jisk- as, kjissen kiezen, s. mv., sjippe zeep en sjipsop zeepsop. Afgezien van schien zien we dus de gewone Friese vormen, al worden deze ten dele anders gespeld: biennen adj., jiske, kiezzen, sjippe, sjipsop. Hind. vertoont geen ‘breking’, maar de Oudfriese lange ê, die in een geval is verkort: benen, iske, kezen, sepe, seepsop en skeen.
Bij kezen hebben we ê uit een Oergerm. û evenals bij belede beluiden (zie: 7). Vermoedelijk gaat wirmen wormen, van 1856 door klinkerverkorting terug op een gerekte klinker, terwijl het Fries de ‘gebroken’ vorm wjirmen heeft en Hind. wurmen. In spiëlde speld, schijnt Molkwerum een dalende diftong te hebben (door laat-Oudfriese echte breking) evenals spèalde in Hindeloopen. Maar Fries spjelde vertoont een stijgende diftong. Vergelijk: Molkw. 1811 fjield, 1745 viold, Hind. fèald, fiald en Fries fjild veld.
| |
11.3-4.
In de beide andere groepen met Friese ‘breking’: met oa en uo deed Molkwerum niet mee, maar het had meestal wel klinkerverkorting.
| |
| |
Zie: borre kater, böst borst, borstrok, horne hoorn, moer muur, nostergatten neusgaten, porsk pos(t), soort baars, scharstien schoorsteen, vorken, wöttels, wortel. Hindeloopen deed hierbij ook niet aan de Friese ‘breking’ mee, b.v. böre, borst, moere.
De oudere teksten uit Molkwerum leveren ongeveer hetzelfde beeld op: 1811 fôtten voeten, horren hoeren, schoen schoenen, zoonen; 1745 schoelen scholen, schoerren schuren, s. mv., troonjen tronies. Het Fries heeft hier ‘breking’ van de oa-groep: skoallen, soannen, troanjes en van de uo-groep: fuotten, huorren, skuon, skuorren. Hind. heeft deze niet: futten, hoeren, skoelen, skoen, skoeren, soanen.
| |
12. Palatalisering van Oudfriese â
De Oudfriese lange â was in Molkwerum bewaard in ha hoofd, Fries en Hind. haad en misschien ook in sae welput, Hind. saa, Fries saad, in Molkw. nu sa: (M83, 74). Was daarom deze lange klinker ook nog bewaard in aer oor, graette grote, adj., haeland hooiland en lae lood? Vergelijk: Hind. aer, graete, haa, haeiland, laa, maar Fries ear, grutte, hea, haailân, lead.
Maar de Oudfriese â was zeker al gepalataliseerd en gediftongeerd in Heeroma's lijst: heea hooi, heeë hooien en heewein hooiwagen. Naast heea vinden we vaak een kortere spelling van de diftong in brea brood, en dea dood, s. en adj. Hoorde Heeroma een monoftong of een lichte diftong in eeg oog (nu met een lange eː in zuidelijk Friesland: Hof 47) en keel kalf, Fries keal (met een diftong)? Hindeloopen heeft aich, braa, daa, haa, haeie, kael.
In het Onze Vader van 1715 had het bijwoord naat niet (ook in 1860) nog de Oudfriese â, maar palatalisering in brææ brood. In 1718 vinden we eester ooster, heeg hoog en in 1745 naast haa hoofd, naet niet, twa twee, diftongische spellingen: eæg oog, greæt groot, adj., maar graette grootte. Gorter spelde in 1811 braë, daê (adj.) naast keel en grate, adj. Volgens Boelens in de Dialect-atlas van Friesland, zin 69) heeft Molkw. nu blɛtə blote, adj., evenals Koudum. Misschien werden daarom de Molkw. vormen voor ‘groot(te)’ in 1745, 1811 en 1856 ook al met ɛ en/of ɛ.ə uitgesproken? Ook heeft Molkw. o.m. ɛrizər oorijzer (zie: 11.1.) naast de ontkenning nit nIt (passim bij Boelens). Zie de kaart van nit naast net niet, adv., bij M72: kaart 5.
