Taal en Tongval. Jaargang 33
(1981)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |||||
Kanttekeningen bij de meervoudsvorming van substantieven in het Nederlands en zijn dialectenJ. Taeldeman heeft onlangs een interessant artikel over de meervoudsvorming van substantieven in de Vlaamse dialecten gepubliceerd, waarbij hij ook de toestand in de standaardtaal en in het Brabants betrektGa naar voetnoot1. Hij laat hierin vooral zien hoe er in het westelijke (Zuid)nederlands twee meervoudsuitgangen, -s en -e(n), met elkaar concurreren, waarbij de frequentie van de eerste naar het westen, die van de tweede naar het oosten toe toeneemt. In het geheel van deze verglijdingen past ook het systeem van het standaard-Nederlands, dat in de woordenschat van inheemse oorsprong minder -s-meervouden heeft dan het zuidwesten, maar meer dan het centrale zuiden. Dit systeem van meervoudsvorming in het Nederlands en een groot deel van zijn dialecten is het resultaat van vergaande morfologische herstructureringen na de werking van klankwetten als umlaut, rekking en apocope; enkele jaren geleden heb ik daar een schets van gepubliceerdGa naar voetnoot2. Er zijn echter ook perifere dialecten waarin deze herstructureringen niet hebben plaats gehad, waar m.a.w. het resultaat van een wildgroei die was ontstaan doordat de genoemde klankwetten de orde van een oud buigingssysteem doorkruisten, is gestabiliseerd of waar morfologische hergroeperingen slechts in bescheiden omvang en volgens gedeeltelijk andere principes zijn doorgevoerd. Het gaat hier om oostelijke dialecten, waarbij ik in het midden laat, hoe ver dat oosten zich ook ten noorden van Limburg uitstrekt. Grootaers heeft in 1909 een beschrijving van de meervoudsvorming in het dialect van Tongeren gegevenGa naar voetnoot3, die, hoewel zij niet ingaat op het probleem zoals dat hier voor die oostelijke dialecten is gesteld, er door het bijeengebrachte materiaal toch een idee van kan opleveren. Het is | |||||
[pagina 71]
| |||||
mij wegens plaatsgebrek ook niet mogelijk, over dat aspect van de meervoudsvorming in Nederlandse dialecten verder uit te weiden. Wel zou ik in deze korte bijdrage voor V.F. Vanacker een correctie willen aanbrengen bij het morfonologische aspect van de meervoudsvorming zoals Taeldeman dat ziet. Taeldeman gaat niet in op het morfonologische probleem van de stammodificaties door vocaalrekking (type dag - dagen) of verlenging (type kind - kinderen) op grond van het argument, dat ‘diese Prozesse wegen ihres Ausnahmecharakters (etwa 15 Substantive mit Vokaldehnung und etwa 10 mit Erweiterung) lexikalisch determiniert sind’. Ik ben van mening dat dit argument tenminste voor de rekking niet klopt. Het aantal substantieven met een alternantie sg. kort - pl. lang bedraagt in werkelijkheid bij de erfwoordenschat meer dan het dubbel en ligt bij de ontleningen boven de honderd. Men kan bij de erfwoordenschat ten hoogste van een tendens tot lexicalisering van het verschijnsel spreken in die zin, dat in een aantal substantieven waarbij vroeger in het mv. rekking optrad, de korte klinker van het ev. zich analoog ook in het mv. heeft doorgezet: wij zeggen niet meer getalen, speten en trogen, maar getallenGa naar voetnoot1, spitten en troggen. Bij de adjectieven, waar vroeger eveneens een klankwettige wisseling tussen korte vocaal in onverbogen en lange in verbogen vormen voorkwam (lam - lame, hol - hole), is de rekking daarentegen wel gelexicaliseerd. Het enige mij bekende geval uit het huidige Nederlands is grof - grove, waarvan de verbogen vorm dan nog - ten minste in het Noorden - een hoofdzakelijk papieren bestaan leidtGa naar voetnoot2, naast gesproken grovve, groffe.
