Taal en Tongval. Jaargang 34
(1982)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Achterhoeks en Westmunsterlands - overeenkomsten en verschillen0. Vanuit een Westmunsterlands oogpunt bekeken zijn de Achterhoekse dialecten zeer nauwe verwanten, nauwere dan de buurdialecten in het ten oosten aansluitende centrale Munsterland of aan de in het zuidwesten aangrenzende Benedenrijn. Of althans, het bleken zeer nauwe verwanten te zijn zolang namelijk taalelementen bekeken werden die enige tijd geleden, d.w.z. in de eerste helft van deze eeuw, verzameld werden. Sindsdien is de situatie enigszins veranderd, en men mag gerust stellen dat de staatsgrens inmiddels samenvalt met een zeer belangrijke dialectgrens, die van grotere betekenis is geworden dan de oost- en zuidwestgrens van het WestmunsterlandsGa naar voetnoot1. Waarom en hoe deze ontwikkeling heeft plaatsgevonden, zal in de hier volgende uiteenzetting aan de hand van enkele voorbeelden toegelicht worden.
1. Werpen we echter eerst een blik op de toestand zoals deze tot ruim dertig jaar geleden heeft bestaan. Overeenkomsten tussen het Achterhoeks en het Westmunsterlands zijn er bijna op elk taalkundig vlak, in klank- en vormleer, in woordenschat en zinsbouw. Ik zal mij hierbij vooral tot lexicale elementen beperken; deze kunnen best op basis van geografische criteria, zoals het gemeenschappelijk toebehoren tot een Westfaals, een Oostnederlands of een Rijnlands verband, worden gegroepeerd. De overeenkomsten bestaan dus meestal daarin, dat het Achterhoeks en het Westmunsterlands samen deel uitmaken van aanzienlijk grotere eenheden; taalfenomenen die beperkt blijven tot deze twee streken bestaan praktisch niet, afgezien van enkele woordarealen zoals die van kieuwe ‘wang’ / kieuwentand ‘kies’, en ruile ‘schommel’.
1.1. Er is over Westfaalse invloed in de Gelderse Achterhoek en in heel Oost-Nederland al dikwijls van gedachten gewisseld zonder dat een gemeenschappelijk standpunt werd bereiktGa naar voetnoot2. We hoeven hier op de hele discussie rond de ‘Westfaalse expansie’ niet verder in te gaan: voor | |
[pagina 61]
| |
onze opzet volstaat het, vast te stellen dat het synchrone kaartbeeld van de eerste helft van deze eeuw een Westfaals verband aantoont dat ook delen van Oost-Nederland omvat. Daarmee wordt niet gezegd dat het om vanuit Westfalen afkomstige vormen gaat. Dit zal in een aantal gevallen wel zo zijn, maar in sommige voorbeelden kan evengoed tot oud gemeenschappelijk bezit worden geconcludeerd. We hebben dan dikwijls met een relictgebied te maken dat naast een Westfaals kerngebied ook nog een Nederlandse strook omvat of omgekeerd. Op kaart 1 zijn als voorbeelden twee concentrische isolexen te zien, kieuwe ‘wang’, dat beperkt blijft tot Westmunsterland en de oostelijke | |
[pagina 62]
| |
Achterhoek, en naomad ‘nagras’, dat een iets groter gebied in beslag neemt. Dergelijke isolexen kunnen zich geleidelijk aan uitbreiden tot arealen die grote delen van Westfalen en het aanpalende Oost-Nederland omvatten. We zouden deze keuze van isolexen ook nog kunnen aanvullen met diegene die Jo Daan in haar bijdrage tot deze aflevering heeft besproken. We kunnen in dit verband twee opmerkingen maken: hoe verder men in de Achterhoek (en in Twente) oostwaarts gaat, hoe meer woorden men aantreft die met aangrenzend Westmunsterlandse heteroniemen overeenkomen. Dit heeft Schaars in zijn woordgeografisch onderzoek van de Achterhoekse dialecten reeds als vermoeden uitgesprokenGa naar voetnoot1. Bij nader toezien blijkt zelfs dat ongeveer 50% van de door Schaars als typisch voor de Oostelijke groep van de Achterhoekse dialecten vermelde heteroniemen, ongeveer 60% van de als typisch vermelde voor de