Op grond van deze gegevens mogen we wel aannemen dat het dialect van Molkwerum zich bij deze palatalisering in 1856 en in oudere teksten niet of nauwelijks onderscheidde van het omgevende zuidwestelijke
| |
| |
Fries, maar wel van het Hindeloopens, waar de Oudfriese â in verschillende gevallen is bewaard. Aangezien Heeroma braege brug, raeg rug, raegbiên ruggegraat, spelde, waar Hilarides in 1718 bregge schreef (Hind. en Fries brêge ɛː), zal Heeroma toen ook in aer oor, graette grote, lae lood, wel een open palatale klinker hebben gehoord, evenals vermoedelijk in eeg oog.
| |
13. Bewaarde -al, -ol, -nd
In 1856 had Molkwerum ald oud, in 1811 âalste oudste, in 1745 ienvaldig eenvoudig en in 1860 haald houd (gebied. wijs) naast (het jongere) haaod. Hindeloopen heeft hier aald, èaldst, haald en eenfaaldich. Molkwerum bewaarde de l eveneens in 1856 goold goud, hoolt hout, scholder- schouder, in 1811 wolde wilde, evenals in Hindeloopen: goald, hoalt, skoalder, maar woed. Het Fries heeft echter in al deze gevallen de l al laten vallen.
Ook heeft Molkwerum evenals Hindeloopen, maar anders dan het Fries, de slot-d bewaard in 1856 baänd, haänd, -land, wiend wind, in 1745 ook hând, maar in 1811 hân en lân! Hind.: baand, haend, laand, wynd. Beide dialecten gaan hier dus samen tegenover het Fries.
| |
14. De -d-afval
Daarentegen is de d in Molkwerum juist weggevallen na een lange klinker of tweeklank, in 1856 -blee blad, -brea brood (ook in 1715), brieë braden, dea dood, veer vader (ook in 1715), ha hoofd (ook in 1745), hoe hoed, jaar uier, kleen kleren, -klije kleden, v., lae lood, -lieën luiden, v. oeren spenen, saa put, trieë draad, maar broeder (1811: broer!), -kleed naast -klad kleed; 1715 en 1745 joe heden.
Vergelijk: 1811 bli blij, braë, broer, daê, veer, -vloe vloed, kwaë kwaad (ook in 1715), liën lijden, maar goed, s. Gaan we nu na hoe het staat met de wegval van de d in het Fries en in het Hindeloopens, dan blijkt deze in het Fries ongeveer de helft minder voor te komen en ook in Hindeloopen is de d lang niet zo vaak afgevallen als in Molkwerum. Daarom vermeld ik nu nog eens de woorden waarin we de d-afval alleen in het oude Molkwerums aantreffen: -blee, brieë, haa, hoe, -lieën. Hier of dicht hierbij lag dus de haard van deze Molkwerumse vernieuwing. Ook de Zh. tekst heeft dergelijke gevallen, b.v. bloe bloed.
| |
15. Het oude Molkwerums tussen Hindeloopens en algemeen Fries
(Een samenvatting der hoofdpunten)
| |
| |
De voornaamste kenmerken van het in de 19de eeuw uitgestorven dialect van Molkwerum zijn hiervoor kort nagegaan als overeenkomsten of verschillen met het Hindeloopens of met het gewone Fries. De studie van het verdwenen Molkwerums wordt gehinderd door de beperkte omvang der gebrekkig gespelde teksten en lijsten uit de 18de en 19de eeuw. Ondanks dit weerbarstig materiaal tracht ik de plaats van het Molkwerums en van het Hindeloopens enigszins aan te geven.
| |
A. Vernieuwingen van Molkwerum alleen
(niet van Hindeloopen en het algemene Fries)
(1) | De zuidwestelijke e-o-overgang sinds ongeveer 1400 (zie 1.5) |
Het meest opvallende kenmerk van het oude Molkwerums is de zogenaamde ‘labiovelarisering’: vormen met o uit klassiek Oudfriese e, die in Molkwerum meer voorkwamen dan in Hindeloopen. B.v. in torre, hord, hort, oerjorgelik, sorke, gors, dol, fjold, jolne, waar Hindeloopen meestal een dalende diftong heeft. Uit de Oudfriese oorkonden blijkt dat deze vernieuwing omstreeks 1400 in het zuidwesten van Friesland is begonnen. Zie het kaartje. Al heb ik in 1958 en nu (met meer materiaal) enkele pogingen gedaan de ontwikkeling te reconstrueren, toch blijft het moeilijk te achterhalen of deze via tussenstadia of rechtstreeks heeft plaats gehad. Zie ook de beknopte samenvatting onder 1.5.
