| |
| |
| |
Molentermen in zestiende-eeuwse woordenboeken
Op aanraden van Dr. L. Goeminne (Zulte) heb ik de molentermen geëxcerpeerd uit onze belangrijkste zestiende-eeuwse woordenboeken. De oogst is niet zeer groot geworden, slechts een zestigtal termen, hoewel ik in heel wat Nederlandse woordenboeken uit die tijd naar molentermen heb gezocht. De beknoptere woordenboeken vermelden echter slechts zeer algemene woorden in verband met molens. Omdat er evenwel zo weinig oude Nederlandse molentermen bekend zijn, lonen dit onderzoek en deze publikatie toch de moeite. Zoals de ijverige zoeker Dr. Goeminne me liet weten, bevat het Middelnederlandsch Woordenboek slechts weinig en het Corpus Gysseling (teksten voor 1300) vrijwel geen molentermen; meer gedetailleerde beschrijvingen en schattingen van molens komen in het archief meestal pas na 1600 voorGa naar voetnoot1.
Belangrijk werk op dit gebied is enige jaren geleden verricht door J.P.A. Stroop, die in Molenaarstermen en molengeschiedenis (Amsterdam 1977) het resultaat publiceerde van zijn onderzoek naar benamingen van enkele molenonderdelen. Weliswaar behandelt hij slechts 18 molentermen, maar deze bespreekt hij uitvoerig en voor deze studie heeft hij heel wat oud materiaal verzameld.
In deze publikatie heb ik molentermen opgenomen uit de drie voornaamste zestiende-eeuwse woordenboeken met een Nederlandse tekst: de zakelijk ingedeelde, veeltalige Nomenclator omnium rerum van de Hollandse geneesheer Hadrianus Junius, de Nederlands-Latijns-Franse Thesaurus Theutonicae Linguae, uitgegeven door Christoffel Plantijn, en het Etymologicum Teutonicae Linguae van Cornelis Kiliaan. Bovendien heb ik nog twee handschriftelijk bewaarde aanvullingen van Kiliaan op woordenboeken in mijn onderzoek betrokken: zijn aanvullingen op zijn eigen Etymologicum, onlangs uitgegeven onder de titel De Vierde Kiliaan,
| |
| |
en de nog onuitgegeven Nederlandse tekst waarmee hij van het drietalige Promptuarium Latinae Linguae van Plantijn een viertalig woordenboek maakteGa naar voetnoot1.
In de Nomenclator van Junius, die de woorden naar verschillende onderwerpen bij elkaar plaatst, staan verscheidene molentermen samen in het hoofdstuk De Aedificiis (gebouwen), op p. 242-243. In de andere, alfabetisch ingedeelde, woordenboeken heb ik de molentermen bij elkaar gezocht, o.a. aan de hand van recente publikaties over molens.
In de excerpten neem ik de volledige tekst uit de woordenboekartikelen op, althans voor zover deze betrekking hebben op de molentermen. De Latijnse of Franse ekwivalenten of omschrijvingen kunnen immers vaak helpen om de juiste betekenis van een term te zien.
Naar de geëxcerpeerde woordenboeken verwijs ik in de onderstaande lijst met de volgende afkortingen:
J | Hadrianus Junius, Nomenclator omnium rerum. Antwerpen 1567. |
K | Cornelius Kilianus, Etymologicum Teutonicae Linguae. Antwerpen 1599. |
P | Promptuarium Latinae Linguae. Antwerpen 1591, met een in handschrift door Kiliaan toegevoegde tekst. |
T | Thesaurus Theutonicae Linguae. Antwerpen 1573. |
V | De Vierde Kiliaan. Aanvullingen en verbeteringen door Kiliaan zelf toegevoegd aan zijn Etymologicum van 1599, uitgegeven door F. Claes S.J. 's-Gravenhage 1981. |
Verder heb ik bij elke term ook aangegeven of deze in het Middelnederlandsch Woordenboek te vinden is. Dan heb ik bij de verklaring van de term de afkorting MNW gevoegd.
| |
Lijst van molentermen
1. | Bak, bekken om het water op te vangen dat door het rad van de watermolen opgeschept wordt.
J | Castellum, aquae tympano egestae conceptaculum. Den back (p. 242). |
|
2. | Banmolen, molen waarop de onderhorigen van een heer verplicht waren hun graan te laten malen (MNW).
|
| |
| |
|
K | ban-molen. Mola publica intra terminos iurisdictionis. |
|
3. | Billen, de groeven op de maalvlakte van een molensteen scherpen (MNW).