Noordelijke groep, en 100% van de als typisch vermelde voor de hele Noordoostelijke groepGa naar voetnoot2 ook aan de Duitse kant van de grens voorkomen. En verder: hoe oostelijker de onderzochte woordenschat in de Achterhoek (en Twente), des te archaïscher wordt hij in vergelijking met de in het westen aansluitende vormen, d.w.z. dat deze eerder overeenkomen met de algemene Nederlandse woordenschat. Dat de isolexen niet volkomen willekeurig verlopen en dat bij het onderzoek van een redelijk groot gedeelte van het lexicon de Achterhoek duidelijk in zones van sterker en minder sterk ‘Westfaals’ gekleurde dialecten te onderscheiden is, dat m.a.w. de isolexen tot bepaalde bundels samenvallen, op grond waarvan een dialectindeling mogelijk is, heeft Schaars (1977) aangetoond. Binnen de oostelijke Achterhoek is het vooral Winterswijk en omgeving dat bij het Westmunsterland aansluit. De historische achtergrond van dit verschijnsel is bekend en hoeft alleen met enkele trefwoorden aangeduid te worden: kerkelijk onder de jurisdictie van het bisdom Munster tot in de 19de eeuw; nauwe economische betrekkingen met de Westmunsterlandse steden Bocholt, Borken en Coesfeld; familiale banden over de grens heen vooral wat het katholieke element van de Achterhoekse bevolking betreft, enz.Ga naar voetnoot3.
1.2. Deze grenscontacten hebben natuurlijk ook in de andere richting gevolgen gehad: zij hebben tot de uitbreiding van (Oost-)Nederlandse taalelementen in Westfalen, vooral in het westelijke Munsterland geleidGa naar voetnoot4. In tegenstelling tot de uit het oosten de Achterhoek binnendrin- | |
[pagina 63]
| |
gende heteroniemen, die uitsluitend westfalismen, d.w.z. dialectwoorden zijn, gaat het bij de uit het westen Westfalen binnendringende heteroniemen dikwijls om woorden die uit het Algemeen Nederlands zijn overgenomen. Te verklaren is dit verschil vermoedelijk daardoor, dat de westfalismen, voor zover het om ontleningen en niet om oud gemeenschappelijk bezit gaat, in Oost-Nederland vroeger zijn opgenomen dan de hollandismen, in een tijd namelijk toen er van uitbreiding van standaardtalige elementen nog geen sprake kon zijn. De hollandismen of nederlandismen daarentegen zijn in de Achterhoek pas sinds de 16de eeuw opgekomen, dikwijls verticaal uit de standaardtaal overgenomen en later ook over de grens heen verspreid. Deze verspreiding eindigde meestal aan de bekende grens tussen West- en Centraal-Munsterlandse dialecten, die vroeger tevens ook een belangrijke natuurgrens was. Vooral uit sommige vaktalen zoals die van de metselaars en timmerliedenGa naar voetnoot1 of die van de klompenmakersGa naar voetnoot2 is de Nederlandse transferentie in het Westmunsterlands af te lezen. Naast deze indirecte heeft ook directe invloed van de Nederlandse standaardtaal kunnen plaatsvinden in de gereformeerde stadjes Werth, Gemen, en vooral in Gronau en Burgsteinfurt (bovendien ook in de naburige streken, het Land van Kleef en het graafschap Bentheim)Ga naar voetnoot3. Het ‘Nederlandse’ karakter van het Westmunsterlands taallandschap komt, behalve in deze Nederlandse leenwoorden, ook tot uitdrukking in vele relictwoorden, die wel in centraal Munsterland door vernieuwingen uit het oosten of zuiden verdrongen werden, langs de Nederlandse grens echter behouden zijn gebleven, wellicht doordat ze ‘gesteund’ werden door de voortzetting van deze woordarealen op Nederlands grondgebiedGa naar voetnoot4. Verder zijn er in de klank- en vormleer verregaande overeenkomsten met de Achterhoekse en Twentse dialectenGa naar voetnoot5. Kaart 1 geeft als voorbeelden van het Oostnederlandse verband in de streektalen van Westmunsterland de isolexen van ruile ‘schommel’, en kidde ‘wiers’.
