Taal en Tongval. Jaargang 38
(1986)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele facetten van de Krimpenerwaardse streektaal in relatie tot de Nederlandse standaardtaalGa naar eind(*)InleidingDe Krimpenerwaard wordt gevormd door het gebied in de provincie Zuid-Holland, dat begrensd wordt door de rivieren de Lek, de Hollandsche IJssel en het riviertje de Vlist. In de Krimpenerwaard liggen de volgende plaatsen (codenummers naar: Systematisch en alfabetisch register van Plaatsnamen. Amsterdam 1962): Krimpen aan den IJssel (K 51), Ouderkerk aan den IJssel (K 12), Gouderak (K 14), Haastrecht en Vlist (K 17), Schoonhoven (K 20), Ammerstol (K 18a), Lekkerkerk (K 54), Krimpen aan de Lek (K 52), Bergambacht (K 18), Berkenwoude (K 15), Stolwijk (K 16). Kaart 1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Krimpenerwaardse streektaal wordt gesproken in het Hollands-Utrechtse overgangsgebied en worden door Weijnen gerekend te behoren tot het Eilandenhollands (Weijnen 1966, 428 en 436). Winkler rekent het Krimpenerwaards tot het ‘Maas-Hollands’. Hij ziet Zuid-Holland als een dialectische eenheid (Winkler 1874: II, 137). Dat men van gebieden uit moet gaan en niet van een aantal losse kenmerken is ook de mening van Heeroma (NTg. 36 [1942], 41). In Van Randstad tot Landrand wordt het gebied ‘Zuidhollands-Utrechts’ als volgt geschetst: ‘Het Zuidhollands-Utrechtse gebied gaf de grootste moeilijkheden. “Intuïtief” moest er een grens zijn tussen de beide streektalen, maar er was geen duidelijk kriterium voor te vinden. Tenslotte gaf de radio uitkomst met de naam Bartels, die ter typering van het Utrechts werd uitgesproken als Baartels. Uit een fonetisch onderzoek bleek bovendien, dat deze uitspraak van de a tot de resistente kenmerken van het Utrechts hoort. Het was echter niet mogelijk met behulp van vragenlijstenmateriaal de grens van de Zuidhollandse en Utrechtse a vast te stellen. Dit werd tenslotte gedaan met behulp van bandopnamen. Het in 1965 aanwezige materiaal werd verantwoord in “Zuidhollands”’ (Daan-Blok 1970r, 31). De grens met de Utrechtse streektaal binnen de Krimpenerwaard wordt gevormd door de aa-uitspraak, bijvoorbeeld in hand en gras. Steunend op eigen onderzoek meen ik te kunnen stellen dat deze grens gevormd wordt door de lijn Haastrecht-Bergambacht-Ammerstol (Kaart 2). Deze grens is onder invloed van de Hollandse expansie zo oostelijk komen te liggen; deze expansie neemt al een aanvang bij de ontginning van de Krimpenerwaard in de 11de-12de eeuw. Naar de streektaal van de Krimpenerwaard is naar mijn mening nooit systematisch onderzoek verricht. Dit komt waarschijnlijk omdat veel bewoners in de mening verkeren dat er geen eigen streektaal bestaat in de Krimpenerwaard, maar alleen een aantal vulgaire afwijkingen van de standaardtaal (Van Veen 1964, 69). De volgende gemeenschappelijke Zuidhollands-Utrechtse kenmerken gelden in hun algemeenheid ook voor het Krimpenerwaards (Van Veen 1964, 112 vv.): 1. In bepaalde gevallen verschijnt de a van de standaardtaal in het Utrechts als o: of (af), brocht, docht (Vgl. A.1.c. verderop). Kloeke en Schönfeld noemen het verschijnsel ingvaeoons (Kloeke 1950, 145; Schönfeld par. 31 en opmerking 31)Ga naar eind1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 2
