Taal en Tongval. Jaargang 33
(1981)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Transitivering van ‘staan’ in Nederlandse dialectenIn het WNT XV, 89 vinden we binnen het artikel staan voor dit werkwoord een dialectisch voorkomend transitief gebruik vermeld in de betekenis ‘vertrouwen’. Dit transitief gebruik valt buiten de categorieën die traditioneel in onze grammatica's worden aangegeven voor de transitivering van notoire intransitieve werkwoordenGa naar voetnoot1. Vandaar deze beschouwing. Over de verspreiding merkt het WNT op, dat het verschijnsel bekend is ‘in Vlaanderen (en ook elders, b.v. te Kampen)’. Deze etikettering suggereert dat het in hoofdzaak om een Vlaams fenomeen gaat en dat het optreden daarbuiten van een incidenteler karakter is. Nader onderzoek in dialectwoordenboeken, idiotica en monografieën leert anders. Inderdaad komt staan ‘vertrouwen’ of ‘betrouwen’ e.d. veelvuldig voor in Vlaamse bronnen; ik wijs op Schuermans 1865-1870, 667, De Bo 1873, 1084 en 1892, 940, Joos 1900, 621, Loquela (Wdb.) 1907, 462 en Lievevrouw-Coopman 1952, 1355, die ten dele reeds door het WNT genoemd worden, dat daarnaast nog een citaat uit het werk van Ledeganck bevat. Maar behalve bij Gunnink 1908, 217, waarop het WNT zich voor Kampen baseerde, trof ik voor Noordnederlandse dialecten de constructie eveneens aan voor Heerde bij Bosch 1940, 42, voor Deventer bij Draaijer 1896, 40, voor Zeeuwse dialecten bij Ghijsen 1974, 921, voor Tessel bij Keyser 1951, 189, voor Groningen bij Ter Laan 1929, 972 en 1952, 877 en voor Urk bij Meertens e.a. 1942, 469. De conclusie t.a.v. de spreiding lijkt dan ook te moeten zijn, dat iemand of iets staan ‘iemand of iets vertrouwen’ niet een voornamelijk Vlaams, maar een ook in Noord-Nederland regelmatig optredend dialectverschijnsel is. Slechts drie dialectwoordenboeken (Schuermans, Gunnink en Lievevrouw-Coopman) geven geen voorbeeldzinnen, maar volstaan met een vermelding iemand staan ‘iemand vertrouwen’ of ‘betrouwen’ (Gunnink, Lievevrouw-Coopman), iemand of iets niet staan (Schuermans). | |
[pagina 107]
| |
Toch laten zij reeds de vaststelling toe, dat het object een persoon, maar ook wel een zaak kan zijn en met name de aparte vermelding bij Schuermans geeft een indicatie dat het gebruik karakteristiek vergezeld kan gaan van een negatiepartikel. De overige bronnen tonen aan, dat deze rudimentaire constateringen hun belang hebben. In totaal leveren zij 22 citaten. 14 × is het object een persoon, 6 × een (onstoffelijke) zaak, vooral het weer e.d.: ik stoa 't weer nait (Ter Laan), ik stoon die lòcht doar niet (Meertens), maar ook ik stoa de boudel nait ‘ik vertrouw de zaak niet’ (Ter Laan) en ik staon z'n aor nie (Ghijsen)Ga naar voetnoot1; 2 × heeft het object betrekking op dieren: die verraderlijke hond is niet te staan (De Bo), zwarte katten en zijn... niet te stane (Loquela)Ga naar voetnoot2. Het begeleidend optreden van negatie blijkt nu zelfs zeer manifest: slechts 1 × komt een mededelingszin en een vraagzin voor zónder negatie (resp. bij De Bo en Joos), in alle overige gevallen is steeds van negatiezinnen sprake (frekwent is het type ik sta hem niet). In vijf gevallen tenslotte treffen we zinnen aan als hij is (niet) te staan (waarvan 4 × bij De Bo en 1 × in Loquela). In het Middelnederlands is een transitief staan ‘vertrouwen’ niet bekend. We zien wel transitief gebruik van staan in het Mnl. Wdb. 7, 1883 vermeld, maar in de betekenis ‘de verantwoordelijkheid voor iemands handelingen of voor iets (een schade) op zich nemen’, en