Taal en Tongval. Jaargang 33
(1981)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele fonologische tegenstellingen tussen Oudenaards en RonsesIn onderstaand opstel is gepoogd de fonologische tegenstellingen in het vocalisme van het dialekt van Oudenaarde en Ronse te beregelen en daarmee een kleine bijdrage te leveren tot de methodologie van het vergelijken van twee stadsdialekten die tot een zelfde dialektgebied behoren, i.c. het Zuidoostvlaamse. Wie met dit stukje taallandschap enigszins vertrouwd is, weet hoe scherp het Ronses zich tegen de algemene achtergrond aftekent en zelfs op de Zuidoostvlamingen die geen Ronsenaars zijn een vreemde indruk maakt. EldersGa naar voetnoot1 heb ik er al op gewezen, dat in het gebied waarvan Brakel, Ronse en Oudenaarde de belangrijkste centra zijn, er zich rondom deze centra subgebiedjes hebben gevormd. Zo heeft het Ronses uitlopers naar Nukerke, Kwaremont en Berchem, maar zelfs tegen de taal van de plaatsen waarop Ronse invloed heeft (of gehad heeft) steekt zijn klankpatroon nog fel af, zodat men gerust mag stellen dat het Ronses op het aangrenzende platteland toch maar weinig van zijn klankkleur afstraalt. Zo vertoont het meest zuidelijke deel van dat Zuidoostvlaamse platteland alles bij elkaar nog het meest punten van overeenkomst met het hedendaagse Oudenaards. Om het de lezer gemakkelijker te maken en om hem geen informatie te onthouden die nodig is om het betoog te volgen, begin ik met het naast elkaar plaatsen van de inventarissen van de vokalische fonemen van het Oudenaards en het Ronses, zoals die in een taxonomische beschrijving voor zouden kunnen komen. Vooraf zij erop gewezen, dat in geheel Zuid-Oost-Vlaanderen de kwantiteitsrelatie is opgehevenGa naar voetnoot1, zodat we geen behoefte hebben aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diakritische tekens m.b.t. de kwantiteit. Wel zijn de korte varianten soms anders gekleurd dan de lange, of bestaan naast bepaalde lange vokalische segmenten twee korte. In één geval verraadt de korte variant welk foneem achter het samenvallingsprodukt van twee andere verborgen zit: in het Ronses staat naast /ʊə/ als korte variant ɛ wanneer /ʊə/ overeenstemt met Oudenaardse /ɛi/, ʌ wanneer /ʊə/ correspondeert met Oudenaardse /œy/. Ik kan hier aan de afwisseling van lange en korte varianten in het Zuidoostvlaams, inz. het Oudenaards en het Ronses voorbijgaan. Maar de distributie (en de beregeling) van het verschijnsel vertoont grote overeenkomst met wat W. ZonneveldGa naar voetnoot1 m.b.t. het dialekt van Brussel heeft voorgesteld.
Bij de opstelling van de inventarissen is natuurlijk rekening gehouden met lexicale bezetting, maar in de tabel is daar weinig of niets van te merken, zodat een verduidelijking met voorbeelden nodig was. De fonetische tekens zijn die van E. Blancquaert, Praktische Uitspraakleer van de Nederlandse Taal, Antwerpen, 1969. Voor twee fonemen heb ik evenwel een nieuw teken ingevoerd, nl. /Y/ en /U/. De /Y/ is een open y˕, zwemend naar ø en beantwoordt in het Zuidoostvlaams aan de oô van boom. Met /U/ wordt de vrij algemene zuidelijke Zovl. vokaal bedoeld ontstaan door vernauwing (+ ronding) van de ɑ̄ en de â. De fonetische realisatie van beide fonemen kan ook als y˕˧, resp u˕˫ worden weergegeven, en nog nauwkeuriger als y˓˕˧ en u˓˕˫ Te Ronse beantwoordt aan Zovl. /U/ echter een foneem /u/Ga naar voetnoot2, een feit waarvoor straks een verklaring wordt gezocht. Nog enkele nadere toelichtingen:
1. De lange varianten van /I/, /Y/ en /U/ kunnen in geheel Z-O-Vl., met uitzondering van Ronse, tot een centrerende diftong worden. De Zovl. /I(ə)/ is ontstaan door het samenvallen van wgm. /ĭ/ en wgm. /ai/.