K | billen den molen-steen. Acuere lapidem molarem, lapidis molaris sulcos excudere, cudendo exasperare. vulgò billare. ger. byllen. |
T | Billen, den molensteen scherpen. Aguiser la pierre du moulin. Acuere molam, exasperare molam. |
|
4. | Ezelmolen, door een ezel in beweging gebrachte molen (MNW: eselsmolensteen).
K | esel-meulen. Mola asinaria. |
|
5. | Gemalen, verleden deelwoord van malen (MNW).
P | Molitus. Moulu. Ghe-maelen. |
T | Gemalen. Moulu. Contusus mola, molitus, a, um. |
|
6. | Gorterij, gortmolen, molen waar spelt gemalen wordt.
J | Chondrocopium, farreum non malè fortassis, vbi far frangitur, & alica fit. Gorterije, gortmeulen (p. 212). |
K | gorterije, gort-meulen. Chondrocopium, farreum: vbi far frangitur & alica fit. |
|
7. | Handmolen, met de hand in beweging gebrachte molen (MNW).
J | Mola trusatilis, versatilis, manuaria, quod manibus trudatur verseturque. Een querne, hantmuelen. Moulin à main ou à bras (p. 242). |
K | hand-molen. Mola manualis, mola manuaria, mola trusatilis, versatilis, moletrina. |
P | Moletrina. Moulin à bras ou à eaue. Molen, hand-molen, watermolen.
Pistrinum. Lieu à piler le blé à la façon ancienne... De plaetse daer men het koren plagh te stampen naer de oude maniere: stampmolen, hand-molen... |
T | Handt meulen. Moulin à bras. Moletrina.
(i.v. Molen) Handtmolen, oft querne. Moulin à bras, meule à main. Moletrina, mola trusatilis. |
|
8. | Hei, stamper in een oliemolen.
J | Pilum ruidum, palus in mola olearia, qui in sublime euectus, mox decidens subiecta comminuit, à ruendo nomen habens. De heye, het olyeblock. Pilon (p. 243). |
K | heye, olie-block, slagh-hout. Pilum ruidum, palus in mola olearia, qui in sublime euectus, mox decidens subiecta comminuit. |
|
| |
| |
|
P | Pilum ruidum. Een heye, olie-block, olie-stamper. Pilon. |
|
9. | Kweern, handmolen (MNW).
J | Een querne (zie nr. 7). |
K | Querne. j. hand-molen. sax. querl, quermole: ang. querne. |
T | querne. Vn moulin à bras. Moletrina (zie ook nr. 7). |
|
10. | Kweernen, met de handmolen malen (MNW quernen met alleen een verwijzing naar T).
T | quernen. Mouldre au moulin à bras. Moletrina molere, vel elidere. |
|
11. | Legger, onderste molensteen, waarover de bovenste of loper ronddraait (MNW).
J | Meta, inferior molae lapis. De legger. Le bas du moulin (p. 242). |
K | leggher van de meulen. Meta: inferior molae lapis. |
|
12. | Lepel, planken van een waterrad die door de kracht van het water in beweging worden gebracht (MNW).
J | Pinnae, in tympano assamenta, quae aquae impetu impelluntur. Lepelen, scheppers (p. 242). |
|
13. | Loper, bovenste molensteen, die over de onderste of legger ronddraait.
J | Catillus, molae superior lapis. De loper. Le dessus du moulin (p. 242). |
K | Looper, opper-molen-steen. Catillus, superior molae lapis. |
|
14. | Maalaccijns, belasting op het malen.
K | mael-assijse. Vectigal molare, tributum molarium. |
|
15. | Malen (door middel van een molen), fijnmaken (MNW).
K | maelen. Molere, commolere, conterere. |
P | Molo. Moudre. Maelen. |
T | Malen. Mouldre. Molere, commolere, frangere molis. |
|
16. | Maling, het malen (MNW).
P | Molitura. Mouture. Maelinghe, molen-werck. |
T | malinge. Moulture. Molitura. |
|
17. | Molen, werktuig of inrichting om stoffen, inz. graan, fijn te malen, maar ook om olie uit te persen; vooral wind- of watermolen, maar ook handmolen, rosmolen of ezelmolen (MNW).