Alle alternanties die door de mnl. rekking van korte klinkers in open lettergreep zijn ontstaan, zijn in de categorie numerus van het Nederlandse substantief in de erfwoordenschat nog door reeksen vertegenwoordigd:
| |||||
[pagina 72]
| |||||
Tenslotte is er een substantief waarvan het mv. rekking met umlaut combineert: stad - steden. In totaal zijn er dus (wanneer we gelid apart tellen) ten minste 38 niet-samengestelde substantieven. Deze zijn vermoedelijk niet allemaal in de westelijke dialecten vertegenwoordigd, maar omgekeerd is het waarschijnlijk dat die dialecten substantieven met een rekkingsalternantie bevatten die in de standaardtaal niet voorkomenGa naar voetnoot1 of daar de rekking hebben opgegeven. Daar komt bij dat dit type van meervoudsvorming in het Nederlands produktief is, wat uit het gedrag van een groot aantal ontleningen blijkt. Deze hebben bijna allemaal een o, waarvoor in het mv. oo verschijnt. Het enige mij bekende geval met een andere wisseling is gen - genen. De gevallen met een o/oo-wisseling vallen uiteen in een kleine groep op -on, waarvan de helft semantisch iets met de samenstelling van atomen te maken heeft (elektron, neutron, posit(r)on, proton, tritonGa naar voetnoot2), en een grote op -or (hierin de meerderheid op -tor, en van die groep weer de meerderheid op -ator), waarvoor geordend materiaal te vinden is in de retrograde woordenboeken van Nieuwborg en SmedtsGa naar voetnoot3). Bij mijn weten is aan deze laatste groep nog geen systematische studie gewijdGa naar voetnoot4. Noordnederlandse taalkundigen die zich thuisvoelen in | |||||
[pagina 73]
| |||||
de wereld van de techniek zouden ongetwijfeld fijnere waarnemingen kunnen doen dan mij in dit kort bestek, met Van Dale als gids, mogelijk isGa naar voetnoot1. Van Dale kent 16 simplicia op -or waarvan het mv. uitsluitend op -oren uitgaat: administrator, auditor, collator, consultor, deflagrator, elector, factor (tweede lemma, eerste deel: wiskundige term en medebepalend element), glossator, inductor, interlocutor, legator, lictor, lit(t)erator, preceptor, receptor, vector. Met inductor en receptor als grondwoord worden bovendien twee samenstellingen opgegevenGa naar voetnoot2, met interlocutor een; bij 24 samenstellingen met factor als tweede lid neemt Van Dale een mv. op -oren aanGa naar voetnoot3. De lijst van substantieven op -or die hun mv. op -s vormen, is heel wat langer. Ik heb een negentigtal simplicia geteld; het zijn er een paar meer als we ontleningen uit het Engels van het type bachelor, tailor meerekenen, een paar minder wanneer we die aftrekken. Tot dit getal behoren er zestien die ook als grondwoord van samenstellingen voorkomen. Met detector als tweede lid geeft Van Dale 9 samenstellingen, met reactor 6, met condensor en projector 4, met alle andere slechts een of twee. Van de samenstellingen met reactor is er echter slechts een waarvoor ook alleen een mv. met -s wordt aangenomen (orgelreactor); voor de vijf andere (atoom-, kern-, kernfusie-, kweek-, proefreactor) geeft Van Dale dit mv. als mogelijkheid naast -oren. Dit wijst wel op variatie bij substantieven met de beschreven structuur en op moeilijkheden voor de lexicograaf bij de beschrijving ervan. Die dubbele indruk wordt bevestigd door een derde groep substantieven op -or, die waarvoor Van Dale als tweede mogelijkheid een mv. op -s naast een (gewoner?) op -oren of omgekeerd opgeeft. Hier heb ik juist 100 simplicia geteld; het is dus de grootste groep. De afstand tot de groep met alleen -s-mv. wordt nog veel groter wanneer men er de samenstellingen bij betrekt: er zijn 28 -or-woorden die ook als grondwoord van samenstellingen voorkomen, en wel met een gemiddeld veel | |||||
[pagina 74]
| |||||
hoger aantal combinatiemogelijkheden dan bij de substantieven van het vorige type. Motor spant de kroon met 96 composita; andere woorden die hoger dan tien scoren, een getal dat door geen enkel woord van de vorige groep wordt bereikt, zijn transformator (25), generator (21), ventilator (19) en isolator (15). Onzekerheid in de beschrijving van de variatie blijkt uit de gevallen minor en tumor (hier wijst Van Dale erop, dat de Woordenlijst van de Nederlandse taal het mv. op -oren niet kent), evenals stabilisator (hier kent de Woordenlijst het -s-mv. niet). Een semantische analyse van de substantieven op -or zou waarschijnlijk meer licht op de verdeling van de twee meervouden en op hun variatie kunnen werpen. Ik moet hier volstaan met het vermoeden uit te spreken, dat de frequentie van de pluralia op -oren alles samengenomen niet onderligt bij die op -s. Een aanduiding hiervoor vormen de veelvuldige samenstellingen van de derde groep, waarvan de meest voorkomende grondwoorden in onze getechniseerde wereld nauwelijks nog als vaktermen in enge zin kunnen gelden. Het optreden van vocaalrekking in de meervoudsvorming van Nederlandse substantieven kan dus niet als een gelexicaliseerd verschijnsel worden beschouwd. Toch zijn er wat de ontleningen betreft twee restricties te maken. De eerste is, dat de korte o in het type op -or in het enkelvoud vaak in de praktijk een reductievocaal is (mōtər); hij kan echter in alle gevallen als een echte velare korte klinker worden gerealiseerdGa naar voetnoot1. De tweede is, dat wanneer het mv. van een -or-woord -oren luidt, steeds accentverspringing optreedt van de lettergreep vóór de -or naar de oo van -oren (mótor - motóren)Ga naar voetnoot2, een verschijnsel waarop Van Haeringen al de aandacht heeft gevestigdGa naar voetnoot3. De gedane constateringen in verband met de ontleningen gelden voor de standaardtaal, niet voor de dialecten. Het merendeel ervan zal in de | |||||
[pagina 75]
| |||||
gewesttalen wel niet voorkomen, zodat de argumentatie tegen de assumptie van lexicalisering der rekking bij de meervoudsvorming er minder zwaar weegt. Er moet hier nog ter afronding op een Noord-Zuid-tegenstelling gewezen worden. Bij de -or-woorden die in de dialecten ten noorden van de rijksgrens voorkomen, zal de verhouding in het gebruik van de meervoudsmogelijkheden vermoedelijk niet sterk van die in de standaardtaal afwijken. Ten zuiden van die grens zijn zij in het oudere dialect ongebruikelijk. In de praktijk gaat het wel uitsluitend om woorden op -tor. Deze hebben er de Franse uitgang -teur (moteur, transformateur, ventilateur, radiateur) of -trice (generatrice) of de al mnl. -toor van de Latijnse verbogen vormen (doktoor)Ga naar voetnoot1. Hoe deze woorden zich in het dialect van de jongere generaties in Vlaanderen gedragen, verdient een apart onderzoek.
J. Goossens. |
|