2. De Ronsese diftong /Ii/ wordt gerealiseerd met een sterk gesloten eerste element, dat min of meer de kleur van de e krijgt; fonetisch ɪi of e˔i. In de diftong /Uu/ nadert de kleur van de U die van de o˔; fonetisch: u˕˫u of o˔u. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De /ɛ/ is te Oudenaarde en omgeving een open ɛ, maar toch meer gesloten dan æ, zodat ik in tegenstelling met J. Goossens, die voor het Oostvlaams (iets veralgemenend) /æ/ vooropsteltGa naar voetnoot1, de voorkeur geef aan de representatie ɛ. Te Ronse is de /ɛ/ sterker gesloten en = ɛ˔. Hetzelfde geldt voor de /œ/: te Oudenaarde œ˕, te Ronse œ˔.
4. De omgevingen waarin in het Zuidoostvlaams de korte varianten optreden, zijn door mij geformaliseerd in Taal en Tongval XXVI, 1974, p. 129; vgl. nog beneden. Die omgevingen vindt men ook bij I. Teirlinck, Klank- en Vormleer van het Zuid-Oostvlaandersch Dialect, Gent, 1924, passim. Er zijn evenwel enkele punten van verschil tussen het Zuidoostvlaams van Teirlinck, waarvan BrakelGa naar voetnoot2, meer bepaald Zegelsem, het centrum is (was) en de subgroepen met Ronse of Oudenaarde als centrumGa naar voetnoot3.
5. Wat het dialekt van Ronse betreft, moet het volgende belangrijke feit nog voor ogen worden gehouden: de /uə/, die zoals gezegd beantwoordt aan de Oudenaardse /ɛi/ en aan Oudenaardse /œy/ is niet algemeen: hij hoort alleen thuis in de oude stad en in de arbeiderswijken, terwijl hij aan de periferie vervangen is door /ʊ/, d.w.z. als monoftong verschijnt. Men kan dan ook, mede op grond van deze tegenstelling, het Ronses dialekt indelen in twee groepen, nl. dialekt A (in het centrum) en het dialekt B (de periferie)Ga naar voetnoot4.
Te Ronse zijn de twee fonemen die het Oudenaards als /o/ en /ɔu/ onderscheidt, samengevallen in /a˔u/Ga naar voetnoot5. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Tabellarisch overzichtGa naar voetnoot1:
B. Lexicale bezetting - voorbeelden.
(Uitsluitend met de lange variant. Om het vergelijken te vergemakkelijken geef ik telkens ook de corresponderende Nederlandse woordvorm.)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men de bovenstaande rijen en voorbeelden aandachtig bekijkt, vallen al dadelijk een tweetal merkwaardige strukturele verschillen op, die uit de tabel onder A niet alle duidelijk worden. Deze zijn:
1) De rijen 0-1 en 2-3 zijn verwisseld: de Oudenaardse lexemen met een vokaal met aperture 0 verschijnen te Ronse met een vokaal met aperture 1 en omgekeerd; die met een vokaal met aperture 2 te Ronse met een vokaal met aperture 1 en omgekeerd;
2) Ronse heeft meer en andere diftongen dan Oudenaarde. Het is niet moeilijk om in te zien, dat wat te Oudenaarde als monoftong verschijnt te Ronse diftong is en omgekeerd. Eigenlijk ontdekken we hier twee gevallen van flip-flop of switchingGa naar voetnoot1: verwisseling van de apertures en switching van monoftongen en diftongen.