(2) | De -d-afval in haa hoofd, hoe hoed enz. (Zie: 14 hiervoor) |
Naast de algemene Friese d-afval, die we ook in Hindeloopen en Molkwerum vinden (b.v. dea dood, trieë draad) staat Molkwerum alleen met zijn d-afval in o.m. blee blad, haa hoofd (in 1745). Ook de ‘Zuidhoekse’ dialecttekst bij Wassenbergh heeft haa en b.v. bloe bloed, maar ook verschillende o-vormen die Molkwerum wel en Hindeloopen niet kent (1).
| |
B. Vernieuwingen van Hindeloopen en Molkwerum samen
(de 10 genummerde punten sluiten aan bij de paragrafen 1 t.e.m. 10 hiervoor)
(1) | Afkeer van Oudfriese stijgende diftongen in Hindeloopen, deels ook in Molkwerum: 1.2. |
Het meest opvallende kenmerk van het Hindeloopens is het wegwerken der Oudfriese stijgende diftongen:
| |
| |
(a) | ontstaan door breking: rocht uit riocht recht, |
(b) | ontstaan door velaarumlaut: tok dik, sûnge zingen, |
(c) | door ontronding van fjôr vuur tot fier (2), |
(d) | door palatalisering van siâk ziek: Molkw. sjeek, Hind. sêk (3). |
Molkwerum deed maar ten dele mee met Hindeloopen: wel vier, maar sjeek en wel muksje (Hind. moksje, Fries mjuksje met Oudfriese breking), maar in 1811 gesjoung (Oudfriese velaarumlaut). Beide laatste voorbeelden zijn helaas de enige voor deze verschijnselen in het oude Molkwerums. Of gaat Molkw. sorke kerk, ook terug op Oudfries *tsjorke, sziurke met breking, ondanks Hind. serke uit Oudfries tserke? Waar het laat-Oudfries fjeld veld en jelne el, kreeg, heeft Hind. dalende tweeklanken. Maar Molkw. had viold en jolne met stijgende diftongen, ontstaan door laat-Oudfriese breking (met e-o-overgang).
(2) | Ontronding van Oudfriese iô tot ee (en ie) deels ook in Molkw. |
Onder B (1c) zagen we net fier vuur, in Hind. in de 17de eeuw nog feer, via *föör ontrond uit Oudfries fjôr. Molkw. had vier, maar ook stjoer(de) en tioester, misschien indringers uit het gewone Fries?
(3) | Palatalisering van Oudfri. iâ tot Molkw. jee, Hind. ee. |
Ook zagen we net onder (1d) Hind. sêk ziek, Molkw. sjeek uit Oudfri. siâk. Zie ook: Hind. tênst, Molkw. tjenst, Oudfri. thiânest, Fries tsjinst.
(4) | Palatalisering van Oudfri. û tot uu in Hind. en Molkw. |
In Hind. vinden we de uu in iets meer gevallen (b.v. mús muis, tún tuin, ús ons), dan in Molkw.: moes, in 1715 oes ons, later uus, 1856 toen.
(5) | Overgang van Oudfri. ô naar oe in Hind. en Molkw. |
Dit gebeurde in Hind. in minder gevallen dan in Molkw. (hier: doeêk, hoeêp enz.).
(6) | Overgang van o tot oe en van (ee via) i tot ie |
In Hind. en Molkw. zullen o en i wel ongeveer gelijktijdig in oe en ie zijn overgegaan voor n (en m): Molkw. hoenger, troemp; fienger, hymmel, maar ook riene regenen, via *rene (zie: reenbak) uit reine (gewoon Fries).
(7) | Overgang van Oudfri. ê voor r tot ie |
Dit geldt niet alleen voor fier vuur (2 hiervoor), maar ook voor flier vloer, en hier s. (haar; huur).
| |
| |
(8) | Palatalisering in -oit uit -ocht in Hind. en Molkw. |
In doiter (Hind. 1655), broiten, tooit. Engels daughter, brought, thought.