J | Mola. Een muelen. Moulin (p. 242). |
K | Molen. Mola, moletrina, pistrinum.
Meulen. j. molen. Mola.
Muelen. j. meulen, molen. Mola. |
|
| |
| |
|
P | Mola. Vne meule de moulin. Een molen. |
T | Molen. Moulin. Mola, pistrinum, vel pistrina, ae. |
|
18. | Molenaar, hij die een molen bezit of ermee werkt (MNW).
J | Molitor. Mulnaer. Monnier (p. 535). |
K | molenaer, moller. Molitor. |
P | Molitor. Vn musnier. Molder, molenaer. |
T | Molenaer. Vn meusnier. Molitor, pollintor. |
|
19. | Molenarin, molenaarsvrouw (MNW).
K | molenersse. Molitrix. |
P | Molitrix. Musniere. Molenersse. |
T | molenersse. Meusniere. Molitrix. |
|
20. | Molenas, de zware balk waaraan het grote wiel bevestigd zit dat het hele mechanisme van de molen in beweging brengt. Kiliaan vergist zich: molenas en standaard zijn verschillende onderdelen.
K | molen-asse. j. standaerd. Axis molaris. |
|
21. | Molenberg, hoogte waarop een molen gebouwd is (MNW).
K | molen-bergh. Collis molarius, agger siue monticulus molaris. |
|
22. | Molenezel, ezel die in een molen loopt om deze te doen draaien.
T | molen esel, molen peerdt. Asne ou cheual d'vn moulin. Asinus vel equus molarius. |
|
23. | Molenijzer, rijn, d.i. ijzer dat met haken in het midden van een molensteen past en dat de wenteling van de as op de steen overbrengt (MNW). Junius en Kiliaan vergissen zich wanneer ze zeggen dat het molenijzer de molen ondersteunt (sustinet).
J | Subscus ferrea, quae molam sustinet. T' muelen ijser. Le fer du moulin (p. 242-243). |
K | molen-ijser. Subscus molaris, ferrum molare, quod molam sustinet. |
T | Molenijser. Fer de moulin. Molare ferrum. |
|
24. | Molenkar, kar van een molenaar, om zakken meel te vervoeren (MNW).
K | molen-karre. Vehiculum molarium. |
T | molen kerre. Char de moulin. Vehiculum molarium. |
|
25. | Molenlegger, legger (zie nr. 11), (MNW met alleen een verwijzing naar K).
K | molen-legger. Meta: inferior molae lapis. |
|
| |
| |
26. | Molenloper, loper (zie nr. 13), (MNW met alleen een verwijzing naar K).
K | molen-looper. Catillus, molae superior lapis. |
|
27. | Molenpaard, paard dat in een molen loopt om deze te doen draaien (MNW).
K | molen-peerd. Iumentum molarium: equus molarius: iumentum pistrinense. |
T | molen peerdt (i.v. molen esel, zie nr. 22). |
|
28. | Molenrad, rad aan een molen, inz. scheprad aan een watermolen (MNW).
V | molen-rad. Rota molaris. |
|
29. | Molenspil, loodrecht staande ijzeren as, waaraan de bovenste molensteen is opgehangen.
K | molen-spille. Fusus molae, vulgo trilla. |
|
30. | Molensteen, een van de twee vlakke, gegroefde stenen waartussen graan of een andere stof gemalen wordt (MNW).
K | molen-steen. Lapis molaris, lapis incusus. |
T | Molensteen. Vne meule, pierre à moulin. Lapis molaris, mola molendinaria. |
|
31. | Molenstof, weggestoven meel in een molen.
K | molen-stof. j. stof-meel. Pollen, pollis. |
|
32. | Molentuig, gezamenlijke onderdelen of werktuigen van een molen.
T | Molentuych. Esquipage appertenant à moulin. |
|
33. | Molenwendel, soort wiel of haspel om een molen te verkruien.
K | molen-wendel. Clauus molaris, molacrum. |
|
34. | Molenwerf, verhoogd stuk grond waarop een molen staat (MNW).
|
35. | Molenwerk, werk dat in een molen gedaan wordt, het malen.
K | molen-werck. Molitura. |
P | molen-werck (bij Maelinghe, zie nr. 16). |
T | Molerswerck, dat malen. Ouurage de meusnier, moulture. Molitura. |
|
36. | Molenwiel, handmolen (zie nr. 7) of stampmolen (zie nr. 54).
