Taal en Tongval. Jaargang 33
(1981)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||
‘Het is gisteren beginnen te vriezen’
| |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
Hendrikskinderen I 69a, Grave L 110 en Sittard Q 20. Ook in de dialectmonografieën en -woordenboeken waren enkele opmerkingen over de bovengenoemde onderwerpen te vinden. De toestand in de moderne standaardtaal wordt in de grammatica's die ik geraadpleegd heb (maar hier kortheidshalve niet noem), als volgt beschreven (voorzover er iets over te vinden is). Het hulpwerkwoord (is in de titelzin) is zijn; van beginnen kan zowel de onbepaalde wijs als het voltooid deelwoord gebruikt worden; de daarvan afhangende infinitief heeft te. Voor de bestudering van het werkelijke taalgebruik heb ik twee corpora onderzocht: dat van de Werkgroep Frequentie-onderzoek van het Nederlands (o.a. beschreven in De Rooij 1980, 10-11) en een gedeelte van de materiaalverzameling van prof. dr. E. Nieuwborg uit Louvain-la-Neuve (voornamelijk Noord- en Zuidnederlandse romans). De resultaten daarvan worden hieronder vermeld. Ook aan de situatie in oudere stadia van het Nederlands is aandacht besteed, en wel aan de hand van woordenboeken en grammatica's. Gegeven de beperkte plaatsruimte ben ik genoodzaakt de resultaten van een en ander beknopt weer te geven. | |||||||||||||||
1. Zijn/hebbenIn de dialecten is het hulpwerkwoord zijn in het titelsyntagma verre in de meerderheid. Die meerderheid is in Nederland duidelijker dan in België. Slechts voor ruim vijftig Nederlandse plaatsen is een vorm van hebben opgegeven, waarvan ruim een vijfde deel naast een vorm van zijn voorkomt. Ook zeven van de negen ALE-plaatsen gaven alleen zijn op; slechts twee informanten (die van Zoetermeer E 200 en Grave L 110) achtten bij doorvragen óók hebben mogelijk. Hebben schijnt meer in het westen dan in het oosten voor te komen, maar een duidelijk geografisch patroon is er niet. In België staat hebben kwantitatief sterker dan in Nederland: de verhouding zijn:hebben is ongeveer 2:1. De frequentie van de hebben-opgaven neemt daar duidelijk af van west naar oost. In West-Vlaanderen is hebben in de meerderheid, in Limburg komt het nog maar sporadisch voor. Ik heb ervan afgezien deze dialectgegevens in kaart te brengen. Op het gebruik van de hulpwerkwoorden hebben en zijn in de Nederlandse dialecten bij verschillende hoofdwerkwoorden, waarover ik vrij veel materiaal verzameld heb, hoop ik bij een andere gelegenheid nader in te gaan. | |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
In het Standaardnederlands komt blijkbaar alleen zijn voor. De moderne woordenboeken geven bij beginnen wel zijn én hebben op, maar in de corpora - zij het dat die maar weinig voorbeelden opleverden (zie 2.) - vond ik alleen maar vormen van zijn. Opvallend is dat juist het WNT als hulpwerkwoord bij beginnen alleen ‘is’ noemt (het desbetreffende deel is al van 1898), maar daar wel aan toevoegt: ‘vroeger bijna altijd heeft’. De toestand in de dialecten die bij beginnen het hulpwerkwoord hebben kennen, vertoont dus overeenkomst met die in oudere taal. | |||||||||||||||
2. beginnen/begonnenDe dialectgegevens die betrekking hebben op het gebruik van de infinitief of het participium praeteriti in het titelsyntagma, zijn af te lezen van de hierbij afgedrukte kaart, tezamen met die over het gebruik van een volgende infinitief voorafgegaan door te, met of met te, dan wel | |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
niet voorafgegaan door een van deze woorden (in de legenda ter voorkoming van verwarring ‘korte inf.’ genoemd). Deze combinatie van gegevens op één kaart is niet alleen toegepast om ruimte te sparen, maar ook omdat de af te beelden verschijnselen gedeeltelijk samenhang vertoonden. Om deze laatste reden is ook het type begost afzonderlijk in kaart gebracht, terwijl dat met types als het Friese bigoun en het Groningse begunt niet is gedaanGa naar voetnoot1. Een moeilijkheid bij het samenstellen van de kaart was dat bij een aantal opgaven niet kon worden uitgemaakt of er sprake was van een infinitief of een participium, wat het geval was als beide in het betrokken dialect dezelfde vorm hebben (meestal begunnen) of als uit het antwoord niet kon worden opgemaakt of dat al dan niet zo was. Laatstgenoemd probleem, dat voor Noord-Oost-Nederland gold, kon overigens meestal worden opgelost door vergelijking met andere vragenlijsten voor dezelfde