in verbindingen als enen coop staen ‘een koop voor zijn rekening nemen’ en het met enen staen ‘het met iemand eens zijn of houden, het voor iemand opnemen, aan iemands zijde staan’. Het mnl. kende volgens het Mnl. Wdb. 7, 1868 alleen, zij het schaars overgeleverd, een verbinding staan op - met dezelfde waarde ‘staat maken op, vertrouwen of afgaan op -’. Het is deze verbinding die we voor het oudere Nieuwnederlands in de periode van de 16de tot ± de 18de eeuw veelvuldig in het WNT zien opgetekend: staan op iemand of iets in den zin van ‘steunen, rusten op iemand of iets, d.i. vertrouwen, zich verlaten, staat maken op iemand of iets’ (uiteraard naast het thans nog zeer gewone staan op - ‘ergens aan vasthouden, ergens op gesteld zijn, ergens op aandringen e.d.’). Het WNT bevat in totaal zo'n 27 bewijsplaatsen. Deze hoeveelheid citatenmateriaal en de scala van de vermelde auteurs en werken staan als | |
[pagina 108]
| |
gevolgtrekkingen toe, dat in de 16de en 17de eeuw staan op - ‘vertrouwen op’ zeer goed bekend geweest moet zijn en voorts dat van een specifieke regionale gebondenheid daarbij niet gesproken kan worden. Het WNT ziet het dialectisch transit. staan ‘vertrouwen’ als een ontwikkeling uit deze in het ouder Nieuwnederlands frekwent voorkomende verbinding staan op -. Dat mag men tenminste opmaken uit het feit dat het in dezelfde rubriek behandelde transit. staan gepresenteerd wordt in een formulering: ‘Vandaar in Vlaanderen... als bedr. ww. voor: vertrouwen’ (cursivering van mij, AM). Inderdaad lijkt een alternatieve oplossing niet goed denkbaar. Andere, theoretisch zeer wel mogelijke hypotheses zouden zijn: a) het dialectisch gebruik berust op een reeds in de mnl. periode aanwezig transit. staan ‘vertrouwen’; b) het gaat terug op een transit. gebruik van staan in de mnl. periode in een andere betekenis waaruit de betekenis ‘vertrouwen’ gemakkelijk kon ontstaan; c) iemand (iets) staan ‘vertrouwen’ heeft zich ontwikkeld uit staan met een datiefobject dat geleidelijk getransformeerd werd in een accusatiefobject. Wie de voor het Middelnederlands hierboven geschetste situatie goed in ogenschouw neemt, zal echter met mij tot de conclusie moeten komen, dat al deze op zich mogelijke hypotheses vervallen: het mnl. kende geen staan ‘vertrouwen’ met accusatief- of datiefobject, en de semantische sferen van het transit. gebuik van mnl. staan liggen ver van ‘vertrouwen’ verwijderd. Men moet derhalve de WNT-visie wel onderstrepen: iemand of iets staan ‘vertrouwen’ heeft zijn ontstaan gehad in staan op iemand of iets ‘vertrouwen op iemand of iets’. Daarbij is voor die ontwikkeling op zichzelf minder relevant, of staan op - vanouds ook in de dialecten voorkwam, of pas vanaf de 16de en 17de eeuw daar binnendrong, wat het WNT mede schijnt aan te willen geven, maar wat niet per se behoeft te worden aangenomen. Zou men de boven geschetste evolutie willen formaliseren volgens een gangbare beschrijvingswijze in de generatieve grammaticaGa naar voetnoot1, dan komt dat er op neer, dat staan in de betekenissfeer ‘vertrouwen’ aanvankelijk voorkwam in een subcategorisatie vp[ pp[ op np]v], in een later stadium in de dialecten daarentegen in een subcategorisatie vp[ np v]. Ongetwijfeld zal daarbij een tussenstadium aangenomen moeten worden, waarin staan ‘vertrouwen’ in beide subcategorisaties voorkwam, zodat het hele proces in de volgende drie fasen uiteengelegd | |
[pagina 109]
| |
