Etymologische invallen 1
Westbrabants zaarf ‘vel’
Tot de etymologie van dit woord doet Jan Stroop, Sprekend een Westbrabander 2, 110, een poging, nl. verband met zerp, een poging die hij zelf niet helemaal bevredigend noemt. Ik wijs die ook af en sla liever het volgende voor.
Het ohd. kent saro st N. ‘Rüstung’ en sarling st. M ‘Bewaffneter’ (cfr. Rudolf Schützeichel, Althochdeutsches Wörterbuch, 1974, 150) en dat brengt mij op het idee dat zaarf wel eens een f < w zou kunnen hebben en ‘het beschuttende’ zou kunnen betekenen, zoals ook nl. huid en lat. cutis met werkwoorden die ‘wegbergen, behoeden’ betekenen, samenhangen. Zie hiervoor Franck-Van Wijk, 266.
Om preciezer te zijn. Ik leid zaarf af van de bij J. Pokorny, Indogermanisches etymologisches Wörterbuch, p. 910 behandelde wortel ser-‘sorgend Obacht geben, schützen, bewahren’ en denk dan met het oog op de f < w speciaal aan daar vermeld servo̅ ‘(den Wächter machend) erretten, erhalten, unversehrt bewahren’ en gr. ‘Ηρα ‘Schützerin’ < ‘ΗρƑα.
A. Weijnen