plaatsen, door gebruikmaking van dialectmonografieën en vooral door de hulp van deskundigenGa naar voetnoot2. De kaart laat zien dat in Nederland het participium in de meerderheid is, maar dat ook de infinitief verspreid over vrijwel het hele gebied voorkomt (het minst in de twee noordelijkste provincies). Dit kaartbeeld, gecombineerd met het feit dat in zeven van de negen ALE-plaatsen beide vormen als mogelijkheid werden genoemd (de informant in Westergeest B 34b gaf alleen het participium op, die in Rijssen G 197 alleen de infinitief), wekt de indruk dat in heel Nederland de dialectische equivalenten van zowel beginnen als begonnen bekend zijn, al is er blijkbaar een voorkeur voor de laatste vorm, die drie maal zoveel opgegeven wordt. In België overweegt duidelijk de infinitief, maar ook het participium komt vrij veel voor, meestal in de vorm begost. De gegevens uit de corpora stemmen hier aardig mee overeen, al is het aantal voorbeelden niet zo indrukwekkend. In het corpus van de Werkgroep Frequentie-onderzoek van het Nederlands (ca. 720.000 woor- | |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
den uit Noordnederlandse bronnen) vond ik er maar twee, beide met begonnen. Van het corpus van prof. Nieuwborg kon ik maar een gedeelte onderzoeken; zeer ruw geschat ruim 1.000.000 woorden, voor ongeveer drie vijfde uit Zuidnederlandse en voor ongeveer twee vijfde uit Noordnederlandse bronnen afkomstig. Daarin trof ik dertien voorbeelden aan: twaalf Zuidnederlandse (tien met beginnen, twee met begonnen) en een Noordnederlands (met begonnen). Op het opvallende verschil tussen de aantallen voorbeelden in beide corpora kom ik in de volgende paragraaf terug. Wat het gebruik van beginnen en begonnen in ouder Nederlands betreft: uit de door Stoett 1923 gegeven voorbeelden op blz. 198 en 199 blijkt, dat beide vormen al in het Middelnederlands voorkwamen. Ten slotte heb ik nog onderzocht of er in Nederland een statistisch aantoonbaar verband bestaat tussen het gebruik van infinitief of participium en de leeftijd van de invullers van de vragenlijst. Dat bleek niet het geval te zijn. De coëxistentie van beginnen en begonnen is blijkbaar al oud en onbedreigd. | |||||||||||||||
3. te/geen teWat het gebruik van de lange en korte infinitief na beginnen betreft, is de situatie in Nederland duidelijk: alleen in een paar Zeeuws-Vlaamse plaatsen worden vormen zonder te opgegeven, verder nergens. Ook in de ALE-plaatsen kreeg ik alleen lange infinitieven te horen. Toch moeten korte infinitieven in ieder geval vroeger ook verder in Zeeland voorgekomen zijn: het WZD geeft s.v. beginnen het zinnetje ‘Ze bin à beginne(n) (enz.) zienge(n): ze zijn al begonnen te zingen’ niet alleen voor West-Zeeuws-Vlaanderen, maar ook voor Walcheren en Noord-Beveland op. (De toevoeging ‘(enz.)’ zal wel slaan op de verschillende klankvarianten van beginnen; het lijkt me onwaarschijnlijk dat hiermee gedoeld wordt op het gebruik van te.) Op het ogenblik is Nederland dus een vrijwel homogeen te-gebied. In België is dat anders. De korte infinitief komt veel voor: het meest in West-Vlaanderen, verder naar het oosten toe steeds minder, maar zelfs over het dialect van Genk Q 3 schrijft prof. dr. J. Goossens nog: ‘ik zeg het met te, maar de constructie zonder te lijkt mij geen slecht Genks’. De vermeldingen van het al dan niet gebruiken van te na beginnen die in de dialectmonografieën voorkomen (kortheidshalve noem ik ze hier niet), zijn in overeenstemming met de opgaven van de invullers van de vragenlijsten. | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
Beginnen met een korte infinitief komt ook in Zuidnederlandse geschreven taal voor. Van de twaalf Zuidnederlandse voorbeelden uit het corpus van prof. Nieuwborg bevatten er vijf beginnen met korte en vijf beginnen met lange infinitief (de twee andere hebben: begonnen met schrijven en begonnen met toneel te spelen). De drie Noordnederlandse voorbeelden uit de beide corpora luiden: begonnen met hem te zeggen, begonnen met schelden en begonnen... te onderwerpen. (Ik heb alleen voorbeelden genoteerd waarin beginnen/begonnen in een voltooide tijd staat, maar beginnen zonder te kan in het Zuidnederlands natuurlijk ook in onvoltooide tijden voorkomen, zoals me meermalen is opgevallen in geschreven (bv. bij Hugo Claus) en gesproken taal.) Beginnen met korte infinitief kan als een archaïsme beschouwd worden. De vermelding in het MNW s.v. beginnen: ‘Ook met