1.3. In de discussie over taalkundige invloeden in Oost-Nederland vanuit het oosten of het westen dreigt men over het hoofd te zien dat er in het verleden ook in een derde richting verkeersverbindingen, en | |
[pagina 64]
| |
daardoor ook economische en culturele betrekkingen hebben bestaan, die hun weerspiegeling in de streektalen hebben gehad: nl. naar het zuiden toe, naar het Rijnland met de steden Emmerik, Kleef, Wezel, met als machtig centrum op de achtergrond de stad Keulen. We kunnen b.v. op volkskundig vlak de oriëntering op Keulen vaststellen bij het speelse optillen van kinderen door volwassenen waarbij namelijk de stad die vroeger bij de streekbewoners het hoogst in aanzien stond, genoemd wordt: ‘Ik zal je eens Keulen (of Munster, of Wezel, of Amsterdam, enz.) laten zien!’ Het gebied dat in dergelijke uitroepen Keulen vermeldt, omvat naast het zuidelijke Westmunsterland (tot ter hoogte van Stadt-Iohn-Vreden-Ammeloe) ook de oostelijke Achterhoek (met uitzondering van Eibergen, Lichtenvoorde, en Winterswijk, waar Groenlo gezegd wordt), terwijl Twente grotendeels Amsterdam, en de oostelijke grensstrook van Twente, noordelijk Westmunsterland en centraal Munsterland Munster zeggenGa naar voetnoot1. Als we zien hoe sterk de handelsverbindingen van de Westmunsterlandse steden Bocholt en Coesfeld met Wezel en het hertogdom Kleef geweest zijnGa naar voetnoot2, hoe belangrijk de betrekkingen van de IJsselsteden waren met het Rijnland, vooral sinds de late middeleeuwenGa naar voetnoot3, als we b.v. nagaan hoe molenbouw en molenaarsterminologie sinds het einde van de 13de eeuw vanuit het noordelijke Rijnland zich verspreid hebbenGa naar voetnoot4, dan moet een taalkundige invloed van het Rijnland op de noordelijk aansluitende gebieden, Westmunsterland en Gelderse Achterhoek, voor de hand liggen. Er is weliswaar de zeer belangrijke isoglossenbundel langs de Issel/Oude IJssel, die Nederfrankische en Nedersaksische dialecten van elkaar scheidt. Die wordt echter toch dikwijls door Nederfrankische vormen overschreden, waardoor de streektalen van zuidelijk Westmunsterland en de Achterhoek het karakter van een overgangszone krijgen. Kaart 1 toont als derde gemeenschappelijke trek van deze twee streken de Rijnlandse invloeden aan de hand van het isolex van pogge ‘big’, en van het reeds door Miedema (1955) besproken merkwaardige areaal van lèèpel ‘lepel’Ga naar voetnoot5.
2. Tot zover de overeenkomsten tussen Achterhoeks en Westmunsterlands. Hoe staat het nu met de verschillen? Het Achterhoeks en het | |
[pagina 65]
| |
Westmunsterlands maken deel uit van het continentaal-westgermaans dialectcontinuum - de Nederlandse en de Duitse dialecten -, dat als diasysteem op te vatten is waarin elk plaatselijk dialect bepaalde overeenkomsten maar ook bepaalde verschillen ten opzichte van elk ander plaatselijk dialect vertoont. Verschillen tussen de dialecten onderling behoren dus per definitie tot elk taalgebied, zij kunnen echter variëren in graad en omvang, en zo bepaalde taallandschappen vormen. Een groep van dialecten zoals de Achterhoekse wordt dan ook niet helemaal zonder reden als een geheel afgebakend van de omliggende taallandschappen. We kunnen er dus van uitgaan, dat de hierboven omschreven nauwe verwantschap tussen de twee streken niet betekent dat er gelijktijdig geen duidelijke verschillen hebben bestaan. Daarnaast kunnen we in onze tijd echter twee ontwikkelingen waarnemen die de reeds bestaande verschillen verdiepen tot een echte kloof: de invloed van de standaardtaal op de oude woordenschat en de groeiende ontlening van lexemen uit de standaardtaal voor nieuwe begrippen.
