Iets in verband met de verwerving van opake fonologische regels
Bij een functionele benadering van fonologische verschijnselen kunnen we transparante en opake fonologische regels onderscheiden. Volgens P. Kiparsky (1971, p. 621), is een regel A → B/C - D opaak o.a. wanneer B ook langs andere kanalen aan de oppervlakte verschijnt, bv. rechtstreeks vanuit het lexicon. In het Nederlands is de regel, die stemhebbende obstruenten stemloos maakt aan het einde van een woord, opaak, in die zin dat bv. een eind -[t] niet alleen het resultaat kan zijn van de verstemlozingsregel (bv. bɛt) maar ook rechtstreeks uit het lexicon kan worden aangevoerd (bv. nɛt). Binnen een functioneel model van taalverwerving en taalverandering kunnen we veronderstellen dat transparante regels gemakkelijker en vroeger verworven worden dan opake regels. Bovendien is het waarschijnlijk dat er eerder herstructurering in het fonologisch systeem zal optreden bij opake regels dan bij transparante regels, opaakheid wijst immers op een zwak punt in een taalsysteem.
In het kader van een licentieverhandeling voorgelegd aan Prof. V.F. Vanacker hebben we o.a. een onderzoek ingesteld naar de verwerving van de ‘final devoicing’ bij kinderen in Eke (O 19). De populatie van de proefpersonen was samengesteld uit vijfmaal twaalf personen met de respectieve leeftijd van drie, zes, negen, twaalf en vijftien jaar. In de enquête werd er o.a. gevraagd naar de meervoudsvorm van een aantal Nederlandse substantieven die auslautverscherping vertonen. Onder de enquête-items kwamen er ook fictieve woorden voor waarvan de bouw beantwoordt aan de fonotactische regels van het Nederlands.
De woorden gebruikt voor het onderzoek zijn als volgt in de tabel gerangschikt:
1. | De morfemen met verstemlozing in de auslaut. |
2. | Een morfeem zonder verstemlozing in de auslaut (kaars). |
3. | Fictieve morfemen (met o). |