een onb. wijs zonder, later ook met, te’ wekt de indruk dat het alleen of vooral in het oudste Middelnederlands voorkwam. Het WNT versterkt die indruk door alleen over ‘eene onbep. wijs met te’ te spreken en ook alleen voorbeelden met te te geven. Maar zo eenvoudig is de situatie toch niet. Enerzijds gebruikt Vondel nog infinitieven zonder te (Van Helten 1883, Syntaxis, 55), anderzijds vermeldt Stoett 1923, 202-203 dat in dezelfde zin infinitieven zonder en met te naast elkaar voorkomen. Opvallend vond ik ook, dat ik in Vanacker 1963 voor het Aalsters van de 15de tot de 17de eeuw alleen de lange infinitief aantrof (143) (overigens niet als ‘infinitivus pro participio’), terwijl de twee vragenlijsten uit Aalst O 61 en de voorbeelden uit Louis Paul Boons roman Wat een leven! (Amsterdam, De Arbeiderspers 1968) in het corpus-Nieuwborg vier maal beginnen met korte infinitief bevatten (tegen éénmaal begonnen met te). Waarschijnlijk bestaan de korte en de lange infinitief na beginnen in het Nederlands dus al heel lang naast elkaar, wat niet wegneemt dat beginnen zonder te in de moderne taal een zuidelijke aangelegenheid is, vooral geconcentreerd in de Vlaamse dialecten, die ook t.a.v. het gebruik van het hulpwerkwoord hebben (zie 1.) een archaïstische trek vertonen. De van beginnen afhankelijke infinitief kan niet alleen voorafgegaan worden door te, maar ook door met of met (...) te. De kaart laat zien dat met (te) vooral voorkomt na het zuidelijke (niet alleen Belgische) begost, maar ook wel na andere vormen van het participium, in ieder geval zeer zelden na een infinitiefvorm (het is beginnen met vriezen werd alleen opgegeven voor Gentbrugge I 248 en Sint-Amands I 266 (naast andere mogelijkheden)). Anderzijds is ook het type het is begonnen vriezen zeer zeldzaam; er zijn maar vier opgaven van (Diksmuide H 108, Kadzand I 103, Aardenburg I 125 en Kortrijk N 141). Zo zijn er in het zuidelijke | |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
Nederlands dus dikwijls twee duidelijk onderscheiden constructies: infinitief van beginnen (+ te) + infinitief én participium van beginnen + met (+ te) + infinitief. Misschien is dit een van de oorzaken van het toch wel opvallende feit dat er in de corpora zoveel meer Zuid- dan Noordnederlandse voorbeelden van beginnen + infinitief (in een of andere vorm) gevonden werden (zie 2.). Een andere oorzaak zou kunnen zijn, dat er in de Zuidnederlandse dialecten uitdrukkingen met beginnen bestaan die in het Noorden onbekend zijn. Zo vond ik in Loquela 1907 s.v. begunnen: ‘Ga je begun' zwijgen?... Gaat dat leêgvel haast begun' opstaan?’, met de ‘uitleg’: ‘De schaduwe van zin die er eigentlijk bestaat tusschen ga-je zwijgen en ga-je begun' zwijgen enz. is nauwelijks met woorden omschrijfbaar’. Overeenkomstige uitdrukkingen trof ik aan in Cornelissen-Vervliet 1899 s.v. beginnen (maar met te). Door het bestaan van dergelijke uitdrukkingen met een semantisch verbleekt beginnen zou het gebruik van beginnen met een daarvan afhankelijke infinitief, dus met het karakter van een hulpwerkwoord, bevorderd kunnen worden. Het hulpwerkwoordelijk karakter komt syntactisch nog sterker tot uiting als de infinitiefen niet de participiumvorm gebruikt wordt (vgl. ik ben beginnen (te) schrijven - ik ben begonnen te schrijven; ik heb willen schrijven - *ik heb gewild te schrijven), en juist die infinitiefvorm heeft in het Zuidnederlands immers een veel sterkere positie dan in het Noorden. | |||||||||||||||
4. ConclusiesProfessor Vanacker heeft niet alleen belangstelling voor syntactisch dialectonderzoek, maar ook voor de grammaticale beschrijving van de standaardtaal. Ik wil deze bijdrage dan ook graag besluiten met een poging tot beantwoording van de vraag: wat moet er in de Algemene Nederlandse Spraakkunst vermeld worden over het syntagma Het is gisteren beginnen te vriezen? Twee dingen lijken me duidelijk: het hulpwerkwoord bij beginnen is zijn; hebben is sub-standaard en behoeft geen vermelding. De infinitief- en de participiumvormen beginnen en begonnen zijn gelijkwaardige alternatieven. Het derde probleem acht ik nog niet volledig opgelost: de korte infinitief na beginnen is ongetwijfeld geen algemeen Nederlands, maar of het als ‘regionaal’ vermelding verdient, wil ik in het midden laten. Misschien kan de jubilaris, als ABN-sprekend Aalstenaar, dat zelf oplossen.
J. de Rooij. | |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
Bibliografie
|
|