(9) | Ji (= U) ook voorwerp in Hind. en Molkw. |
Terwijl in het Fries de voorwerpsvorm Jo ook onderwerpsvorm werd (vergelijk: Engels You), ging het met Hind. en Molkw. Ji andersom.
(10) | Bijzondere vormen van verleden deelwoorden |
De -d-toevoeging bij sterke werkwoorden als in fônd gevonden, is niet gewoon-Fries, maar hoort thuis in zuidwestelijk Friesland.
| |
C. Bewaarde Oudfriese vormen van Hind. (en deels Molkw.)
(1) | Afkeer van stijgende ‘brekingsdiftongen’ (zie: 11) |
Toen in het Fries omstreeks 1700 nieuwe stijgende diftongen ontstonden door de zogenaamde Friese ‘breking’, deed Hind. niet en Molkw. meestal niet mee, al kwamen er wel wijzigingen, zoals klinkerverkorting, diftongering of palatalisering:
(a) | Hind. baimen, baenen, erke, Molkw. bemmen, binnen, arke. |
(b) | Hind. kezen, sepe, skeen, Molkw. kjissen, sjippe, skien. |
(c) | Hind. böre, borst, soanen, Molkw. borre, böst/borst, zoonen. |
(d) | Hind. futten, skoen, moere, Molkw. fôtten, schoen, moer. |
Door ontlening en aanpassing van de Friese ‘gebroken’ vorm oerhearrich kreeg Molkw. na ongeveer 1700 oerjorgelik, oerjarch onbehoorlijk.
(2) | Bewaarde Oudfri. â, in Molkw. minder dan in Hind. |
In beide dialecten: haad/haa, saa/sae, maar naast Hind. braa, daa, had Molkw. al gepalataliseerde vormen: brea, dea. Verder: eeg, aer en graette met de open palataal van braege, bregge brug (zie: 12).
(3) | Bewaarde Oudfriese û, in Molkw. meer dan in Hind. |
Hind. mús, tún, Molkw. moes, toen (zie: 4).
(4) | Bewaarde -al, -ol, -nd in Hind. en Molkw. |
Hind. aald, hoalt, wynd, Molkw. ald, hoolt, wiend (zie: 13).
(5) | Bewaarde palatalisering en assibilering |
Hind. lòrts, verouderd tetsen, Molkw. lörts, lats, tetsen, Fries ljurk, tekken (zie: 8).
| |
| |
(6) | Bewaarde k, geen jonge assibilering |
Hind. kòkje, lakje, meikje, Molkw. kökje, lakje, maar maitsje (gewone Friese vorm). Zie: 8.
(7) | Bewaarde Oudfriese vormen van voornaamwoorden |
Hind. 2. jy, 3 vr. enk. jo, 3 mv. jê, jer; Molkw. ji, jo, ja, jarm, jer. Bezittelijk: 2. jin, 3. jarre. Vragend: wa, het en hat. Zie: 9.
| |
D. Alleen in Hind. bewaarde Oudfriese lange klinkers
(1) | Oudfri. â: braa, daa, haa, (laat-Oudfri.) kaal. Molkw. en Fries: palatalisering (zie: 12 hiervoor). |
(2) | Oudfri. ê: brede (ê1); steen (ai); skeen (au); seekje (ô); belede (û). Molkw. en Fries: ie (zie: 7 hiervoor). |
(3) | Oudfri. ô: dook, floo, goo, hoop, koke. Molkw. en Fries: oe (zie: 5 hiervoor). |
Uit deze gegevens kunnen we opmaken:
(a) | dat het Hindeloopens wordt gekenmerkt door het behoud van Oudfries â, ê en ô in bepaalde gevallen en door het sterk wegwerken van de Oudfriese stijgende tweeklanken; |
(b) | dat het oude Molkwerums zich onderscheidt door een groot aantal gevallen van de e-o-overgang (meer dan Hindeloopen) en door de d-afval (vaker dan in Hindeloopen), twee kenmerken ook van het moeilijk te lokaliseren Zuidhoeks in Wassenbergh's tekst (Zh.); |
(c) | dat het oude Molkwerums samen met het Hindeloopens (en Zh.) wordt gekenmerkt door gemeenschappelijke vernieuwingen en relictverschijnselen; |
(d) | dat het oude Molkwerums verschilt van het Hindeloopens door deels jonge overeenkomsten met het Fries van het achterland. |
Zo kunnen we zeggen dat het uitgestorven Molkwerums een plaats inneemt tussen het Hindeloopens en het Fries (waar het Molkwerums van nu zich intussen steeds meer bij heeft aangepast). Deze vroegere tussenpositie geldt ook voor hetgeen in het kort naar voren is gehaald van de oude Molkwerumse woordenschat (zie: slot Inleiding).
