Haast alle waternamen en wellicht de helft van de nederzettingsnamen in de Nederlanden (met inbegrip van Wallonië, Nord en Pasde-Calais) en Noordwest-Duitsland behoren tot de substraattaal.
Een groot aantal persoonsnamen uit de substraattaal zijn tot in de vroege Middeleeuwen, soms zelfs later, in gebruik gebleven, bv. Karol (bij kar- ‘lief’), Poppo (bij papp, ‘vader’).
Vooral in het Nederlands zijn talrijke woorden uit de substraattaal blijven voortleven. Het gemakkelijkst te herkennen zijn die met bewaarde Indo-Europese p t k (vooral anlautende p omdat in het Indo-Europees oorspronkelijk aan het woordbegin nooit b voorkwam). Daar ten tijde van de germanisering van de Nederlanden de langst aanhoudende fase van de consonantverschuiving, namelijk die van p t k tot f þ h, naar haar einde liep, is nu eens p t k bewaard, dan weer verschoven; soms zelfs staan binnen hetzelfde woord verschoven en onverschoven consonanten naast elkaar. Voorbeelden:
pink naast echt Germaans in Nl. vinger, uit IE penkwe ‘vijf’. Onze voorouders telden namelijk op hun vingers en tenen, te beginnen met de duim. Vandaar ook het decimaal stelsel.
plat, plaat bij IEW 805 pelə- ‘breed en vlak’, cf. Grieks platús ‘plat’, naast Engels flat.
plag(ge) bij IEW 831 plək- ‘breed en vlak’, cf. Nl. vlak, On. flaga ‘dunne aardlaag’.
plek naast vlek, denkelijk bij IEW 804 pel-, pel-ko- ‘vaal’; voor de betekenisevolutie cf. Litauws plek-stu ‘schimmelen’.
poel bij IEW 799 pal-, pɑ̄l- ‘moeras’, cf. Gr. pēlós.
puit bij IEW 140 bheu-, 847 peu- ‘opblazen’.
pees, cf. vezel en Russisch pasmo ‘streng garen’, IEW 824.
pad ‘weg’ bij IEW 825 pet- ‘vliegen’, 808 pent- ‘gaan’, cf. Gr. pátos ‘weg’.
pak, pakken bij IEW 787 pak- ‘vastmaken’, cf. vak, vangen en, uit variant bhagh-, Engels bag.
trappen, trappelen bij IEW 1094 trep- ‘trappelen’.
iep ‘taxus, olm’, ook ontleend in Frans ypréau, bij IEW 297 ei-p-‘roodbruin’, cf. met ander wortelsuffix Hd. Eibe, genoemd naar het roodbruine hout.