Taal en Tongval. Jaargang 34
(1982)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Kleuterschool en dialektIn het kort wil ik vertellen hoe we er toe zijn gekomen om dialekt te spreken in onze kleuterschool. Ongeveer zes jaar geleden mochten mijn leidster en ik onze nieuwe kleuterschool inrichten. We zijn daarbij helemaal uitgegaan van de kleuter van vier tot zes jaar. De tafels en stoeltjes hebben we gezellig in groepjes bij elkaar gezet, ter bevordering van het sociale contact. Het materiaal in de kasten (op kleuterhoogte) was bedoeld voor het niveau van vier tot zes jaar. Verder kochten we, onder meer, een poppenkast voor 't rollenspel, en 't imiteren en tevens schaften we voor deze doelen een verkleedklerenkist aan met verkleedkleren. We richtten een leeshoek in, met prentenboekjes, weer voor de vier, vijf- en zes-jarigen, die nog niet kunnen lezen. Dit is nog maar een kleine greep uit de inventaris van de kleuterschool, maar het gaat er maar om te laten zien dat alles op het kind is gericht. En voor de klas staat een juffrouw met een goede beroepsopleiding achter de rug met eventueel de nodige jaren ervaring, 100% bereid de kleuters goed op te vangen, te begeleiden, te stimuleren, te helpen bij hun ontwikkeling.
En dan komt het kind... aan de hand van moeder, en dat gaat dan ongeveer zo:
‘Dag juffrouw, Marcel kump es kieken vandage op de kleuterschole... of nie, Marcel. Geve de juffrouw moar 'n handjen, dat ku'j toch wal?’ ‘Dag Marcel. Fijn dat je er bent. Heb je het kaartje van de postbode gekregen?’ ‘Hè, wat zeg ze now toch allemoal?’ denkt Marcel. ‘Moar zo kan ik niet proaten. Mot dat hier zo? Dat doe'w thuus heel anders, ik wil weer met noar huus!’
Ook hoort Marcel dat er kinderen zijn die net zo praten als de juf en samen heel gezellig babbelen. Marcel voelt zich niet meer op zijn gemak in de kleuterschool. En zo gaat het zo vaak, op zo veel kleuterscholen. Ook bij ons, totdat we een paar jaar geleden een oplossing vonden voor kinderen zoals | |
[pagina 86]
| |
Marcel. Al veertien dagen lang hadden we zo'n Marcel op school; leuk aan alles meedoen, maar niks zeggen wanneer hem iets werd gevraagd; wel heftig knikken en schudden met z'n hoofd. Op een morgen, tijdens het buitenspelen, vonden we hem heel verdrietig huilend, in een hoekje bij het fietsenhok. Mijn leidster ging naar hem toe, en in de veronderstelling dat hij toch niets zeggen zou, zei ze, quasi onder de indruk: ‘Marcel mien jong, wat schèèlt d'r an?’ Marcel keek haar aan, met grote ogen, en zei in duidelijke taal: ‘Ze doet mien eegaal afsmeren!’Ga naar voetnoot1. ‘Doar völt ôver te proaten’, zei m'n leidster.
Het ijs was gebroken, het eerste contact via het gesprek was gelegd. We hebben daarna lang gepraat over dialekt in onze kleuterschool en we vonden het dom dat we zo lang deze taal van thuis, die de kleuters meebrachten, hadden genegeerd. We kwamen tenslotte tot de conclusie dat we er veel meer aandacht aan moesten besteden, net zo goed als aan de imitatiedrang, de drang tot spelen, tot zich bewegen, enz. We konden en mochten er niet langer meer omheen, we hadden de dialektsprekertjes al te lang te kort gedaan. Tevens waren we in de gunstige omstandigheid dat we allebei het dialekt zowel verstonden als ook spraken.
