Het Vlaams van Nederlanders
Nederlanders praten bij het vertellen van Belgenmoppen, het simuleren van interviews met Belgische wielrenners of voetballers en bij andere gelegenheden waarbij ze schertsend over hun zuiderburen spreken, wel eens Vlaams, d.w.z. ze trachten door een bijzonder taalgebruik de indruk te wekken dat er een Nederlandstalige Belg aan het woord is (zie b.v. van der Plas 1971: 33-34, 63-65). Het technisch procédé dat daarbij wordt gebruikt, bestaat uit het opeenstapelen en overdrijven van een aantal taalverschijnselen waarvan de spreker zeker weet dat ze door zijn landgenoten als typisch ‘Vlaams’ (bedoeld wordt: Nederlands zoals ‘Nederlanders’ denken dat het door ‘Belgen’ wordt gesproken) zullen worden herkend. Men kan de sjibbolets (hier op te vatten als: taalverschijnselen met herkenningsfunctie) die in een taaluiting worden aangebracht om ze als ‘Vlaams’ te doen herkennen, in drie groepen verdelen: lexicale, grammaticale en fonetische.
Als lexicale indicatoren voor ‘Vlaams’ taalgebruik dienen woorden die vandaag in (Noord-)Nederland als typisch Begisch Nederlands worden beschouwd. Voorbeelden zijn het pers. vnw. gij/ge, de tw. allee, alla, awel, tiens, zulle en zunne, de bw. seffens en efkens, bepaalde (gezochte) purismen (vgl. de uitspraak van Veering [1959: 50] ‘De Vlamingen gaan bij de Nederlanders door voor geheide puristen.’) zoals droogzwierder (voor centrifuge) en eenzelvigheidsbewijs/-kaart, plechtige of deftige woorden als wederom, bekomen (voor ‘krijgen’) en vermits in alledaagse context, verouderde woorden als togen (voor ‘tonen’), een hele reeks ‘flamingismen’ (waaronder veel Franse woorden) zoals velo, gazet, statie, staminee, goesting, klappen (voor ‘praten, spreken’), schoon (voor ‘mooi’) en typische uitdrukkingen als een pintsje pakken en zijn plan trekken. Naast deze woorden en uitdrukkingen die men in het gesproken en/of geschreven Belgische Nederlands inderdaad kan (c.q. kon) aantreffen, gebruikt de Nederlander die Vlaams spreekt ook (zelfgemaakte?) termen en uitdrukkingen die men waarschijnlijk tevergeefs in het in België gesproken of geschreven Nederlands zal zoeken, maar die voor Nederlanders vreemd of onnederlands genoeg klinken om als ‘Vlaams’ te kunnen worden aangezien; voorbeelden daarvan zijn deeswaarts, de combinatie ‘Alla zulle,...’
(Geerts 1977: 94), de uitdrukking een pint