2. De ee van de standaardtaal wordt gerond tot eu in veul, teuge, speuleGa naar eind2. 3. De e van de standaardtaal is o in: vors (vers)Ga naar eind3. 4. De e van de standaardtaal is i in: mins (mens), ik bin (ben), dinke (denken), mit (met). Naar aanleiding van de vorm ze bin(ne) - zowel met e > i als verdwijnen van de slot-n - merkt De Vin op: ‘Beide verschijnselen versterken echter de hypothese van een vrij sterke hollandse, althans noordelijke invloed op deze dialecten’ (De Vin 1952, 71). Van een Lekkerkerkse informant herinner ik mij het grappige voorbeeld: ‘Die binne binne binne binne’ ([Zij], die binnen zijn, zijn binnen). (e.m. 1979: ironisch gebruik, bijvoorbeeld gezegd na het binnenbrengen van al het hooi.) 5. Standaardtaal oo is eu in bijvoorbeeld deur (door), veur, veugel, zeur. Taeldeman zegt van dit verschijnsel: ‘Weliswaar zijn de eu-realisaties zowat overal als ‘plat’ en/of archaïsch geëtiketteerd, maar ze komen toch nog op ruime schaal voor: bij door (vz.) in heel Zeeuws-Vlaanderen, bij gewoon/wonen/zoon overal behalve in Sas’ (Taeldeman 1979, 153). De situatie in de Krimpenerwaard zou op dezelfde wijze gekarakteriseerd kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Ei en ij worden als ai uitgesproken. In de uitspraak worden zowel in de Standaardtaal als in het Hollands ei en ij niet meer onderscheiden. De Hollandse diftong heeft een zwaarder naar a neigende component. 7. De o treedt in het Hollands op als u: schup, gesturve(n). De palatalisatie van wgm. u in gesloten syllabe hebben Holland en Utrecht gemeen, maar de indruk bestaat dat dit verschijnsel uit Holland stamt (Van Veen 1964, 13 en 121). 8. Het Zuidhollands-Utrechtse gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van het diminutiefsuffix -ie. Voor vormverschijnselen in verband met dit suffix (mouillering en eventuele verscherping van voorafgaande consonant), zie Ausems (1953, 77). 9. Samenval van liggen en leggen. Deze samenval vinden we in Zeeland (behalve Zeeuws-Vlaanderen), Zuid-Holland, Noord-Holland, Friesland en Utrecht met een kleine uitloper naar het zuidelijk gedeelte van de Veluwe en in een klein gebied in het noordwesten van Noord-Brabant (Van Veen 1964, 17). 10. In Zuid-Holland en westelijk Utrecht vinden we in bepaalde omstandigheden voor de objectsvorm van het pers. vnw. 2de pers. sing. bij enclise ie in plaats van je. Voorbeelden: wa(t) zakkie (of zekkie) zeggen (wat zal ik je zeggen); hoor ikkie (hoor ik je). Deze eigenaardigheid houdt verband met het hiervoor genoemde (onder 8.) diminutiefsuffix. 11. De apocope van -n in bijvoorbeeld de -en-uitgangen van infinitieven. Deze apocope die als typisch Hollands bekend staat (Schönfeld par. 105), wordt ook in Utrecht aangetroffen (De Vin 1952, par. 97). 12. Hoewel in Brabant sterker optredend, is ook de ontwikkeling van intervocalische -d- tot -j- een algemeen verschijnsel in de Krimpenerwaard. Poejer (poeder met cacao, afkorting van poederchocolade); in Lekkerkerk (K 51) noteerde ik poejersukkelaat. Verder in goeie, kwaje en rooie (Van Veen 1964, 19). 13. Tenslotte wil ik nog wijzen op het verschijnsel weind voor wind (Zanen 1967, III). Rekking van i voor n heeft het Krimpenerwaards gemeen met het oudere Utrechts. De RND geeft opgaven van het type kijnders (kinderen) voor Krimpen aan den IJssel (K 51) (RND 11) en Zanen (1967, III) geeft voor Ammerstol (K 18a) kijnd. Na deze algemene beschouwingen wil ik nu nader ingaan op de kenmerken van het Krimpenerwaardse dialect. Als referentie-systeem heb ik de standaardtaal gekozen. Aldus komen die kenmerken van het Krim- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
penerwaardse dialect centraal te staan die niet eigen zijn aan de standaardtaal. Het eerste deel is een fonologische vergelijking van het Kr. dialect en de standaardtaal; het tweede deel bevat een bondige grammaticale vergelijking. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Klinkers
b. = ɑ voor -rm in arm, K 18a; Zanen (1967) geeft laampies (lampjes), ‘uitgebloeide paardebloemen’ en zaalm (zalm);
c. = o in dacht, K 12; RND 142, 22: dacht geeft o voor K 12, 18, 20 (ook ɑ); = ɔ in dwars, K 12; Taalatlas 4, 15 idem; vervolgens in sap, K 51 en rat, K 12; RND 73: dwarse mensen geeft ɔ voor K 12, 16, 51 en 54; RND 142, 29: rat geeft ɔ voor K 12, 16, 18. (Vgl. voor het vocalisme van rat de etymologische woordenboeken s.v.)