P | Molile. Vn instrument pour moudre qu'on peut tourner auec la main. Een ghe-reedt-schap om te maelen, dat men met de hand magh draeyen: stamp-molen, molen-wiel. |
|
| |
| |
37. | Molster, molter, loon voor het malen, nl. een bepaalde hoeveelheid graan die de molenaar daartoe voor zich neemt (MNW).
K | molster, molter. Pretium molarium: certa farinae portio, quam molitor mercedis loco sibi sumit: & Emolumentum. |
|
38. | Mulder, molenaar (zie nr. 18) (MNW).
K | moller, molenaer. Molitor.
maeler. j. molder. Molitor. |
P | Molder (bij molenaer, zie nr. 18). |
V | muller j. moller. Molitor. |
|
39. | Olieblok, hei (zie nr. 8).
J | het olyeblock (bij heye, zie nr. 8). |
K | olie-block. j. heye. Pilum ruidum. |
P | olie-block (bij heye, zie nr. 8). |
|
40. | Oliemolen, molen waarin olie uit lijn- en raapzaad wordt geperst of geplet, slagmolen, smoutmolen (MNW).
J | Trapes, trapetum, mola olearia. Oly muelen. Moulin a huile (p. 243). |
K | olie-meulen. Trapes, trapetum, mola olearia. |
P | Trapes, vel Trapetum, & Trapetus. Vne meule en façon de table dentelée pour faire de l'huile de oliue, tordoir. Olie-meulen, oliepersse, smout-meulen, smout-persse. |
T | (i.v. Molen) Olie molen. Moulin à huile. Trapes, etis. trapetus vel trapetum, tudicula.
olimolen. Moulin à huile. Trapes, trapetum, mola olearia. |
|
41. | Oliestamper, hei (zie nr. 8).
P | olie-stamper (bij heye, zie nr. 8). |
|
42. | Oppermolensteen, loper (zie nr. 13).
K | opper-molen-steen (i.v. looper, zie nr. 13). |
|
43. | Papiermolen, papierfabriek die door water of wind in beweging wordt gebracht (MNW).
K | papier-molen. Mola chartaria. |
T | pappiermolen. Moulin à papier, papeterie. Officina chartaria, mola chartaria. |
|
44. | Prang, een door een ijzeren band omsloten hoepel die op de wijze van een trommelrem kan worden aangetrokken om de gang van een windmolen te doen ophouden (MNW met alleen een verwijzing naar
|
| |
| |
| K, maar bij Stroop al met een vermelding uit 1384; dit woord komt vooral in de tegenwoordige provincie Antwerpen voor. Zie J.P.A. Stroop, a.w., p. 19).
K | pranghe in de meulen. Molae retinaculum. |
|
45. | Romp, molentrechter, waardoor het graan tussen de molenstenen wordt gebracht (MNW met alleen een verwijzing naar K).
K | Romp, tremel van de meulen. Infundibulum. |
P | Infundibulum. Vn entonnoir, une tremuye de moulin. Trachter, trechter: tremelle oft schoen van de molen, tonneel, rompe van de meulen. hol. balingh (blijkbaar zijn trachter, trechter en het ‘Hollandse’ balingh hier algemenere woorden en geen molentermen). |
T | Romp, Voyez Tremel.
den Tremel oft romp des molens. La tremie du moulin. Infundibulum moletrinae. |
|
46. | Roskweern, rosmolen (zie nr. 47).
J | Mola asinaria... quam iumenta versant. Rossmuelen, oft rossquerne.
Moulin à cheuaus (p. 242). |
|
47. | Rosmolen, door een paard (of ezel) in beweging gebrachte molen (MNW).
J | Rossmuelen (bij rossquerne, zie nr. 46). |
K | ros-molen. Mola asinaria, mola machinaria, mola equaria: quam iumenta versant. |
T | rosmolen. Moulin à cheual. Mola equaria. |
|
48. | Schepper, lepel (zie nr. 12).
J | scheppers (bij Lepelen, zie nr. 12). |
|
49. | Schoen, romp (zie nr. 45).
P | schoen van de molen (bij rompe van de meulen, zie nr. 45). |
|
50. | Slaghout, hei (zie nr. 8).
K | slach-hout. j. heye. Telum ruidum. |
|
51. | Slagmolen, oliemolen (zie nr. 40), (MNW).