kan worden: (fase I) vp[ pp[ op np]v] → (fase II) vp[ pp[ op np]v] en vp[ np v] → (fase III) vp[ np v]. Als bijzonderheid voor transit. staan lijkt mij nu te signaleren, dat de erop van toepassing zijnde structuur van fase III zich uit die van II ontwikkeld heeft. Het aangenomen tussenstadium II is op zichzelf zeker niet spectaculair. Dat verba zowel met een NP-object als met een PP-object, synchroon naast elkaar, optreden is voor ons taalsysteem (evenals voor andere trouwens) ruimschoots te constateren. Ik wijs op paren als hopen/hopen op, vertrouwen/vertrouwen op, verlangen/verlangen naar, zoeken/zoeken naar enz. Bovendien zijn er thans uitsluitend intransitieve werkwoorden, zoals b.v. luisteren, die in een oudere taalfase ook nog transitief gebruikt werden; eens stond derhalve een transit, luisteren naast luisteren naar (WNT VIII, 3280). Voor luisteren valt in het diachronisch verloop de ontwikkeling, vergeleken bij onze staan-kwestie, evenwel precies omgekeerd uit: hier verdwijnt de subcategorisatie-mogelijkheid vp[ np v] en blijft juist vp[ pp[ naar np]v] behouden.
Ik ben mij er van bewust in het voorgaande veeleer de beschrijving van een proces dan een verklaring ervan te hebben gegeven. Die behoeft men in dit bestek van mij ook niet te verwachten (daarvoor zou onderzoek over een breed front naar voorzetseldeletie noodzakelijk zijn). Wel wil ik tot besluit een factor onder de aandacht brengen die de wegval van op begunstigd kan hebben, i.c. de geconstateerde, karakteristieke combinatie van dial. staan ‘vertrouwen’ met een negatiepartikel. Voor het verouderde staan op - is die negatie zeker nog niet karakteristiek (9 × op 27 WNT-citaten). Het toenemend gebruik in negatiezinnen kan de positie van op hebben ondermijnd indien het negatiepartikel daarbij overwegend rechts van de oorspronkelijke voorzetselconstituent kwam te staan. Indien in een zin van een nadere constituent sprake is die rechts van een object komt te staan, lijkt dat een prepositieloze subcategorisatie in de hand te werken, soms zelfs noodzakelijk te maken. Men vergelijke b.v., voor het indirect object: Ik geef die man een boek / Ik geef aan die man een boek / Ik geef een boek aan die man / *Ik geef een boek die man; voor het oorzakelijk voorwerp: Hij is de situatie meester / *Hij is van de situatie meester / Hij is meester van de situatie / *Hij is meester de situatie; voor het voorzetselvoorwerp: Ik zoek dat boek niet / *Ik zoek naar dat boek niet / Ik zoek niet naar dat boek / *Ik zoek niet dat boek (alleen grammaticaal indien aan dat klemtoon wordt gegeven). | |
[pagina 110]
| |
Tegen de achtergrond van deze feiten lijkt mij belangwekkend, dat in de 16 dialectzinnetjes met negatie in normale hoofdzinsvolgorde het negatiebijwoord inderdaad steeds ook rèchts van het object te vinden is. Voor het oudere staan op ligt in de 16de en 17de eeuw die situatie nog geheel anders. De citaten met attributief geen en een voornaamwoordelijk bijwoord buiten beschouwing latend, constateer ik dat daar in de overblijvende 6 negatiegevallen die het WNT biedt, het negatiepartikel slechts 1 × rechts, daarentegen juist 5 × links van het prepositieobject staat. Ik vat een en ander als volgt samen. Het dialectische, transitieve staan ‘vertrouwen’ moet zich blijkens de beschikbare historische gegevens ontwikkeld hebben uit een oudere verbinding staan op -. De eliminering van op, de ontwikkeling naar een NP-subcategorisatie, kan in de hand gewerkt zijn door het toenemend gebruik in negatiezinnen, waarbij het negatiepartikel overwegend rechts van de oorspronkelijke voorzetselconstituent kwam te staan.
INL (afd. WNT), Leiden A. Moerdijk. |
|