= ɔ▴ in gaan, K 52; vaatdoek vɔ▴duk, K 12; = ɔː in kralen, K 12; RND 32: gaan heeft ɔ▴ in K 51; RND 53: gaan heeft ɔ▴ in K 52, 56; RND 22: kraaltjes heeft krɔːlə, K 12 en krɔ▴lṭis, K 52 (vero.); RND 57: haard heeft ɔ▴ in K 52. N.B. RND 32: gaan heeft ʊː, K 52 en RND 53: gaan ʊ▴, K 56; = æː in haard, K 56; plaats plæːs, K 51; Zanen (1957) geeft stînplaes, ‘steenplaats, steenfabriek’; in paard, K 57. RND 57: haard heeft æ▴, K 12, 18 en æː, K 51, 54; RND 60: paard heeft æː in K 12, 16, 18, 20, 52, 54.
b. geen systematische afwijkingen.
c. = ɛ in aardappels, K 16 ɛrəpəls (e.m. 1981), K 15; Zanen (1967) geeft aerepels; Taalatlas 8, 2 geeft eerepel en irrepel voor K 54 en eerepel en errepel voor K 52; = ɛ ook in ɛləbɛsə (aalbessen), K 18a; Zanen (1967) geeft ellebesse.
b. Zanen (1967) de ɛ wordt voor m, n en ng uitgesproken als I: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mIns, K 12; RND 73: mensen geeft mɪ̃nsə voor K 12, 54; mI˒nsə, K 16, maar mɛ͊nsə, K 18; mɛ͊ːsə, K 51 en mɛnsən, K 52; verder in hengellat, ‘hengel’, K 18; kreng, K 12; Zanen (1967) geeft kring, ‘kreng’; ook in schenkel, K 12 en streng (zijde), K 12; = ʌ in kermis kʌrrəməs, K 12; RND 61: kermis geeft ook kʌrəməs, K 54, maar kærəməs, K 16; kæ▴rəməs, K 20; kɛrəməs, K 52 en kɑ˕rəməs, K 18; ook ʌ in werf en zwerm, K 51. Algemeen in de Krimpenerwaard is wurf, ‘scheepswerf’. = ɑ in hersens hɑ(r)səs, K 12; RND 142, 24: hersens geeft ha˔rsəs, K 18, 24.