K | slach-molen. Trapes, trapetum mola olearia. |
T | Slachmolen. Vn moulin à huile. Moletrina olearia. |
|
52. | Smoutmolen, oliemolen (zie nr. 40), (MNW).
K | smout-molen, olie-molen. Trapes, mola olearia. |
P | smout-meulen (bij Olie-meulen, zie nr. 40). |
|
| |
| |
|
T | smoutmolen, oft olymolen. Moulin à huile. Trapes, etis. vel trapetum. i. |
|
53. | Stamper, werktuig om te stampen, fijn te maken (MNW).
T | stamper van een olimolen. Le batteur ou pilon d'vn moulin à huile. Tudicula. |
|
54. | Stampmolen, molen met stampers.
K | stamp-molen. Moletrina, pistrinum. |
P | stamp-molen (bij hand-molen, zie nr. 7) en bij molen-wiel (zie nr. 36). |
|
55. | Standaard, verticale boom waarop de romp of kast van de windmolen rust en waaromheen deze romp kan draaien (MNW).
K | standaerd, molen-asse. Axis molaris (zie nr. 20). |
|
56. | Tonneel, romp (zie nr. 45).
P | tonneel (bij rompe van de meulen, zie nr. 45). |
V | tonneel. vet. Infundibulum. ang. tunnel, gal. entannoir. |
|
57. | Tremel, romp (zie nr. 45).
J | Infundibulum, per quod in molam frumentum decurrit ac transmittitur. Tremelle van de muelen. La tremuye d'vn moulin (p. 242). |
K | Tremelle van de meulen. Infundibulum. gal. tremue. |
T | den Tremel (bij romp des molens, zie nr. 45). |
|
58. | Twijnmolen, tweernmolen, molen waarin garen getweernd of getwijnd wordt (MNW).
K | tweyn-molen. Rhombus. |
T | twijnmolen, twernmolen. Moulin à tordre fil. Rhombus. |
|
59. | Volmolen, vollersmolen, molen van vollers of lakenbereiders (MNW, i.v. voller, met alleen een verwijzing naar T).
T | vollers molen. Moulin à foulon. Mola fullonica. |
V | walck-meulen. i. vol-meulen. (vol-meulen ontbreekt als trefwoord). |
|
60. | Walkmolen, volmolen (MNW).
V | walck-meulen (zie nr. 59). |
|
61. | Watermolen, door water gedreven molen (MNW).
J | Hydromyla... mola, quae vi fluminis aquae rotatur. Een watermuele. Moulin à eau. |
K | waeter-meulen. Hydromyla, mola quae vi aquarum rotatur. |
P | Hydromyla. water-molen. Moulin à eau. |
|
| |
| |
|
T | (i.v. Molen) water molen. Moulin à eau. Pistrinum aquarium, vel moletrina.
water molen. Moulin à eau. Aquimola, moletrina. |
|
62. | Watermolenrad, waterrad, rad met schoepen in een watermolen, om de beweegkracht van stromend water op ander raderwerk over te brengen.
J | Tympanum... quod circumactum aquam modiolis haurit & erogat. Water muelen radt (p. 242). |
J | Tympanum, ingens rota... effert in altum vasta onera, aut valuas etiam aquarum obices. versatile tympanum. Craen, oft watermullen radt. La roue d'vne grue, de quoy on haulsse les fardeaus (p. 325), (Craen is hier geen molenterm). |
K | waeter-meulen-radt. Tympanum.
waeter-radt. Tympanum, rota aquaria. |
|
63. | Windmolen, door de wind gedreven molen (MNW).
J | Mola alata, pneumatica, quod vento circumagatur. Windtmuelen. Moulin à vent (p. 242). |
K | wind-meulen. Mola alata, pneumatica: quae vento circumagitur. |
T | (i.v. Molen) windt molen. Moulin à vent. Pistrinum ventilatum, pistrinum alatum.
windtmolen. Moulin à vent. Mola versatilis, pistrinum ventilatum, pistrinum alatum. |
|
| |
Enige opmerkingen
Het is allereerst opmerkelijk dat een vrij groot gedeelte van de molentermen uit zestiende-eeuwse woordenboeken, 25 van de 63, nog niet in het MNW staat; voor zes andere termen verwijst het MNW enkel naar een van deze woordenboeken. Voor in totaal 31 termen vinden we hier dus een van de oudste bewijsplaatsen. Dit alleen al loont de moeite van dit onderzoek.