Deze ‘flip-flops’ zijn misschien wel het markantste van alles wat het Ronses vokalisme zijn eigen karakter verleent. Het zou stellig niet onmogelijk zijn, de hierboven (vooral onder B) gemaakte vaststellingen in een diasysteem tot uitdrukking te brengen. Ook op die manier zou men de correspondenties en tegenstellingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen Oudenaards b.v. en Ronses kunnen weergeven, maar diasystemen zijn statisch en weinig expliciet. De formules vervallen gemakkelijk in het vergelijken van louter fonische gegevens of versluieren de regelmatigheden, i.p.v. ze te verklarenGa naar voetnoot1. Het is bovendien waarschijnlijk, dat in ons geval de merkwaardige flip-flops niet, of niet duidelijk genoeg tot uiting zouden komen. Ik geef er dan ook de voorkeur aan de kwestie in een transformationeel perspectief te benaderen en ga er van uit, dat men voor geheel Zuid-Oost-Vlaanderen van één enkel onderliggend fonologisch systeem kan uitgaan. Een bruikbare matrix voor het onderliggend vokalensysteem van het Zuidoostvlaams heb ik in 1974 al gegeven. Ik voeg er nu de drie diftongen /ɛi, œy en a˔uGa naar voetnoot2 aan toe, die ik in 1974 voor mijn betoog niet nodig had. In mijn bovenstaand opstel heb ik ook al de redenen uiteengezet waarom in weerwil van de opheffing van de kwantiteitsrelatie in het onderliggend systeem van het Zuidoostvlaams twee reeksen van vokaalsegmenten moeten worden gepostuleerd. En vrij onlangs heeft J. TaeldemanGa naar voetnoot3 met nog meer argumenten betoogd, dat de oude tegenstelling V̆ ∼ V̄ in het ‘westelijk Oostvlaams’ duidelijk blijft nawerken en een psychische reële ‘klassificatie’ noodzakelijk maakt, een klassificatie die men misschien met het feature [± klasse A] of [klasse A] ∼ [klasse B]Ga naar voetnoot4 zou kunnen aanduiden.
Een sedert 1974 licht gewijzigde en mede op grond van J. Taeldeman verbeterde matrix van de onderliggende vokalische fonemen van het Zuidoostvlaams kan er nu als volgt uitzien: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou nu mogelijk zijn op grond van een set van vrij eenvoudige regels het fonologisch systeem van de meeste plaatselijke Zuidoostvlaamse dialekten uit deze onderliggende struktuur af te leiden. Maar voor het Ronses moeten twee ‘Austausch’-regels of ‘switching-rules’, ook wel flip-flop-regels genoemdGa naar voetnoot1, worden ingevoerd.
Om te beginnen is er de hierboven al geconstateerde omwisseling van de apertures, en wel bij alle vokaalsegmenten met uitzondering van /a/ en /a˔u/, en verder is er bij de segmenten met het feature [+ klasse B] de ‘flip-flop’ van monoftongen en diftongen.
Overzichtelijk:
1. De switching van de apertures. Die doet zich voor op twee openingsniveaus, nl. binnen de apertures 0-1 en 2-3, zodat de switching-regel (1) uiteenvalt in twee delen:
Hierdoor worden /i, y, u/ verlaagd en /I, Iə, Yə, Uə/ verhoogd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierdoor worden /e, ø, o/ verlaagd en /ɛ, œ, ɔ, ɛi, œy/ verhoogd.