In: mee, geen en steen, K 51; RND 11: geen, geeft gɪ˕n, K 12; XIn, K 16, 51; Xe▴n, K 18; ge▴n, K 52; gê˒▴n, K 54. RND 25: stenen heeft Iə, K 12, 16; Iə˫, K 18 en I˔, K 51.
b. geen systematische afwijkingen.
c. = ø▴ in veel en spelen. RND 15: veel, heeft ø▴ in K 12, 18 en ø▴ in K 52, 54. = ai in vlees (vero.), K 18a. Zanen (1967) geeft vlaais (vlees); = i in beetje, K 51; RND 75: beetje, geeft bi▴tji, K 12, 16, 18 en bit˕ji, K 52; vervolgens ook in mi▴ŋInə, K 18a; Zanen (1967): ‘Hij maokte mieninge om weg te gaen’ (hij maakte bewegingen, waaruit men op kon maken dat hij weg wilde gaan).
b. geen systematische afwijkingen.
c. = ʌ in schilfer, sint en zilver, K 51; ginter, K 18a; RND 18: daarginds: (daar) gʌntər, K 16, 18; vervolgens in vrind, K 51 (vero.); dit, K 12; wil, K 51. = ɛ in hitte, K 51 en vind je vɛje, K 51. = ɔ in immers, K 18a.
b. = ʌ in: dorp, K 51; korf: ete uit de kurf zonder zurg (geen zorgen kennen), K 12 (e.m.); in orgel, K 12; vork, vorm, topje, K 51: knot, zondag, K 12 en in dol, ‘erg boos’, K 12. (Vgl. mnl. dul). = o▴ (rekkingsvorm) in strot stro▴t, K 12, 18, 52; RND 84: strot geeft o▴ K 12, 52 en ɔ▴ voor K 16. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. geen systematische afwijkingen.
c. = ø▴ in vogel, K 12; zomer, K 16; zoon, K 51, wonen, K 12; ø▴linøtə (olienoten), K 12; RND 76: zoon geeft zø▴n voor K 12, 16, 18, 51 (vero.), 52 (ouderwets) en 54. RND 77: wonen geeft wø▴nə, K 12, 16, 18, 51, 54. = ʌ in schotel, K 51 (vero.); = u in ook, K 51; RND 76: ook geeft uk, K 51; = ɔ in ook, K 12, 18, 54.
b. geen systematische afwijkingen.
c. = I in stuk, ‘boterham’, K 18a; Zanen (1967) geeft stik en koffiestik of bakkiestik (vero.), ‘een boterham eten met koffietijd’, K 15. Verder ook in pImpərəmInt (pepermunt), K 51 en Zanen (1967, 17). RND 106: stuk geeft stIk, K 51. = ɔ in mus, meestal: pɔpmɔs, K 12; RND 142, 26: mus geeft ook pɔpmɔs voor K 12, 16, 18 en 20.
b. geen systematische afwijkingen.
c. = i▴ in vuur, K 20 (vero.).
b. geen systematische afwijkingen.
c. = ʌ in boel, K 16; = ɔ in bloem, K 12; RND 2: bloemen heeft blɔmə, K 12. Vervolgens ook in gənɔX(t), K 51, met paragogische -t. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. TweeklankenOpm. Alle hier genoemde voorbeelden zijn geïsoleerde afwijkingen. 1. nl. ij = i▴ in andijvie, K 18: andi▴vi. 2. nl. ui = y▴ in luiermand ly▴rmandə, K 12 (het meerv. is luurmandes); Zanen (1967) geeft uur, ‘uier’; RND 127: uier heeft yːr voor K 12, 16, 18, 20, 51, 52, 54. 3. nl. ou = o▴ in do▴ʊ, (douwde), K 12; = u▴ in sXu▴r (schouder), K 51; RND 142, 31: schouder geeft sXu▴r, K 12. Vgl. Schönfeld par. 62. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Het konsonantisme
(a) Algemene regels: net als in het A.N., behalve: de stemloze frikatieven worden stemhebbend vóór sonoranten:
(b) Soms grijpt er assimilatie plaats aan een konsonant die vervolgens wegvalt: (c) Soms treedt assimilatie pas op nadat een medeklinker weggevallen is:
in: fu▴stər (voedster = vrouwelijk konijn) in K 51, volgens Taalatlas, afl. 2, krt 6 ook voe(d)ster, foester in K 14, K 16, K 17, K 52, K 54 sms (sinds) in K 12 mɔns (monds = monden: vaktaal: vuurmonden van een IJsselsteenoven) in K 52 bo▴sXɔpi (boodschapje) in K 51 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(a) Totale syncope in: le▴r (ladder) volgens RND (zin 83) in K 12, K 16, K 18, K 20, K 51, K 52, K 54 ze▴ (zei, zegde) volgens RND (zin 62) in K 18 en K 51 sXe▴ (schede = breischede) in K 12 bɛste▴ (bedstede) in K 12 hɔste▴ (hofstede) in K 16
(b) Overgang d → j in de auslaut:
(c) Overgang d → j vóór ə:
(d) Overgang d → w vóór ə:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Een aantal grammaticale kontrasten tussen het Krimpenerwaardse dialect en de standaardtaal
Enkel indien het volgende znw. begint met: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in: næ▴tsʌndɑsXo▴ul (= naar de zondagsschool)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(de voorbeelden alle uit K 12) bidden, bidde, gebid, bɪdə bɪdə gəbɪt (bidden, bad, gebeden) breie, bree, gebreje (gebraaid), brajə brej gəbre▴jə (breien, breide, gebreid) dinken, docht, gedocht, dĩ˕ŋkə dɔX(t) gədɔXt (denken, dacht, gedacht) durven, dorst, gedurft, dʌrəvə dɔrst gədʌrft (durven, durfde, gedurfd) eten, atte, geëte, e˔▴tə ɑtə gəˀe˕▴tə (eten, at, gegeten) erven, orf, georven (geürve = vero.*), ɛrəvə ɔrf gəˀʌrəvə (erven, erfde, geërfd) gaan, gong, gegongen, gɔ˕n gɔŋ gəXɔŋə (gaan, ging, gegaan) helpen, holp, geholpen, hɛlpə hɔlp gəhɔləpə (helpen, hielp, geholpen) heten, hiet, gehiete, he˔tə hit gəhitə (heten, heette, geheten) jagen, joeg, gejoge*, jægə ju▴X gəjo▴gə (jagen, jaagde, gejaagd) komme, kwam, gekomme, kʊmə kʊɑm gəkʊmə (komen, kwam, gekomen) kenne, kon, gekonne, kɛnə kɔn gəkɔnə (kennen, kende, gekend) kruie, krooi, gekrooie, krœjə kro.j gəkro▴jə (kruien, kruide, gekruid) legge, leej, geleje, lɛgə le˔▴j gəle˔▴jə (leggen, legde, gelegd) ligge, leej, geleje, lɪgə le˔▴j gəle˔▴jə (liggen, lag, gelegen) magge, moch, gemagge, mɑgə mɔX gəmɑgə (mogen, mocht, gemogen) motte, most, gemotte, mɔtə mɔst gəmɔtə (moeten, moest, gemoeten) roepe, riep, gerope*, ru▴pə ri▴p gəro▴pə (roepen, riep, geroepen) rolle, rool, gerole, rɔlə ro▴l gəro▴lə (rollen, rolde, gerold) schele, schoow, geschowe*, sXɪ˕▴lə sXo▴u gəsXɔuə (schelen, scheelde, gescheeld) staan, sting/stong, gestonge, stɑ˔n stɪŋ gəstɔŋə, stond, gestaan) sterve, stierf, gesturve, stɛrvə stirf gəstʌrvə (sterven, stierf, gestorven) vrage, vroeg, gevroge*, vra˔gə vru▴X gəvro▴gə (vragen, vroeg, gevraagd) vrije, vreej, gevreje, vrɑijə vre▴j gəvre▴jə (vrijen, vrijde, gevrijd) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worde, wier, gewor(d)e, ʋɔ˕də wir gəʋɔrə (worden, werd, geworden) zelle, zouw, - zɛlə zɑuw - (zullen, zou, -) zien, zagge, gezien, zin zɑXə gəzin (zien, zagen, gezien)
* Deze participia zijn verouder(en)d, maar zijn worden vooral door oudere generaties nog veelvuldig gerealiseerd.
D.W. Hoogendijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|