2.1. Spreekt men over oude verschillen tussen Achterhoeks en Westmunsterlands, dan betekent dit: de Nederlands-Duitse staatsgrens als dialectgrens. Als we de geschiedenis van de grenstrekking in deze streek nagaan, wordt duidelijk dat we hier met een zeer oude, sinds de middeleeuwen bijna niet gewijzigde territoriale grens te maken hebben. Slechts voor de heerlijkheid Borculo-Lichtenvoorde viel de uiteindelijke beslissing inzake de toewijzing ervan aan Gelre pas in 1648Ga naar voetnoot1. Dat oude territoriale grenzen een weerspiegeling vinden in huidige dialecten is een bekend verschijnsel. Het verbaast ons dus niet vast te stellen, dat enkele taalkundige verschillen tussen het Achterhoeks en het Westmunsterlands met de rijksgrens samenvallen. Op fonologisch vlak vermelden we vooral het onderscheid tussen de tegenwoordige representanten van mnd. ê en ô, alsook het van de hele omgeving afwijkend aantal korte vocalen in het WinterswijksGa naar voetnoot2. Daarnaast zijn er een reeks heteroniemen die - grotendeels voor het stuk tussen Gronau/Enschede en Anholt/Dinxperlo - met de rijksgrens samenvallen, b.v. de westgrens van geur ‘mol’ en nevvel ‘nevel’, of de oostgrens van stekkelvarken ‘egel’, ouw ‘vrl. schaap’, moet ‘varken’, enz.Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 66]
| |
a) toestand omstreeks 1950
b) toestand in 1975 2.2. Invloed vanuit de standaardtaal (verticale invloed) is geen volledig nieuw verschijnsel. Het heeft in vroegere tijden zelfs nog tot secundaire (horizontale) areaalvorming kunnen leiden. Een goed voorbeeld is het areaal van boterham in de Oostnederlandse en Westnederduitse | |
[pagina 67]
| |
streektalenGa naar voetnoot1. Het heeft blijkbaar door parachutering het Oostnederlandse brugge kunnen verdringen en heeft nadien door horizontale uitbreiding de vorm brugge eveneens in westelijk Westfalen vervangen. Een dergelijke grensoverschrijding kan men zich echter voor de laatste 50 tot 80 jaar niet meer goed voorstellenGa naar voetnoot2. Standaardtalige invloed in die zin dat oude heteroniemen door woorden uit het algemene lexicon worden vervangen, stelt men in deze tijd met betrekking tot het grootste gedeelte van de dialectwoordenschat vast, hij beperkt zich evenwel altijd tot het uitbreidingsgebied van de betreffende standaardtaal. Het gevolg daarvan is, dat voor steeds meer begrippen een woordgrens met de staatsgrens samenvalt. Ter illustratie van dit proces bespreek ik hier in het kort de kaart ‘schommel’ uit mijn onderzoek van deze problematiekGa naar voetnoot3. Op kaart a), die de benamingen voor ‘schommel’ in de eerste helft van deze eeuw weergeeftGa naar voetnoot4, zijn twee heteroniemen te zien die de Nederlands-Duitse staatsgrens overschrijden: ruile in het zuidelijke en bungel/boemmel in het noordelijke gedeelte. Daarnaast is er nog de vorm beier (touw) die aan weerskanten van de grens voorkomt, echter geen gesloten areaal (meer) vormt. De heteroniemen tilter/tolter, zeelken, zoeze, wuppe, en rüötk vormen arealen van mindere omvang, of liggen geïsoleerd tussen de grotere gebieden van ruile en bungel, en zijn voor het probleem dat ons hier interesseert van minder belang. Naast deze heteroniemen verschijnen op vele plaatsen, vooral aan de Nederlandse kant van de grens, de standaardtalige vormen schommel resp. schaukel. Deze kondigen reeds een ontwikkeling aan die op kaart b), die de toestand van 1975 weergeeft, overduidelijk wordt: de dialectwoorden zijn, op enkele relicten na, vervangen door de standaardtaal-woorden, de staatsgrens is tot isolex tussen de ‘nieuwe’ heteroniemen schommel en schaukel geworden. | |