Park Arenberg 62, NL - 3731 ET De Bilt
Februari 1986, H.T.J. Miedema
| |
| |
| |
Bibliografie en afkortingen
Århammar, N., Die friesischen Wörter für ‘Rad’ (‘Wheel’). Kopenhagener germanistische Studien 1 (1969), 35-84. |
Århammar, N., Die Lerche (Alauda) im Friesischen: ein Beitrag zum Atlas Linguarum Europae. In: Århammar, N. et al. (red.), Miscellanea Frisica. Assen 1984, 137-152. |
BH = Buitenrust Hettema, F. |
BH88 = BH., Molkorrer Sang. Friesche volksalmanak 1888, 46-51. |
BH90 = BH., Iets over den Molkorrer Sang. Friesche volksalmanak 1890, 85-86. |
BH99 = BH., Friese plaatsnamen (N.G.N. IV). Leiden 1899. |
Blom, G., Hylper wurdboek. Leeuwarden 1981. |
Boekenoogen, G.J., De Zaansche volkstaal. Leiden 1897. |
Boelens, K. en G. Van der Woude, Dialect-atlas van Friesland (R.N.D. 15). Antwerpen 1955. |
Brouwer, J.H., It alderhillichst gebet yn Fryske lûden. Assen 1964. |
Brouwer, J.H., J. Haantjes en P. Sipma, Gysbert Japicx Wurken. Bolsward 1966. |
D = Dijkstra, W., Friesch woordenboek. Leeuwarden 1900-1911. |
Daan, J.C., Wieringer land en leven in de taal. Alphen a.d. Rijn 1950. |
De Boer, B., Studie over het dialect van Hindeloopen. Assen 1950. |
Enc. = J.H. Brouwer (red.), Encyclopedie van Friesland. Amsterdam-Brussel 1958. |
Feitsma, A., Frysk út de 18de ieu I (Estrikken 20). Groningen 1957. |
Feitsma, A. en R. Bosma, Frysk út de 18de ieu II (Estrikken 21). Groningen 1960. |
Feitsma, A. en R. Bosma, Frysk út de 18de ieu IV (Estrikken 23). Groningen 1962. |
Feitsma, A. en T. Hoekema, Frysk út 'e 17de en 18de ieu. Oanfollingen I (Estrikken 43). Groningen 1969. |
Fokkema, D., Wezzenlist fan it Schiermonnikoogs. Leeuwarden 1968. |
Halbertsma, H., Terpen tussen Vlie en Eems. Groningen 1963. |
Heeroma, K., Hollandse dialektstudies. Groningen-Batavia 1935. |
Heeroma, K., Die Grenze des Friesischen. In: W. Schröder (Hrsg.), Festschrift für Ludwig Wolff. Neumünster 1962, 33-53. |
Hof, J.J., Friesche dialectgeographie. 's-Gravenhage 1933. |
Kalma, J.J., Johannes Hilarides syn kaert fan Molkwar (1718). Fryske plaknammen 4 (1951), 88-94. |
Karsten, G., Het dialect van Drechterland I-II. Purmerend 1931-1934. |
Keyser, S., Het Tessels. Leiden 1951. |
Knop, G., De spraakkunst der Terschellinger dialecten. Assen 1954. |
Loopstra, J.J., De assibilatie in de Oudfriese oorkonden. Haarlem 1935. |
M = Miedema, H.T.J. |
M58 = M., Enkele oude overeenkomsten tussen de dialecten van Hindelopen en Terschelling. In: H. Hofstede en M.C.A. Van der Heyden (red.), Uit de school van Michels. Nijmegen 1958, 202-217. |
M58a = M., De Nieuwfriese ‘breking’ en zijn verspreiding. Taal en tongval 10 (1958), 148-156. |
M63 = M., De parabel fan de forlerne soan yn de Molkwarder oersetting fan Ds. Simon Gorter (1811). It Beaken (Löfstedt-nr.) 25 (1963), 288-293. |