2. De ‘flip-flop’ van monoftongen en diftongen in de B-klasse. Er moet nu een onderscheid worden gemaakt tussen de dialektgroepen A en B. In A heeft het produkt van /ɛi/ en /œy/, nl. /ʊə/ zijn diftongisch karakter bewaard, in B niet: het verschijnt er als /ʊ/. Anderzijds heeft de /a˔u/ te Ronse zowel in B als in A zijn karakter van diftong behouden en de lotgevallen van de andere diftongen niet gedeeld. Dit zijn de feiten waarvoor we een verklaring moeten vinden. We gaan ervan uit, dat zowel in B als in A dezelfde regel verantwoordelijk is voor de flip-flop van monoftongen en diftongen. Die regel luidt (Ro. R2):
Hierdoor worden /i, y, u, e, ø, o/ tot diftongen en /Iə, Yə, Uə/ tot monoftongen, terwijl /ɛi, œy en a˔u/ diftongen blijven. Hoe we nu met dit stel regels tot de varianten A en B geraken, is alleen een kwestie van volgorde bij de toepassing van (Ro. R1) en (Ro. R2). Past men de regels toe in de volgorde R1-R2, dan rijn /ɛi/ en /œy/ door (1b) eerst vernauwd tot ɛi˔*, œy˔*, d.i. [- laag] geworden, en ze worden door R2 gemonoftongeerd, waardoor uiteindelijk ɛi˔* → ɛ˔* en œy˔* → œ˔* gaan. Een velariseringsregel (Ro. R3) moet er dan voor zorgen dat ɛ˔* en œ˔* overgaan naar /ʊ/. Het resultaat is de toestand in de dialektgroep B. Toepassing van de regels (Ro. R1 en Ro. R2) in omgekeerde volgorde, d.i. R2 - R1 (eerste regel (2), dan pas regel (1)) leidt tot de situatie in dialekt B. De diftongen /ɛi/ en /œy/ worden nu niet getroffen door regel (2), doordat ze (nog) het kenmerk [+ laag] hebben. Door regel 1 worden ze vervolgens vernauwd tot ɛi˔* en œy˔* (of ɛə˔* en œə˔*). Een moeilijkheid biedt nog de velarisering van ɛ˔* resp. van ɛi˔ (ɛə˔)* en van œ˔* of van œy˔, œə˔* waardoor deze samenvallen met resp. /ʊ/ in B en /ʊə/ in A. Het is niet ondenkbaar, dat een velariseringsregel als: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Ronse operatief is geweest, waardoor de overgang ɛ˔* en œ˔* → /ʊ/, resp. ɛi˔, (ɛə˔)* en œy˔, œə˔* → /ʊə/ werd bewerkt. Maar dat ziet er nogal ad hoc uit, en het is ekonomischer de velarisering van /ɛi/ en /œy/ tot /ɔə/ helemaal voorop te laten gaan. De regel zou in het andere geval trouwens ook de ɛ˔* en de œ˔* treffen die op grond van Ro. R1 uit /ɛ/ en /œ/ ontstaan.
Een regel als (Ro. R3)
treft dan (alleen) /ɛi/ en /œy/, zowel in B als in A, terwijl de twee bovenstaande regels, nl. (Ro. R1) en (Ro. R2) alleen nog op het velariseringsprodukt ɔə* inwerken.
De volgorde waarin de tot nog toe behandelde regels te Ronse opereren is dan deze:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regels die we hier voor het Ronses hebben geformuleerd zijn vanzelfsprekend mede bepaald door de keuze van het onderliggend systeem en die keuze is geen gemakkelijke zaak.
Het zal wel voor iedereen duidelijk zijn dat uitgaande van een onderliggend systeem dat nauwer bij de fonologische oppervlaktestruktuur van het Ronses aansluit, de regels in omgekeerde zin geformuleerd zouden moeten worden. Ik meen nochtans mijn keuze te kunnen verantwoorden, en wel op grond van twee feiten:
1. in het toch wel vrij ruime areaal van Zuidoostvlaamse dialekten neemt Ronse een uitzonderingspositie in en er is geen reden toe de dingen andersom te stellen;
2. in het licht daarvan mag men ook aannemen, dat de regels die het Ronses zijn eigen typisch karakter verlenen, late regels zijn die alleen het systematisch-fonetische vlak ingrijpend wijzigen. Een laatste opmerking houdt verband met de ordening van de regels. Strikt genomen hoeven de regels Ro. 1 - Ro. 2 niet geordend te zijn. Maar ordening van deze regels kan ons - zoals boven is gebleken - wel een middel aan de hand doen om een socio-linguistische tegenstelling binnen één enkel stadsdialekt te verklaren.
M. Hoebeke. |
|