We zijn het volgende gaan doen:
Met het groepje dialektsprekende kleuters zijn we een paar klassegesprekjes gaan houden, over alles en nog wat. Eerst hebben we wat over vreemde talen gepraat, over Frans, Duits en Engels. In deze drie talen heb ik enkele eenvoudige zinnetjes tegen de kleuters gezegd, die zij dan weer mochten vertalen. Dat ging ongeveer zo: ‘Guten Morgen, haben Sie gut geschlafen?’ en ‘Good morning. Do you want a cup of tea?’ en tenslotte ‘Goeie margen, he'j lekker gesloapen?’ ‘Dat zeg opa ok altied tegen mien a'k 's margens in de kökken kom’, zegt één van de kinderen. ‘Joa’, zeg ik, ‘en ik zeg dat vaak 's margens tegen de juffrouw van de andere klas a'k 's margens op schole kom. Dat heet Achterhoeks of plat proaten’. | |
[pagina 87]
| |
Eerst keken de kinderen erg vreemd, alsof er iemand praatte die ze niet kenden, maar al gauw kwamen de tongen los. We hebben heel gezellig en zinvol met elkaar gepraat, in een heel intieme sfeer. Het met elkaar praten in onze moedertaal gaf ons een groot saamhorigheidsgevoel, de kleuters praatten spontaner dan ooit. Later zijn we ook Achterhoeks tegen elkaar gaan praten wanneer de andere kinderen erbij waren, om te laten zien dat dialekt heel gewoon is en dat je je er net zo goed in uit kunt drukken als in 't Nederlands. Wanneer ik b.v. naar de naam van een bepaald dier vraag, vraag ik ook naar de naam in 't Achterhoeks. B.v. Wat is dit voor een dier? Een varken, een big. En hoe heet dit dier in 't Achterhoeks? Een zeug, een motte, een keun.
's Morgens tijdens het kringgesprek mogen de kinderen zelf kiezen in welke taal ze hun verhaal vertellen. Op een Nederlands verhaal reageer ik met een Nederlands antwoord, op een Achterhoeks verhaal reageer ik met een antwoord in het Achterhoeks. Na verloop van een paar maanden gaan de dialektsprekertjes proberen hun verhaal in 't Nederlands te vertellen. Ongemerkt verbeter ik dan zo hier en daar de Achterhoekse woorden en klanken. Een kind vertelt b.v.:
‘Bij ons is vannacht een kiesje geboren’.
Wanneer het kind is uitverteld, vraag ik in't algemeen: ‘Wie weet hoe de moeder van het kalfje heet? En hoe heet de vader? Wie weet hoe in het Achterhoeks de vader van 't kiesjen heet, en hoe de moeder?’ (Bolle, moal). We zeggen nooit dat een Achterhoeks woord in een Nederlandse zin fout is, want het is natuurlijk erg moeilijk om alle afwijkende woorden goed te onthouden. In één vakantie in Frankrijk kennen wij het Frans ook nog niet.
Graag wil ik ook nog even in het kort vertellen waarom ik het zo goed vind dat een kind van dialektsprekende ouders 't dialekt als de moedertaal leert. Ik vind het jammer dat er ouders zijn die zeggen: ‘Wi'j leert ze metene Hollands an, doar hebt ze gemak van in de schole. Wi'j hadden 't er vrogger moeilijk met, wi'j wieren d'r um uut gelachen. Buut'n de plaatse konnen wi'j d'r niet met terecht’.
Maar nu is het nog maar zeer de vraag of deze ouders consequent Nederlands tegen hun kind praten, omdat ze dan hun eigen dialekt | |
[pagina 88]
| |
steeds moeten vertalen. Bovendien is klakkeloos vertaald dialekt nog lang niet altijd goed Nederlands. Je kunt dan zinnen krijgen als:
‘Loop maar manges aan’ en ‘Pas op, laat dat niet voor de grond vallen’. of ‘De stengeltjes uit de diepvries zijn nog niet doo’Ga naar voetnoot1.
Ook zal dat praten minder spontaan zijn. Een reaktie van een kleuter: ‘Mijn mama praat Achterhoeks tegen mij, als ze boos op mij is’.
Het spreken van mama kan dan echt spontaan genoemd worden. Wanneer het twee- tot drie-jarige kind de ouders gaat napraten, wordt het steeds ‘verbeterd’, omdat de ouders graag willen dat het kind Nederlands leert. Zelf gebruiken ze de foute woorden wel. Bovendien nog dit: dialekt wordt vaak gesproken in een bepaalde gemeenschap, waarbinnen het kind een ander taalgebruik wordt opgelegd, waardoor het eigenlijk buiten die gemeenschap wordt geplaatst. Het argument van ouders dat het dialekt problemen kan geven bij de aanpassing op de kleuterschool is gedeeltelijk waar, tenminste in het begin, tenzij de leidster hierop bedacht is. Iedere leidster, ook de nietdialektsprekende, zal naar het kind moeten luisteren, hem accepteren en hem helpen geleidelijk over te schakelen naar het Nederlands, omdat dat nu eenmaal als schooltaal vereist is. Wanneer de kleuter de degelijke onderbouw van de spraak-taalontwikkeling bezit, ook in het dialekt, dan zullen zich in het algemeen geen problemen voordoen. Wanneer de basisvaardigheden als kunnen luisteren, kunnen benoemen en kunnen communiceren ontwikkeld zijn, ook in het dialekt, dan heeft het kind een stevige fundering waarop het verder kan.
Ineke Roenhorst. |