Verscheidene termen voor onderdelen van een molen zijn woorden uit de algemene woordenschat die op een molen worden toegepast wegens de vorm van het onderdeel, bijv. lepel, rad, romp, schoen, wegens de werking die het verricht, bijv. hei, loper, schepper, stamper, of wegens de functie in het geheel, bijv. as, spil, standaard. Hetzelfde geldt ook voor prang, eigenlijk een voorwerp dat drukt of klemt, en billen, dat in het Middelnederlands ook slaan, kloppen, houwen betekende.
| |
| |
Behalve het woord molen zelf met zijn afleidingen en samenstellingen zijn kweern, tonneel en tremel blijkbaar de enige woorden die uitsluitend als molenterm gebruikt werden. Kweern, dat nu nog alleen in enige dialecten gebruikt wordt, is een Oudgermaans woord, waarvan de ekwivalenten in oude Germaanse talen molen, handmolen of molensteen betekendenGa naar voetnoot1. Tonneel, dat Kiliaan als een ‘oud’ (vetus) woord wil verbinden met het Engelse tunnel en het Franse entannoir, is wellicht nooit echt gebruikelijk geweest in het Nederlands; het zou verwant kunnen zijn met het Franse tonneau (ton) en dan wegens de vorm (alleen?) door Kiliaan op de molentrechter toegepast zijn. Tremel is eveneens ontleend aan het Frans, waarin trémie nog altijd molentrechter betekent; hierbij merk ik op dat tremie reeds ca. 1481 met deze betekenis als een Nederlands woord in de Vocabularius Copiosus staat (i.v. Faricapsula).
Verder heeft Kiliaan voor enige van zijn molentermen duidelijk de Nomenclator van Junius als bron gebruikt. Zo bijv. voor heye, olie-block (boven, nr. 8), waaraan hij in het Etymologicum zelf slagh-hout en in zijn bewerking van het Promptuarium olie-stamper toevoegt, en voor Looper (boven, nr. 13), waaraan hij zelf opper-molen-steen toevoegt, blijkbaar als een vertaling van het Latijn van Junius, molae superior lapis.
Kiliaan vergist zich door molenas als een synoniem van standaard te beschouwen (boven, nrs. 20 en 55). Junius, en met hem Kiliaan, vergist zich in de betekenis van molenijzer (boven, nr. 23). Onze zestiende-eeuwse lexicografen waren geen deskundigen op het gebied van molens. Daarom waren ze afhankelijk van de bronnen die ze tot hun beschikking hadden. Het is niet te verwonderen dat vaktalen, vooral landbouwtermen, er slecht in vertegenwoordigd zijn. Een uitzondering hierop vormt eigenlijk alleen de wijnteelt, waarvoor inzonderheid de Thesaurus van Plantijn zeer uitvoerig is (ongeveer 200 lemmata); de voornaamste bronnen van dit woordenboek stammen echter af van het gelijknamige woordenboek van Robert Estienne, waarin de Franse wijncultuur goed tot haar recht kwam.
De hier geboden lijst bevat enkel termen van grote onderdelen van molens. De meer gedetailleerde termen, die zeker bestonden, ontbreken. De standermolen alleen reeds telt, zoals Dr. Goeminne me meedeelde, ongeveer 800 molentermen (Ronse, De windmolen. Brugge 1934, ver- | |
| |
meldt er ca. 600). Voor 1600 kende men in de Nederlanden vrijwel alleen de houten standerdmolen, waarvan het huis in zijn geheel om een verticale spil of staander kan draaien, zodat het wiekenkruis naar de wind gezet kon worden.
Met de publikatie van wat zestiende-eeuwse woordenboeken ons als molentermen bieden, hoop ik toch iets te hebben bijgedragen tot een betere kennis van dit nog bijna onontgonnen terrein.
Frans Claes S.J.
|
-
voetnoot1
- Ik dank Dr. L. Goeminne dat hij de persklare tekst van dit artikel volledig heeft doorgelezen en van kritische aantekeningen voorzien, vooral op molentechnisch gebied.
-
voetnoot1
- Zie hierover: F. Claes S.J., Een nog onuitgegeven woordenboek van Kiliaan, in TNTL 97 (1981), p. 1-26.
-
voetnoot1
- Volgens J. de Vries, Nederlands Etymologisch Woordenboek. Leiden 1971, p. 375.
|