| |
| |
M64 = M., It útstoarne dialekt fan Molkwar yn de Fryske Súdwest-hoeke. Handelingen van het 28ste Nederl. filologencongres. Groningen 1964, 154-156. |
M68 = M., It dialekt fan Skraerd yn de earste helte fan de foarige ieu. Us Wurk 17 (1968), 13-21. |
M71 = M., De friese namen voor de dagen van de week. Naamkunde 3 (1971), 36-49. |
M71a = M., Fries sneon ‘zaterdag’ en snein ‘zondag’. Taal en tongval 23 (1971), 123-126. |
M72 = M. en T.J. Steenmeijer-Wielenga, Dialecten van de Friese west- en zuidkust. Leeuwarden 1972. |
M72a = M., Thor en de Wikingen in Friesland. Oudfries *thôresdey ‘donderdag’. Naamkunde 4 (1972), 1-20. |
M75 = M., Heem en hornleger, werf en weer: het misverstand als taalvormende factor? Taal en tongval 27 (1975), 63-69. |
M76 = M., Dialectische tegenstellingen in Oudfriese oorkonden. Taal en tongval 28 (1976), 21-44. |
M80 = M., ‘Breg, reg and green cheese is old English and old Friese’. In: J. Kruijsen (red.), Liber amicorum Weijnen. Assen 1980, 180-187. |
M81 = M., Dier ‘duur’ (adj.), lie(d) ‘lieden’ en dergelijke gevallen van ontronding in Zuidwest-Friesland. Taal en tongval 35 (1981), 100-105. |
M83 = M., Het Molkwerums dialect van A. Heeroma's woordenlijst uit 1856 en van een eeuw later. Taal en tongval 35 (1983), 72-75. |
M84 = M. en J.A. Niermeijer-Holleman, De Molkwerumse woordenlijst van A. Heeroma uit 1856. Taal en tongval 36 (1984), 70-75. |
M86 = M., Oorkonde, dialekt en kaart. Verschijnt in Us Wurk 35 (1986). |
O = Oudfries(ch)e oorkonden I-IV, bewerkt door P. Sipma (I-III) en O. Vries (IV). 's-Gravenhage 1927-1977. |
Roggen, C., Woordenboek van het Oosterschellings. Leeuwarden 1976. |
Sixma van Heemstra, F.S., De klederdracht van Hindelopen. Groningen 1950. |
Spenter, A., Der Vokalismus der akzentuierten Silben in der schiermonnikooger Mundart. Kopenhagen 1968. |
Steegh, A., Monumentenatlas van Nederland. Zutphen 19852. |
Steenmeijer-Wielenga, T.J., Ds. J.S. Bakker en het Westerschellingers. Leeuwarden 1972. |
Van den Berg, B., Oude tegenstellingen op Nederlands taalgebied. Leiden 1938. |
Van der Meer, G., Frisian ‘Breaking’ (Estrikken 66). Groningen 1985. |
Van der Molen, S.J., De Hindelooper woonkultuur. Bolsward 1967. |
Van der Molen, S.J., Wat droegen de Molkwerumers? Neerlands volksleven 21 (1971), 285-291 (en in zijn Ta de Fryske folkskunde II [Estrikken 48]. Groningen 1974, 187-193). |
Van Ginneken, J., Ras en taal. Amsterdam 1935. |
Van Ginneken, J., Drie Waterlandse dialecten. Alphen a.d. Rijn 1954. |
VK = Van der Kooy, T., De taal van Hindeloopen. 's-Gravenhage 1937. |
Wassenbergh, E., Taalkundige Bydragen tot den Frieschen tongval. Leeuwarden 1802. |
Zh. = Zuidhoeks (dialecttekst bij Wassenbergh, 149). |
|
|