[pagina 68]
| |
2.3. Standaardtaal-invloed beperkt zich echter niet tot de vervanging van oude dialectwoorden. Vooral bij de vaktalen van landbouw en ambachten valt het op, hoe sterk de standaardtalen hierin binnendringen, niet door verdringing van bestaande heteroniemen maar in de vorm van ontleningen voor begrippen die door de technische vooruitgang, door de opkomst van nieuwe voorwerpen en ideeën opduiken en op de ene of andere manier in de dialecten geïntegreerd moeten worden. Deze integratie gebeurt meestal door overname in ongewijzigde vorm van het standaardtaal-woord of door een zekere aanpassing ervan aan de fonologische structuur van de streektaal. In elk geval blijft het woordtype van de standaardtaal behouden. Als in het Nederlands en in het Duits toevallig niet eenzelfde type voor en nieuw begrip gebruikt wordt (zoals b.v. tractor/traktor, waterleiding/wasserleitung), maar twee verschillende woordtypes tegenover elkaar staan (b.v. bromfiets/moped, combine/mähdrescher), dan wordt de staatsgrens, zijnde de grens van het standaardtaalgebied, automatisch ook weer de grens van een nieuw heteroniem. Dit is, zoals hierboven reeds werd aangeduid, niet altijd zo geweest. Het voorbeeld van boterham heeft al laten zien dat een standaardtaalwoord zich nog over de grens heen heeft kunnen uitbreiden. Een soortgelijk voorbeeld uit de moderne naamgeving is fiets, dat in het westelijke Nederduits nog een smalle grensstrook heeft kunnen veroveren. Voor later opgekomen benamingen geldt dit echter niet meerGa naar voetnoot1. We kunnen dus besluiten, dat hedentendage een aanzienlijk gedeelte van de dialectwoorden in de Achterhoek en Westmunsterland op grond van deze recente ontwikkeling niet met elkaar overeenkomen.
3. Om de bestaande verschillen tussen het Achterhoeks en het Westmunsterlands ook nog eens kwantitatief uit te drukken heb ik een steekproef gedaan met een willekeurig gekozen, in het Winterwijks geschreven argumentatief stuk prozaGa naar voetnoot2. Van de in totaal ruim 600 woorden zouden zowat 54 woorden, d.w.z. 9%, voor een Westmunsterlander die over geen kennis van het Nederlands beschikt, niet of maar moeilijk verstaanbaar zijn. Deze 9% bestaan niet alleen uit woorden die als gevolg van moderne naamgeving het Winterwijks zijn binnengedrongen (b.v. streektaal, moedertaalonderwies, inspectie, verschiensel) maar ook uit idiomatische wendingen die aan het ABN ontleend werden (b.v. dat deut er neet too, | |
[pagina 69]
| |
veur eigen parochie praeken). In hoeverre deze 9% volstaan om een gesprek tussen een dialectspreker uit de Achterhoek en een uit Westmunsterland ernstig te belemmeren kan ik niet beoordelen. Men zou dit door luisterproeven moeten vaststellen. Die 9% volstaan m.i. echter wel om aan de gemiddelde Westmunsterlander het gevoel te geven, dat hij met een erg afwijkend dialect, dat ver van het zijne staat, te maken heeft. En ik denk dat hij in een dergelijk geval wel liever zijn toevlucht tot de standaardtaal, ‘zijn’ standaardtaal, zou nemen. Met enige kans op succes trouwens, gezien volgens een onderzoek uit 1970 40% van de Achterhoekers Duits spreken en nog eens 24% het verstaanGa naar voetnoot1.
Ludger Kremer |
|